Maatschappelijke machten, de maatschappelijke machtsdimensie van racisme en de multi-etnische kerk

Drs. J.K.Mellis (2021)

Inleiding

Een van de moeilijkheden bij het bespreken van het hedendaagse probleem van ‘racisme’ is dat er ‘bijna net zoveel definities van racisme zijn als er mensen over schrijven’.[1] Verder weerspiegelen de meeste Nederlandse woordenboeken Westerse culturen door het primair te definiëren in termen van een ‘overtuiging’ of een ‘theorie’ met bijbehorende ‘houdingen’ en ‘gedragingen’,- wat door de meeste mensen gelezen wordt als iets dat primair individueel wordt omarmd en waar individueel naar wordt gehandeld. Als antropoloog ben ik geneigd om me meer te richten op de groepsdimensie van ‘racisme’ en hoe dit zich verhoudt tot maatschappelijke identiteit. Ik doe dit vanwege de manier waarop ‘raciale’ ideeën en retoriek uitgedrukt door individuele personen  in Westerse samenlevingen algemeen in diskrediet zijn geraakt. Als gevolg hiervan worden  individueel ‘racistisch’ gedrag en retoriek minder vaak dan voorheen geuit door enkelingen in weloverwogen publiek gedrag of spraak. Toch rapporteren ‘gekleurde mensen’ en andere minderheidsgroepen in deze samenlevingen nog steeds een opmerkelijke frequentie van persoonlijke racistische beledigingen en een onbewust spreken en handelen door leden van de ‘blanke’ meerderheid dat zij als kwetsend, vernederend of institutioneel buitensluitend ervaren,- zelfs binnen multiculturele Christelijke kerken en organisaties.

Dus zal ik in dit artikel racisme definiëren als: een vorm van maatschappelijke categorisering, bewust of onbewust, door middel van woorden en gedrag (inclusief lichaamstaal) die leden van een andere maatschappelijke groep dan de eigen groep onderscheidt – gebaseerd op noties van ‘onveranderlijke’ eigenschappen verband houdend met de geboorteorigine (meestal fysiek) – als inherent inferieur en/of op de een of andere manier gevaarlijk. Dergelijke ‘raciale’ classificaties ‘ontstaan’ meestal in multi-etnische contexten ‘waarbinnen één etnische groep een of meer andere dergelijke groepen domineert of probeert te domineren’.[1] De meest voorkomende huidige vorm van ‘racistische’ maatschappelijke categorisering heeft te maken met huidskleur, gebaseerd op eeuwenlange maatschappelijke dominantie binnen Europese samenlevingen van mensen met een lichte (‘witte’) huid (geassocieerd met Europese culturen) over mensen met donkerder huidtinten. Een maatschappelijke dominantie die eeuwenlang werd ondersteund door zowel theologische als pseudowetenschappelijke ideeën van biologische ‘blanke’ superioriteit, die werden gebruikt om zowel de Europese slavenhandel als de koloniale expansie en heerschappij te rechtvaardigen. Zodoende heeft ‘racisme’, net als nationalisme, de neiging om te overleven als een systemisch ‘kennislichaam…’ ‘georiënteerd op hoe een bepaalde maatschappelijke wereld is en ... zou moeten zijn’. En om die reden blijven veel minderheden in deze samenlevingen deze institutionele dimensie van racisme ervaren als ‘een constante maatschappelijke druk… richting een mate van verbondenheid of conformiteit waarbij ze zich niet op hun gemak voelen’.[1]

Eén gevolg van deze moderne historisch specifieke definitie van racisme is dat het andere soortgelijke pogingen tot maatschappelijke dominantie binnen multi-etnische samenlevingen van verschillende tijden en op verschillende plaatsen overschaduwt. Want soortgelijke vormen van maatschappelijke categorisering van groepen mensen die door een dominante etnische groep als inferieur worden beschouwd – op basis van weerzinwekkende levensstijlkenmerken of spraakkenmerken en identificeerbare fysieke kenmerken – hebben zich in het verleden voorgedaan en gaan door in het heden. Om deze reden geeft Jenkins (hierboven aangehaald) er de voorkeur aan om te spreken van ‘racismen’ in plaats van enkel ‘racisme’. Deze meervoudige opvatting van ‘racismen’ opent een weg voor ons als Christenen om lessen te trekken uit het Nieuwe Testament. De apostelen hadden namelijk te maken met de maatschappelijke macht van verschillende maar vergelijkbare vormen van systeempartijdigheid en racisme die de eenheid van de vroege kerk bedreigden, naarmate deze steeds meer multi-etnisch werd.

VOETNOOT

[1] Richard Jenkins, Rethinking Ethnicity: Arguments and Explorations, London, Sage, 1998, blz. 82-86.  

Deel I: De eerste stappen die door de vroege kerk werden gezet om met partijdigheid en racisme om te gaan

1.1. Gewoon meer ‘verwelkomend’ en ‘inclusief’ zijn voor minderheidsgroepen is niet genoeg

(Handelingen 6:1-6)

Minder dan twee weken nadat Jezus was opgevaren naar de hemel [30 n.Chr.] [2], stortte de Vader zijn Geest niet alleen uit op een groep van 120 Arameessprekende Joodse discipelen uit Galilea en Judea, maar ook op duizenden anderen,- waaronder vele op bezoek zijnde en geïmmigreerde Joden uit de diaspora die deze dag gedoopt werden (Hand. 1:15; 2:1-4,33,37-38,41). Terwijl de nieuwe plaatselijke Joodse gelovigen ook Arameessprekend zouden zijn geweest, zouden de meeste buitenlandse Joden – die vele andere talen en dialecten vertegenwoordigden (Hand. 2:5-11) – slechts een beetje Grieks hebben gesproken als gemeenschappelijke taal. Maar hoewel ze allemaal opgenomen werden in de bijeenkomsten van de kerk in Jeruzalem – zowel in de aanbidding in de Tempel als in huisgemeenschappen – werd er niet voor iedereen even goed gezorgd, ondanks de eerdere verklaring dat ze allemaal alles gemeenschappelijk hadden (Hand. 2:44-46). Nu hadden sommige van de geïmmigreerde Joden uit de diaspora het goed,- ze konden zelfs plaatselijk onroerend goed verkopen om bij te dragen aan de noden van de Kerk (Hand. 4:36-37).[3] Toch werden de meest kwetsbaren onder hen (zoals weduwen) over het hoofd gezien door de dominante groep Arameessprekende plaatselijke Joden.    

Maar als in die dagen het aantal discipelen vermeerdert, ontstaat er gemurmureer onder de ‘Grieken’ [Gr. Helleeniston][4] tegen de ‘Hebreeërs’, omdat hun weduwen in de dagelijkse bediening over het hoofd gezien worden. ·Dan roepen de Twaalf de hele gemeenschap van de discipelen bijeen en zeggen: ‘Het is niet gepast dat wij het woord van God (onuitgesproken) laten om tafels te bedienen. ·Broeders en zusters[5], zie daarom uit naar zeven mannen van goed getuigenis in jullie[6] midden – vol van de Heilige Geest en wijsheid – die we kunnen aanstellen om toezicht te houden op dit werk...’ ·Dit woord behaagt heel de gemeenschap en zij kiezen: Stefanus, een man vol van geloof en van de Heilige Geest, en Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een proseliet[7] uit Antiochië. ·Zij stellen hen voor de apostelen en die bidden en  leggen hun de handen op. (Hand. 6:1-3,5-6 PH[8])            

Waarom ‘murmureerden’ de Griekssprekende Joden in de diaspora alleen ‘tegen’ de plaatselijke Arameessprekende Joden in de gemeenschap over het over het hoofd gezien worden? Overweeg twee dingen. Hoewel een aanzienlijk aantal discipelen op Pinksteren waarschijnlijk Joden uit de diaspora waren (Hand. 2:5-11), omvatte het grootste deel van de aanvankelijke ‘vermeerdering’ van discipelen[9] ongetwijfeld voornamelijk plaatselijke Arameessprekende discipelen, zodat deze nu weer in de meerderheid zijn. Verder hebben elf van ‘de Twaalf’ (de leiders) allemaal Hebreeuwse namen. En Filippus is, ondanks zijn Griekse naam, een plaatselijke Galileeër (Joh.  1:44) en dus een deel van de Arameessprekende meerderheid, zelfs als zijn ouders Griekssprekende diaspora-immigranten waren (Joh. 12:20-21).    

Vier indicatoren in elke gemeenschap van een dominante culturele groep zijn: grotere aantallen, primaire vertegenwoordiging in leiderschap, een dominante taal, en minderheidsgroepen die zich niet verbonden voelen met de leiders en dus niet in staat zijn om openlijk met hen te spreken over op de een of andere manier ‘over het hoofd gezien’ of ‘benadeeld’ worden waar leden van de dominante groep dat niet worden. De Griekssprekende diaspora Joden zijn dan misschien wel in veel dingen opgenomen, maar ze krijgen nog steeds de boodschap dat ze ‘tweederangs’ leden zijn.[10] En in ieder geval aanvankelijk schijnen de leiders zich er niet van bewust te zijn dat een onbewuste vorm van culturele partijdigheid een probleem is,- een partijdigheid die mogelijk zijn oorsprong had in racisme (zie paragraaf 1.4).

Hoe dan ook, wanneer de leiders zich bewust worden van dit probleem dan reageren ze op een zeer positieve manier. Ze proberen niet hun goede bedoelingen te verdedigen of te wijzen op hoe ‘inclusief’ ze zijn geweest. Nee! Ze ondernemen actie. En merk op hoe ze ‘de hele gemeenschap van discipelen’ als mede ‘broeders en zusters’ betrekken bij het nemen van verantwoordelijkheid om een ​​oplossing te vinden,- door hen te vragen zeven ‘mannen’ te kiezen met een goede reputatie en die ‘vervuld zijn met de Geest en met wijsheid’. Onder leiding van de Geest kiest de ‘gemeente’ vervolgens zeven mannen met Griekse namen, onder wie ‘een proseliet’, iemand die niet Joods is van geboorte. Dus de eerste actie van de vroege kerk [+ 32 n.Chr.] om de kwestie van onbewuste partijdigheid op te lossen, omvat het geven van leiderschapsverantwoordelijkheid voor de hele gemeenschap aan waardige mannen uit de minderheidsgroepen. 

Merk op dat de Griekse woorden in het Nieuwe Testament die worden gebruikt voor ‘bediening' (Gr. diakonia) en voor ‘bedienaar’ (Gr. diakonosniet uitsluitend verwijzen naar een lager niveau van maatschappelijke hulpverleningsrollen in de kerk, maar eerder naar alle vormen van leiderschapsactiviteiten en -rollen. Het idee van ‘diakenen’ als de ‘maatschappelijke hulpverleners’ binnen de kerk is een idee dat zich later in de kerktraditie ontwikkelde naarmate de leiderschapsrollen hiërarchischer werden. Merk ook op dat twee van de mannen bekend staan ​​om hun door de Geest geleide gaven in apologetiek, wonderen en crossculturele evangelisatie (Hand. 6:8,10; 8:4-8).      

VOETNOTEN (paragraaf 1.1)

[2] De data die in dit artikel worden gegeven, zijn mijn eigen schattingen zoals gepresenteerd in: ‘Een aannemelijke chronologie van Jezus’ leven en van het eerste deel van Paulus’ leven’, in het lidmaatschapsgedeelte van deze website. Het paarse lettertype geeft een hyperlink aan naar een bepaalde pagina op de website.    

[3] Petrus Wagner, die Kistemaker citeert, schrijft dat het in die dagen de droom was van oudere Joden uit de diaspora om hun levensdagen in Jeruzalem vol te maken en daar begraven te worden, hoewel degenen die dit daadwerkelijk konden doen de rijkere waren (The Acts of the Holy Spirit: A Modern Commentary on the Book of Acts, Regal, 1979, blz. 138).  

[4] Dat wil zeggen Joden uit de Griekssprekende diaspora. De ‘Hebreeërs’ zijn dan de plaatselijke Hebreeuws en Aramees sprekende Joden. 

[5] Het Griekse woord adelphos heeft zowel een mannelijke als een vrouwelijke vorm, dus in het meervoud kan het worden vertaald als ‘broeders en zusters’.   

[6] Waar het Grieks een voornaamwoord of werkwoordsvorm in de 2persoon meervoud  heeft, benadrukken we dat door het gebruik van de duidelijke persoonsvorm ‘jullie’.    

[7] Grieks: proseeluton, dat wil zeggen iemand die nog geen Jood was, maar die er een was geworden door doop en besnijdenis. Al deze mannen hebben Griekse namen.   

[8] Tenzij anders aangegeven, zijn de Nieuwtestamentische teksten mijn eigen vertaling, ontleend aan mijn nog ongepubliceerde ‘Harmony of Paul's Life and Letters’ (PH). Het Nederlands is op haar beurt een vertaling daarvan.

[9] Nadat de eerste gemengde groep van 3.000 personen zich met Pinksteren bij de gemeenschap had gevoegd, volgde een ‘dagelijkse toevoeging’ (Hand. 2:41,47) en al snel leverde dit een totaal aantal leden op van 5.000 mannen (Hand. 4:4), of ongeveer 15.000 leden, vrouwen en kinderen meegerekend (Wagner, Op.Cit., blz. 101), plus nog veel meer (Hand. 5:14; 6:1a).   

[10] Op Joden uit de diaspora werd vaak neergekeken als die ‘de volken gelijkvormigen’ [Gr. ethnikos]. Jezus’ gebruik van deze term (Matt. 6:7; 18:17) suggereert niet dat dit zijn houding was, alleen dat dit was hoe zijn Galilese en Judese toehoorders geneigd waren neer te kijken op die landgenoten (zoals Joden uit de diaspora) van wie ze vermoedden dat zij hun gedrag hadden aangepast aan de mensen van de andere volken [Gr. ethne] onder wie ze leefden,- in plaats van zich te blijven conformeren aan de juiste ‘Judese’ manier [Gr. Ioudiakos] van het beoefenen van de Thora (Gal. 2:14, zie paragraaf 1.4).

1.2. Een terugslag van de dominante cultuur,- buiten en binnen de kerk 

(Handelingen 7:54-8:25; 9:26-31; 11:19)

Na de opname van Griekssprekende Joden uit de diaspora in de leiding van de kerk, is het eerste resultaat een nog grotere groei van het aantal discipelen,-zelfs onder plaatselijke Hebreeuwssprekende priesters (Hand. 6:7). Maar het tweede resultaat is een gewelddadige reactie van de dominante Hebreeuws- en Arameessprekende meerderheid in de bredere samenleving in Jeruzalem,- als gevolg van de krachtige apologetische bediening in een plaatselijke synagoge van Joden uit de diaspora[11] door Stefanus, een van de nieuwe Griekssprekende leiders (Hand.7:8-14). Deze vervolging heeft geen invloed op de Galilese apostelen (Hand. 8:1). Het zijn voornamelijk de Joden uit de diaspora — onder wie ten miste één van de nieuwe leiders (Filippus) — die Jeruzalem moeten ontvluchten[12] (Hand. 8:3-4; 11;19-20a) [+ 33 n.Chr.], aangezien zij degenen zijn die door plaatselijke Joden in Jeruzalem als de grootste bedreiging voor hun Judese cultuur werden beschouwd.[10] Deze vervolging heeft niet alleen invloed op het zwaarbevochten multiculturele karakter van de kerk in Jeruzalem, maar de maatschappelijke macht van de Judese cultuur blijft de Joodse gelovigen in de diaspora intimideren, zelfs als ze ergens anders heen gaan (Hand. 9:1-2). Want velen schijnen hun evangelisatie te beperken tot mede-Joden (Hand. 11:19a).  

Zo niet Filippus (Hand. 8:5-13). Dapper strekt hij zijn hand uit over de cultuurkloof heen naar een stad van gehate Samaritanen,- een andere etnische groep [Gr. ethnos] (Hand. 8:9). Maar wanneer hij succesvol is, vindt zelfs God het nodig om deze ‘vreemdelingen’ (Luc. 17:18 [13]) te laten wachten op het ontvangen van de Heilige Geest totdat twee van de leidinggevende apostelen van de kerk in Jeruzalem kunnen komen en betrokken waarnemers worden bij deze gebeurtenis (Hand. 8:14-25). Nou ja, in ieder geval beoefenen Samaritanen de besnijdenis en houden ze zich aan een koosjer dieet. Dus moet God het initiatief nemen en iets anders te doen, ten eerste via Petrus, om de kerk in Jeruzalem te laten zien dat het probleem niet alleen maar een gebrek aan ‘inclusie’ is.  Jezus zal zich echter spoedig ook openbaren aan de belangrijkste vervolger, Saulus (Hand. 9:1-6; 26:9-11), en hem persoonlijk de diepere wortels van het probleem laten zien (zie paragraaf 2).  

VOETNOTEN (paragraaf 1.2)

[11] De synagoge van de ‘Libertijnen’, een Latijns woord dat ‘vrije mensen’ betekent. Deze Joden, voornamelijk uit Noord-Afrika, kunnen Berbers geweest zijn, aangezien deze zichzelf nog steeds ‘Imazighen’ (‘vrije mensen’) noemen.  Sommige van hen die met Stefanus twistten in deze synagoge waren echter ook ‘uit Cilicië en Asia’. Saulus (Paulus), die werd geboren in Cilicië, kan dus een van hen zijn geweest (Hand. 6:9; 22:3; 26:9-10a).  

[12] Volgens zowel F.F. Bruce als Peter Wagner, Acts of the Holy Spirit: A modern commentary on the book of Acts. Regal, 2000, blz. 167.  

[13] De letterlijke betekenis van het Griekse woord allo-genees, dat in deze tekst vertaald wordt met ‘vreemdelingen’, is ‘andere geboorte-origine’ (‘eldersgeborenen’ NB), wat er op wijst dat Judese ‘superioriteit’ richting Samaritanen en niet-Joden een ‘racistische’ dimensie bevatte die zelfs hun houding ten opzichte van Joden in de diaspora bezoedelde (zie voetnoot [10]).   

1.3. Een behoefte aan openbaring en aan wijs leiderschap dat gehoor geeft aan onverwachte goddelijke initiatieven

(Handelingen 10:1 – 11:18)

Naarmate het verhaal vordert, zien we hoe Petrus een openbaring en een duwtje van de Heilige Geest nodig heeft (Hand. 10:10-16,19-20) voordat hij bereid is het huis van een niet-Jood binnen te gaan. Want hij dacht nog steeds dat...

‘...het een Joodse man niet is toegestaan... binnen te komen bij een vreemdeling. Maar God heeft mij getoond dat ik over geen enkele mens moet spreken als minderwaardig of onrein.’ (Hand. 10:28) 

Nu is er niet een dergelijk verbod in de Thora,- alleen tegen het eten van bepaalde soorten  voedsel dat niet-Joden zoals Cornelius in hun huizen zouden kunnen serveren. Dus de ‘wet’ die Petrus aanhaalt, is eigenlijk slechts een Joodse traditie. Interessant is dat hij, nadat hij hoort over Cornelius’ gesprek met de engel (Hand. 10:1-7), zich plotseling herinnert dat zijn eigen superieure houding ten opzichte van mensen van andere etnische groepen in feite in strijd is met de Thora.

‘Ik begrijp nu dat “God zonder aanzien des persoons handelt” [Deut. 10:17,19; Lev. 19:15,18,34], ·maar in elk volk [Gr. ethnediegenen aanvaardt die hem vrezen en rechte relaties nastreven. (Hand. 10:34-35)       

Als gevolg hiervan is Petrus minder geschokt dan zijn Judese metgezellen wanneer God zijn boodschap onderbreekt en zijn Geest uitstort over deze ‘onbesneden’ mannen en al hun gezinsleden. En hij doopt hen niet alleen, maar blijft ook enkele dagen bij hen (Hand. 10:44-48),- hun eten delend en hun bedden en toiletten gebruikend. Waarom kiest God Petrus en niet Johannes om deze barrière te doorbreken?

Beiden hebben onlangs de Heilige Geest zien komen op een groep ‘vreemdelingen’,- in  Samaria[13] (Hand. 8:14-17). En beiden hebben gezien dat Jezus zelf twee dagen lang voedsel deelde met Samaritanen, en ook hun bedden en toiletten gebruikte,- een gebeurtenis die plaatsvond lang voordat Petrus en Johannes vervuld waren met de Geest, toen beiden nog onder de invloed waren van Joodse vermijding van enige gedeelde activiteit met Samaritanen (Joh. 4:9b, 27,40). Misschien koos God Petrus vanwege een diep vernederende ervaring – omdat hij dacht dat hij een betere volgeling van Jezus was dan zijn medediscipelen – en een daaropvolgende verzachting van zijn hart vanwege de manier waarop Jezus met hem sprak na zijn drievoudige verloochening (Marc. 14:29-30; Joh. 21:15-17).[14] 

Petrus’ bezoek aan Cornelius (dat ergens tussen 36 en 44 n.Chr. plaatsvond) gaat niet alleen over God die eindelijk de deur van het geloof opent voor onbesneden ‘heidenen’ (Hand. 11:18, zie paragraaf 1.4.). Het gaat er ook niet alleen om dat God de partijdigheid van verschillende personen aan de orde stelt, in dit geval Petrus en de zes mannen uit Joppe die hem die dag vergezelden (Hand. 10:8,45; 11:12). Het gaat veeleer over Gods voortdurende uitdaging vanwege de systemische partijdigheid die nog steeds in de kerk te Jeruzalem werkzaam is, ondanks wat ze hem al hadden zien doen,- door leidinggevende rollen te geven aan Joden uit de diaspora (paragraaf 1.1), en door Samaritaanse ‘vreemdelingen’ te verenigen met Galileeërs en Judeeërs binnen één ‘kerk’ (Hand. 8:17; 9:31, paragraaf 1.2). Want het verhaal van Cornelius legt de discriminerende houding bloot van een grote groep traditionele Judese gelovigen in de kerk in Jeruzalem (Hand. 11:1-2). Deze dagen niet alleen moedig en openlijk het gedrag van de oudste apostel uit, maar ze gebruiken ook vernederende, zelfs ‘racistische’ taal (‘voorhuid’-mannen, [Gr. andras akrobustian])[15] wanneer ze verwijzen naar deze nieuwe groep van gedoopte en Geestvervulde gelovigen uit andere etnische groepen (Hand. 11:2)! Misschien is dit de reden waarom Petrus zes Judese ‘broeders’ meenam naar Caesarea, om terug in Jeruzalem een ​​volmaakt aantal getuigen te hebben (7) – deze zes plus Petrus – om te bevestigen wat God had gedaan in het huis van Cornelius (Hand. 11:12b).       

Petrus’ Judese critici aanvaarden uiteindelijk zijn uitleg en maken dan met tegenzin geen bezwaar meer (Hand. 11:18). Toch blijft de ‘racistische’ houding ten opzichte van niet-Joden bestaan ​​in de kerk van Jeruzalem, zoals we later zullen zien.[16]

VOETNOTEN (paragraaf 1.3)

[14] Zelfs nadat hij de herrezen Jezus bij drie eerdere gelegenheden had gezien (Luc. 24:34; Joh. 20:19,26), was Petrus nog steeds depressief en overwoog hij terug te gaan naar zijn vroegere beroep (Joh. 21:3). Verschillende hedendaagse Christelijke leiders benadrukken dat kwetsbaarder worden in tijden van verdriet en verlies een belangrijke rol kan spelen in het helpen van leden van een dominante cultuur om empathie te verwerven voor mensen uit minderheidsculturen die te maken hebben gehad met racisme (Petrus Scazzero:  https://www.emotionallyhealthy.org/podcast/detail/Why-We-Must-Learn-to-Grieve-to-Address-Racial-Injustice-/v=4096ee8eef7d; ook Mark Vroegop, Weep With Me: How lament opens a door for racial reconciliation. Crossway, 2020.   

[15] In de Septuaginta is het Griekse woord akrobustia altijd de vertaling van het Hebreeuwse woord voor ‘voorhuid’ (bijv. Ex. 4:25), of ‘penistip’ in de Vulgaat. Het ‘vriendelijkere’ woord in de Septuaginta voor ‘onbesnedenen’ [Gr. a-peritmeetoi ] (bijv. 1 Sam. 14:6) wordt maar één keer gebruikt in het Nieuwe Testament (Hand. 7:51). Voor het overige wordt de vernederende term gebruikt, voornamelijk door Paulus om de racistische taal van de mede-Joden in zijn tijd bloot te leggen (bijv. Ef. 2:11).    

[16] Hoewel Joden uit de diaspora als etnische minderheidsgroep buiten het vaderland zelf vaak het doelwit waren van een andere vorm van ‘racisme’ (wat we tegenwoordig ‘antisemitisme’ noemen), waren ze nog steeds gewend de dominante cultuur te zijn in de synagoge en in Jeruzalem. Volgens De Ridder (die Jeremias citeert in Discipling the Nations, Baker, 1975, blz. 98-100,103), ‘werd het maatschappelijke standpunt van de Joodse gemeenschap in Jezus’ tijd gedomineerd door het idee van raciale zuiverheid’,- vanaf ongeveer de 2eeuw voor Christus, waarbij de Hillel Farizeeërs zelfs proselieten als onzuiver beschouwden.

1.4. Het Judese racisme slaat al snel weer toe, in de multi-etnische kerk te Antiochië

(Handelingen 11:19-30; 15:1; Gal.2:1-17)

De kerk in Antiochië kreeg haar start door diaspora Joden die Jeruzalem moesten verlaten vanwege vervolging [+ 33 n.Chr.] (Hand. 8:1, zie deel 2). Waarom plaatst Lukas zijn verslag van de oprichting van deze kerk dan veel later, na het verhaal van Cornelius (Hand. 11:19-21)? Waarschijnlijk vanwege wat de kerk in Jeruzalem had gedaan toen ze hoorden hoe een aanvankelijk Joodse kerk in Antiochië (Hand. 11:19-20a) steeds meer Griekssprekenden [Gr. Helleenistas] opnam (Hand. 11:20b-21). Ze hadden een vertrouwde Jood uit de diaspora naar Antiochië gestuurd – ‘een Leviet, een Cyprioot van geboorte [Gr. to genai]’[17] – genaamd ‘Barnabas’ (Hand. 11:22; 4:36a), die uitermate geschikt leek voor deze taak. Barnabas had niet alleen een Griekssprekende achtergrond en een geestelijke gave van ‘bemoediging’, maar hij had ook een sterke band met Jeruzalem. Aangezien hij daar een eigenaar van onroerend goed was geweest die in de gunst was gekomen bij de kerkleiders van Jeruzalem als een ruimhartige gever (Hand. 4:36b-37), zou hij zeker in staat zijn om mogelijke problemen veroorzaakt door Joden uit de diaspora in die stad loyaal onder de klep te houden.      

Helaas krijgen de leiders in de kerk in Jeruzalem meer dan waarop ze hadden gerekend. Want Barnabas gaat naar Tarsus en rekruteert Saulus (Hand.11: 29-30) [+ 44 n.Chr.], de voormalige vervolger van de kerk, die hij tien jaar eerder in Jeruzalem had ontmoet [+ 35 n.Chr.] (Hand. 9:26-30; Gal. 1:18-19). Terwijl anderen daar zich zorgen maakten over Saulus als een onruststoker en een gevaar voor zichzelf en de kerk, leek Barnabas meer onder de indruk van hem als een effectieve evangelist en leraar onder Griekssprekende Joden. Dus binnen de kerk te Antiochië voegt Saulus (Paulus) zich al snel bij Barnabas en drie andere Joden uit de diaspora in het leiderschapsteam van ‘profeten en leraren’ (Hand. 13:1).[18] Een jaar later [+ 45 n.Chr.] neemt hij een jonge onbesneden ‘Griek’ [Gr. Helleen] mee, een gelovige genaamd Titus, wanneer hij en Barnabas de kerk in Jeruzalem bezoeken (Hand. 11:26-30; Gal. 2:1). Welnu, dat deed nogal wat stof opwaaien en ontlokte een zeer publieke en verbale reactie van de machtige ‘besnijdenis’-factie binnen de kerk in Jeruzalem. Toch komen Barnabas en Saulus (‘wij’) op tegen de maatschappelijke macht van deze groep terwijl ze de steun krijgen van de belangrijkste kerkleiders,- ‘Jakobus, Petrus en Johannes’. Als gevolg hiervan wordt Titus niet ‘gedwongen zich te laten besnijden’ (Gal. 2:2b, 4-6). 

Merk echter op hoe deze drie kerkleiders het conflict oplossen. Ze delen het probleem op door hun zending onder ‘de besnedenen’ te scheiden van die van Paulus en Barnabas ‘onder de volken [Gr. ethne]’,- of, in meer ‘racistische’ termen, onder ‘de voorhuidigen’ [Gr. akrobustias] (Gal. 2:7-9).[19] Ze hebben niet in de gaten hoe dit een hiërarchie van eerste- en tweederangs gelovigen zal creëren binnen elke multi-etnische kerk, te beginnen in Antiochië.       

Enkele mannen die uit Judea [Gr. Ioudaias] (naar Antiochië) komen onderwijzen de broeders, zeggende: ‘Als jullie[20] niet naar het gebruik [Gr. etheivan Mozes besneden worden, kunnen jullie niet gered worden.’ (Hand. 15:1)             

Echter toen Kefas (Petrus) naar Antiochië kwam heb ik hem in het gezicht weerstaan… ·Want voordat er enkelen uit de kring van Jakobus kwamen, at hij altijd samen met de volkeren [Gr. ethne]; maar toen zij kwamen begon hij zich terug te trekken en af te zonderen, uit ontzag voor die uit ‘de besnijdenis’. ·En de overige Judeeërs huichelden met hem mee, zodat ook Barnabas werd meegesleept in hun huichelarij. (Gal. 2:11a,12-13)         

Dit incident begint met Petrus die op zichzelf een bezoek brengt aan de kerk in Antiochië [+ 48 n. Chr.]. Daar gaat hij graag aan tafel met zijn niet-Joodse broeders en zusters, in gehoorzaamheid aan de openbaring die God hem gegeven had (paragraaf 1.3). Dus waarom houdt hij deze keer niet stoutmoedig stand, wanneer sommigen ‘uit de kring van Jakobus’ in Antiochië aankomen en het Mozaïsche ‘gebruik’ van besnijdenis bij de niet-Joodse mannelijke gelovigen proberen door te drukken? Houdt in gedachten dat Petrus de oudste van de oorspronkelijke apostelen is. Hij heeft dus meer individuele status dan wie dan ook in de kerk in Jeruzalem,- met inbegrip van deze bezoekende leraars! En waarom volgen Barnabas en de andere ‘Judeeërs’ [Gr. Ioudiaoi] binnen de kerk in Antiochië aanvankelijk Petrus’ voorbeeld?[19] Waarom is Paulus de enige die tegen hen allemaal opstaat? En waarom identificeert hij hun gedrag als ‘huichelarij’?        

Uit deze twee teksten leren we dat dit incident plaatsvindt nadat Paulus en Barnabas teruggekeerd zijn naar Antiochië na het stichten van andere multi-etnische kerken in vier Zuid-Galatische steden (Hand. 13:14-14:27). Merk ook op dat dit incident plaatsvindt kort voordat Paulus deze kerken een brief stuurt (‘Galaten’), aangezien het in deze brief genoemd wordt. Later zullen we bekijken wat hij in deze brief nog meer schrijft over zijn eigen verhaal,- namelijk over twee dingen die hem onderscheiden van Petrus, Barnabas en de anderen (paragraaf 2.1 en 2.2).     

Nu hebben we al gezien hoe Petrus’ openbaring alleen maar leidde tot een soort opdeling van zijn wereldbeeld. Want hoewel hij zich op een nieuwe manier kon gedragen met gelovigen van andere volken in Caesarea en aanvankelijk in Antiochië, kon hij dat alleen vrijelijk doen zolang dergelijke interacties niet echt het pad kruisen van zijn Judese wereld. Wanneer ze elkaar uiteindelijk kruisen in Antiochië, ‘vreest’ hij plotseling negatieve gevolgen. Maar welke negatieve gevolgen? Nou, zoals problemen voor het recent gevormde, nogal kwetsbare team van kerkleiders in Jeruzalem. 

Want toen Barnabas en Saulus (Paulus) Jeruzalem bezochten en een paar jaar eerder Jakobus, Petrus en Johannes ontmoetten (paragraaf 1.4), was er een leiderschapsovergang gaande in de kerk daar. Ten tijde van Petrus’ bezoek aan Cornelius (paragraaf 1.3) schijnen ‘de apostelen’ namelijk de belangrijkste kerkleiders te zijn geweest (Hand. 11:1). Nu lijkt Jakobus (‘de broer van de Heer’) echter een team van ‘oudsten’ te leiden (Hand. 11:30b), waarbij Petrus en Johannes van de oorspronkelijke groep apostelen hen ondersteunden (Gal. 2:12a). Dus Petrus denkt waarschijnlijk na over hoe hij te maken zou kunnen krijgen met een groot schisma in die kerk wanneer deze ‘mannen uit de kring van Jakobus’ verslag uitbrengen dat hij niet langer de Mozaïsche gebruiken hooghoudt door niet-koosjer voedsel te eten met niet-Joden. Zo’n verslag zou ook een negatieve invloed kunnen hebben op de steun van de kerk in Jeruzalem voor zijn voortdurende evangelisatie-inspanningen onder traditionele Joden (Galaten 2:7-9), aangezien de meeste van hen nog steeds alles bezien door de lens van zuiver en gescheiden blijven van mensen uit andere volken.  

Maar waarom beschuldigt Paulus Petrus en de andere ‘Judeeërs’ in Antiochië van ‘huichelarij’? Ten eerste omdat Petrus’ vrijheid in Christus om niet-koosjer voedsel te eten met niet-Joden eigenlijk een vals front is. Want wanneer zijn twee werelden met elkaar in botsing komen, toont zijn beangstigende gedrag aan dat hij eigenlijk nog steeds een slaaf is van de prioriteiten en zorgen van machtige mensen – inclusief gelovigen – binnen zijn eigen etnische groep. En hij lijkt blind voor de invloed van zijn gedrag op andere etnische groepen binnen multi-etnische kerken zoals in Antiochië. Namelijk dat ze zich ‘gedwongen’ zullen voelen om hun eigen vrijheid in Christus op te geven en zich te onderwerpen aan ‘leven als Judeeërs’, om als gelijken behandeld te worden binnen de kerk.    

Ik heb voor het aanzien van allen tot Kefas gezegd: ‘Als jij,[22] van oorsprong [Gr. huparkhon] een Jood, “de volken gelijkvormig” [Gr. ethnikos] leeft, en niet “de Judeeërs gelijkvormig” [Gr. Ioudaikos] leeft, hoe kun je dan de volkeren [Gr. ethnedwingen “als Judeeërs te leven” [Gr. Ioudaizein]? ·Wij die van nature Joden zijn, en geen “zondaars uit de volken”[Gr. ek ethnen hamartoloi], ·weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken der Wet, maar door geloof in Christus Jezus. … Want uit werken der Wet: “vindt niemand van alle vlees rechtvaardiging” [Ps. 143:2b LXX]·Maar… zoekend gerechtvaardigd te worden in eenheid met Christus, worden wij ook zelf “zondaars” [Gr. hamartoloi] bevonden!’ (Gal. 2:14-17a)                    

Verder zijn Petrus en de andere Judeeërs uit Antiochië op een tweede manier huichelaars,- door onbewust deel te nemen aan de huichelarij van diegenen in de partij in Jeruzalem die aandringen op besnijdenis als de basis voor interetnische gemeenschap in Christus (Hand. 15:1). Niet alleen zouden Petrus en de bekeerde Farizeeërs die deze partij leiden de Schriften beter moeten kennen – dat geloof en niet de Wet de basis is voor gerechtvaardigd worden voor God (Hand. 15:5; Rom. 4:1-12) – maar in essentie dwingen zij proselieten om de Wet te houden die degenen die ‘van nature Joden’ zijn zelf niet volledig naleven (Gal. 6:13a; Rom. 1:29-2:1,17-23). En hun echte motivatie, zegt Paulus later in deze brief, gaat meer over het vermijden van vervolging door mede-Joden buiten de kerk, alsook over het handhaven van hun eigen superioriteit,- van ‘zich beroemen op’ mensen van andere etnische groepen binnen de kerk (Gal. 6:12,13b).   

Bedenk ook hoe Paulus’ woordgebruik in de bovenstaande tekst eigenlijk over iets anders gaat dan besnijdenis. Sprekend tegen Petrus (‘jij’) als ‘zijnde van oorsprong [Gr. huparkhon] een Jood’, of ‘van geboorte’ (AMP), stelt hij vervolgens zijn met Petrus gedeelde status (‘wij’) van ‘van nature’ Joods zijn tegenover de geboortestatus die de Judeeërs aan niet-Joden toekennen,- namelijk ‘zondaars uit de volken’ [Gr. ek ethnen hamartoloi]. Vergelijk dit met hoe Paulus schrijft in een andere brief over zijn eigen natuurlijke status als Jood: ‘op de achtste dag besneden, naar oorsprong [Gr. ek genous] uit Israël, stam Benjamin, …uit Hebreeuwssprekende ouders [Gr. ek Hebraion]’ (Filippenzen 3:5).[23] Merk op dat de nadruk hier op de geboortestatus ligt, en niet zozeer op de besnijdenis. Geboortestatus – iets wat je ook niet kunt veranderen – is de wortel van elke vorm van racisme, niet alleen de huidskleur!   

Paulus staat dus op tegen een ‘racistische’ ideologie, en niet zozeer tegen een theologisch  perspectief! Verder brandmerken deze Judeeërs zelfs mede Joodse gelovigen zoals Paulus, Petrus, Barnabas, enz. (‘wij’) als eveneens ‘zondaars’,- dat wil zeggen, net zo vervuild als onbesneden buitenlandse gelovigen onder hen door te ‘gelijkvormig te zijn aan de volken’ [Gr. ethnikos].[10] Een vergelijkbaar, zo niet groter gevaar, zegt Paulus, ligt in het te ‘gelijkvormig zijn aan Judeeërs’ [Gr. Ioudaikos]. Ook vandaag de dag zijn veel leden van de dominante cultuur binnen een multi-etnische kerk er zo ‘gelijkvormig’ aan dat ze het niet eens kunnen zien wanneer de vertrouwde systemen waarmee ze zijn opgegroeid nog steeds racistische patronen in spraak en gedrag weerspiegelen.

VOETNOTEN (paragraaf 1.4) 

[17] Het Griekse woord genos verwijst naar de identiteit van een persoon van oorsprong,- soms verwijzend naar zijn of haar plaats van geboorte (zoals hier en in Hand. 18:2 en 24). Maar een andere keer naar zijn of haar geboorte-oorsprong binnen een familie of etnische groep (zoals in Hand. 7:12,19; 13:26; 2 Kor. 11:26 of bij Paulus, Gal. 1:14; Fil. 3:5).          

[18] Lucius van Cyrene kan degene geweest zijn van Cyrene die hielp de kerk te stichten nadat hij uit Jeruzalem was gevlucht (Hand. 11:20). Simeon (een Joodse naam) had ook een Latijnse naam, ‘Niger’ (wat ‘zwart’ betekent). Dus ook hij kan een band gehad hebben met de kerk van Jeruzalem,- als een Noord-Afrikaan die tot Jezus kwam door de prediking van Stefanus in de ‘Libertijnse’ (een Latijns woord) synagoge (Hand. 6:9, voetnoot [11]).   

[19] Om in deze tekst te beschrijven wat deze leiders ‘zagen’ en ‘overeenkwamen’, gebruikt Paulus eerst de ‘racistische’ term, akrobustias (v.7), en daarna ethne (v.9). Misschien gebruikt Paulus de eerste om een ​​gemeenschappelijke houding binnen de kerk aan te duiden, of misschien was het een woord dat een van de drie leiders daadwerkelijk gebruikte.     

[20] Ik geef ‘jullie’ in het groen weer wanneer het Griekse meervoudswoord specifiek wordt gebruikt om naar niet-Joden te verwijzen,- zowel in Handelingen als in de brieven van Paulus. 

[21] Dit Griekse woord [Ioudaioi] kan vertaald worden met ‘Joden’ of met ‘Judeeërs’, afhankelijk van wat het beste in de context past. Het kan dus ofwel verwijzen naar: de andere ‘Judeeërs’ die net als Barnabas oorspronkelijk uit Judea kwamen, of alle andere ‘Joden’ in de kerk  te Antiochië.   

[22] Een voornaamwoord dat in lichtblauw wordt weergegeven, geeft aan dat de personen die worden aangesproken of naar wie verwezen wordt (jijik) of groepen (wijons) Joods zijn.     

[23] In Filippenzen (3:3-5) stelt Paulus de Joodse superioriteit (‘zich beroemen’) op basis van de fysieke status van zowel besnijdenis als de geboorte-oorsprong aan de kaak.   

1.5.De raadpleging in Jeruzalem: wat hielp verandering te brengen en wat niet? 

(Handelingen 15:1-35; 21:17-29)

Na deze confrontatie besluit de kerk in Antiochië om Paulus en Barnabas met enkele anderen naar Jeruzalem te brengen om ‘deze kwestie’ te bespreken (Hand. 15:2b). Als ze daar aankomen, na een bezoek aan enkele ‘broeders en zusters’ in Fenicië en Samaria (Hand. 15:3)[24], verandert hun eerste welkom onmiddellijk in een confrontatie met een groep Bijbelgeleerden (bekeerde Farizeeërs). Deze interpreteren de Schriften (de ‘Wet van Mozes’) door de lens van het Joodse ‘gebruik’ [Gr. ethei], dat ze aan Mozes toeschrijven (Hand. 15:4-5,1).  

De vorm van deze raadpleging [+ 48 n.Chr.][25] is interessant. Het begint met ‘veel discussie’ door de apostelen en de oudsten (Hand. 15:6), maar niet achter gesloten deuren. Want ‘de hele menigte’ [Gr. pleethos][26] van de kerkleden is aanwezig om te ‘luisteren’, al hoewel ze ‘zwijgen’ (Hand. 15:7,12). ‘De hele kerk’ [Gr. hole te ekkleesia] wordt ook betrokken in de beslissing over wie met Paulus en Barnabas zou moeten terugkeren, en met de brief van de apostelen en oudsten,- betreffende wat ‘ons en de Heilige Geest goed leek’ (Hand. 15:22-23a,28).

Nu de discussies bedaart, zijn Barnabas en Paulus zelf in staat om de ‘tekenen en wonderen’ te verhalen waarvan ze getuige waren dat God die deed ‘onder de volken’ [Gr. ethne] (Hand. 15:12). Maar eerst herinnert Petrus de kerk aan wat God deed in het huis van Cornelius.[27] Waarom kreeg Paulus niet de gelegenheid om te delen wat Jezus hem ‘door openbaring’ geleerd had over ‘zijn evangelie’ voor alle volken (paragraaf 2.2)? Hij had hier namelijk tijdens zijn vorige bezoek aan Jeruzalem met Titus en Barnabas uitgebreid met hen over gesproken (Gal. 2:2, paragraaf 1.4). Wordt Paulus nog steeds te veel als een ‘buitenstaander’ beschouwd, of wordt zijn ‘openbaring’ als te riskant gezien om met de hele kerk in Jeruzalem te delen?

Want als Jakobus alles samenvat, doet hij dat in de vorm van een ‘antwoord’ [Gr. apekrithee] aan Barnabas en Paulus, en Petrus (‘Simon’), maar hij verwijst slechts kort naar wat Petrus deelde. En de ene Bijbeltekst die hij aanhaalt spreekt alleen over hoe God nu ook ‘het overblijfsel’ van de niet-Joodse mensheid insluit – door hen ‘uit de volkeren [Gr. ethne] te nemen’ – zodat deze als ‘een gemeenschap’ (enkelvoud) kunnen helpen ‘de vervallen tabernakel van David’ te ‘herbouwen’ [Amos 9:11-12] (Hand. 15:13-18). Kortom, hij handhaaft een Joods perspectief: zowel richting wat God aan het doen is (het herstellen van een Joodse structuur) als richting gelovigen van andere diverse volken (die hij blijft voorstellen als een enkel collectief geheel). En zijn ‘vastberadenheid’ richt zich op hoe Joodse gelovigen het beste genereus kunnen zijn tegenover deze nieuwkomers, en hoe deze het beste kunnen voorkomen dat ze Joden beledigen.            

Begrijp me nu niet verkeerd. Deze raadpleging is een stap in de goede richting. En Paulus betuigt zijn steun aan dit schrijven in de multi-etnische kerken in Antiochië en Galatië, waar de brief een positieve impact heeft (Hand. 15:30-31; 16:4-5). Een zwak punt van de brief is echter dat de specifieke richtlijnen alleen gericht zijn tot de minderheid, broeders en zusters (‘jullie’) ‘uit de volken’ [Gr. ek ethnon], binnen deze kerken (Hand. 15:23b). Terwijl de leiders in Jeruzalem (‘wij’) wel afstand nemen van ‘zekere’ etnocentrisch leraren uit Jeruzalem (‘die uit ons midden zijn uitgegaan’) om deze kerken te bezoeken (Hand. 15:24), geven zij geen specifieke richtlijnen aan Joodse gelovigen. Tien jaar later is er nog niet veel veranderd in Jeruzalem. Paulus moet bewijzen dat hij zich nog steeds ‘opstelt onder [Gr. stoicheis] de Wet[28] en die bewaakt’; en de brief wordt  herinnerd als een schrijven over datgene waar de niet-Joodse gelovigen ‘voor moeten waken’ (Hand. 21:17-29). In tegenstelling daarmee is de richtlijn in de brief tegen seksuele promiscuïteit [Gr. porneias] iets dat Paulus in zijn brieven toepast op alle gelovigen[29] terwijl hij de richtlijnen  over Joodse voedsel taboes alleen maar lijkt te handhaven in de geest. En wanneer hij schrijft over voedselkwesties richt hij zich op zowel de dominante Joodse groep, evenals op de etnische minderheidsgroepen (1 Kor. 8:1-13; Rom. 14:1-23).                        

VOETNOTEN (paragraaf 1.5)

[24] Deze veelal niet-Joodse gelovigen zijn verheugd te horen dat veel andere etnische groepen tot geloof komen. Maar omdat ze ongetwijfeld zelf de negatieve impact van Judese partijdigheid en racisme hebben ervaren, kan hun vreugde ook zijn dat dit probleem eindelijk aan het licht komt. 

[25] Voor mijn schatting van de data in het leven van Paulus na de raadpleging in Jeruzalem [48 n.Chr.], zie: ‘Een aannemelijke chronologie van het middelste deel van Paulus’ leven en bediening’, in het lidmaatschapsgedeelte van mijn website.   

[26] Het Griekse woord pleethos beschrijft een ‘menigte’ (NB). Dus Lucas beschrijft een grotere vergadering (Gr. ekkleesia) dan van alleen de kerkleiders.   

[27] Een deel van wat Petrus zegt (Hand. 15:7-10) kan verwijzen naar iets dat hij van Paulus leerde tijdens hun interactie in Antiochië (paragraaf 1.4). Namelijk dat ‘de Wet’ een krachtig ‘juk’ was geweest dat zelfs de Joden moeilijk hadden gevonden om te ‘dragen’ (zie Gal. 4:21; 5:1b).

[28] Ter vergelijking met hoe de leiders te Jeruzalem dit Griekse werkwoord gebruiken, zie hoe Paulus dit gebruikt (paragraaf 2.4),- ook als zelfstandig naamwoord [Gr. stoicheia] (paragraaf 2.2).

[29] In 1 Tes. 4:3; 1 Kor. 5:1,11; 6:9-20; 2 Kor. 12:20-21; Kol. 3:5-11; Ef. 5:3-5; 1 Tim. 1:8-11. Hij had er ook al tegen geschreven in zijn brief aan de Galaten (5:19). 

Deel II: Wat maakte Paulus zo anders?

Paulus’ benadering van partijdigheid en racisme in de kerk ging veel dieper dan die van Petrus en Jakobus. Want zijn evangelie – dat Jezus hem door openbaring leerde (Gal. 1:11-12) – ging niet alleen over vergeving van zonden voor elke individuele persoon. Het ging ook over ‘volken’ [Gr. ethne] die volwassen mede-erfgenamen in Christus worden,- in één lichaam (Ef. 3:2-6). En dit had alles te maken met culturele systemen en maatschappelijke macht,- zowel in termen van de inhoud van zijn evangelie als met hoe Jezus onmiddellijk begon af te rekenen met de maatschappelijke macht van de Judese cultuur waaronder hij opgroeide.

2.1. Hoe Paulus de maatschappelijke macht van zijn eigen Judese cultuur overwon

(Galaten 1:11-2:1a; Handelingen 22:3,17-21; 26:4,9-11,14-18; Filippenzen 3:5)

Dat klopt. Ik zei Judese cultuur. Ja, Paulus werd geboren in Tarsus [+ 7 n.Chr.]. Hij werd ook  geboren met het Romeinse staatsburgerschap (Hand. 22:28). Toch identificeert hij zijn ‘oorsprong’ met het volk Israël, niet met een geboorteplaats.[30] En hij zegt dat hij cultureel, taalkundig en religieus ‘vanaf het begin’ ‘in Jeruzalem’ is opgegroeid.       

‘Ik ben een Judeeër [Gr. Ioudaios][21], geboren te Tarsus in Cilicië… · Op de achtste dag besneden, naar oorsprong [Gr. ek genousuit Israël…, een Hebreeuwssprekende uit Hebreeuwssprekende ouders [Gr. Hebraios ex Hebraion]… ·Ik ben een Farizeeër, een zoon van Farizeeërs… (Hand. 22:3a; Fil. 3:5; Hand. 23:6).           

De levensloop van mijn jeugd vond vanaf het begin [Gr. ap archees] plaats onder mijn eigen volk, onder Jeruzalemmers… ·Grootgebracht[31] in deze stad, (ben ik) opgeleid in de Wet… aan de voeten van Gamaliël. (Hand. 26:4a; 22:3b)         

In het Joodse geloof vorderde ik verder dan vele leeftijdgenoten met dezelfde geboortestatus, door een overvloedig ijveraar te zijnvoor de overleveringen van mijn voorvaderen. ·Ik vervolgde de kerk van God bovenmate en richtte haar te gronde. ·Laat ik mij nu iets gelegen liggen aan mensen…? Of zoek ik er naar mensen te behagen?’ (Gal. 1:14,13,10) 

Deze laatste zin verwijst naar zijn vroege jaren. Opgroeiend in Jeruzalem als kind van diaspora Joodse ouders zou hij behandeld zijn als iemand met een lagere maatschappelijke status dan de plaatselijke bevolking.[10] Dit leidde tot een sterke behoefte om te ‘behagen’ en ‘gunst’ te zoeken (zich ‘iets gelegen laten liggen’) bij inheemse Judeeërs, ook al sprak hij vloeiend de plaatselijke Hebreeuwse omgangstaal als zijn moedertaal (Hand. 22:2; 26:14).       

De eerste bewuste ervaring van partijdigheid of racisme is wanneer een kind wordt gediscrimineerd door degenen die als ‘inheems’ in die samenleving worden beschouwd,- een status die gewoonlijk gebaseerd is op een of meer van de volgende zaken: plaatselijke geboortestatus, correct taalgebruik, geprefereerde huidskleur en/of religieuze overtuiging. De ijver van de jonge Saulus om zichzelf te bewijzen ging door tijdens zijn rabbijnse opleiding, en als jongvolwassene, toen hij de kerk ‘bovenmate’ vervolgde. Waarschijnlijk ook uit een verlangen om een ​​betere plek te verwerven onder de autochtonen. Interessant is dat een deel van de gewelddadige vervolging die Paulus zelf later in Jeruzalem als discipel van Jezus ervoer, ook werd uitgelokt door in de diaspora geboren Joden (zie Hand. 9:28-29; 21:27-31).

Paulus gaat dan verder in zijn brief aan de Galaten om de reden te geven waarom hij niet langer  de behoefte voelt om mensen te ‘behagen’. Nadat hij Jezus had ontmoet (op weg naar Damascus), bracht hij zijn eerste veertien jaar door ‘ver weg’ van zijn thuisstad Jeruzalem. Aanvankelijk in Damascus en Arabië gedurende drie jaar (Hand.9:17-25).[32]  Wanneer de Geest hem terugleidt naar zijn geboortestad, is dat slechts voor een kort bezoek van vijftien dagen, gedurende welke tijd hij geen noemenswaardige interactie heeft met de kerk daar (Hand. 9:26-28; Gal. 2:1; 1:17-19). Daarna besteedt hij een decennium aan het stichten van kerken in de omliggende regio van Cilicië,[33] voordat hij een jaar met Barnabas in Syrië gaat werken,- in de multi-etnische kerk van Antiochië (Gal. 1:21; 2:1; 11:26). In Lukas’ eerste verslag van waarom Paulus’ korte bezoek aan Jeruzalem werd afgebroken, zegt hij dat hij naar Tarsus was gestuurd door de kerk in Jeruzalem (Hand. 9:29). Maar op twee andere plaatsen geeft hij Paulus’ eigen woorden weer: hoe ‘de Heer’ hem (in een visioen in de tempel) gebood Jeruzalem te verlaten (Hand. 22:17-21)[34], zeggende...  

‘Ik zal jou ontrukken [Gr. exairoumenosaan deze gemeenschap en aan de volken [Gr. ethnenaar wie ik je nu zend·om hun ogen te openen, opdat zij zich omkeren van duisternis naar licht, en van het gezag [Gr. exousiavan Satan naar dat van God, zodat zij vergeving van zonden en een erfdeel mogen ontvangen onder hen die door geloof in mij geheiligd zijn’. (Hand. 26:17-18)

Het Griekse woord dat ik vertaal met ‘ontrukken’ betekent ‘kiezen uit’ of ‘trekken uit’. Dus om er voor te zorgen dat Paulus in staat zou zijn om beide thema’s van zijn evangelie voor de volken te delen (‘vergeving van zonden’ en ‘een erfdeel’ onder Gods gezag), moest hij oefenen om met de Geest samen te werken in wat het betekent om ‘ontrukt te worden’ aan zowel de maatschappelijke macht die over zijn eigen volk opereerde, als de maatschappelijke macht die opereerde over de andere volken waarnaar God, zijn ‘Vader’ hem zou zenden.     

De Heer Jezus Christus, ·die zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, om ons te ontrukken [Gr. exeleetaiaan de tegenwoordige boze eeuw[35], naar de wil van onze God en Vader(Gal. 1:4)

Door veertien jaar ver weg van Jeruzalem te wonen, leerde Paulus zich zowel met mede-Joden als met mensen van andere culturen te identificeren zonder toe te geven aan de invloeden van kwade maatschappelijke macht in beide contexten (1 Kor. 9:19-23). 

In een andere brief [waarschijnlijk geschreven tegen het einde van 56 n.Chr.] informeert Paulus de kerk te Korinte over een andere gebeurtenis die deel uitgemaakt had van deze trainingsperiode, zo’n ‘veertien’ jaar eerder [d.w.z. + 43 n.Chr.]. Het begon met een ongelooflijk hemels visioen (2 Kor. 12:2) maar eindigde met pijn en verlies als gevolg van een soort lichamelijk gebrek (‘in mijn vlees’). Toen Paulus God herhaaldelijk vroeg om dit (deze ‘zwakheid’) weg te nemen, vertelde God hem dat hij door deze fysieke kwetsbaarheid zou leren om uitsluitend op Gods genade te vertrouwen (2 Kor. 12:7-10; 11:29-30). Dus niet op het fysieke uithoudingsvermogen dat hij voorheen genoot of op de maatschappelijke status die hij kon opeisen – vanwege zijn puur Joodse afkomst, zijn Judese opvoeding en opleiding als Farizeeër, en zijn roeping als apostel (Fil. 3:4-7; 2 Kor. 11:21-23a) – zelfs niet zijn Romeins staatsburgerschap. Dus vanwege dit veertien jaar oude gebrek was hij in staat om de maatschappelijke macht van racisme te bestrijden vanuit zijn kwetsbaarheid, net zoals Petrus deed.[14] Niet alleen op een zelfverzekerde manier, maar op een Christusgelijkende manier, zoals toen Titus Judees racisme ervoer tijdens hun bezoek aan Jeruzalem na deze ervaring [+ 45 n.Chr.], en zoals toen degenen uit ‘de kring van Jakobus’ naar Antiochië kwamen tijdens Petrus’ bezoek enkele jaren later [+ 48 n.Chr.]  (Zie paragraaf 1.4).  

VOETNOTEN (paragraaf 2.1)

[30] Zie voetnoot [16], en ook Rom. 11:1; 9:3-4a.  

[31] De Griekse woorden [anatethrammenos de] (let. ‘maar opgevoed’) in Hand. 22:3b onderscheiden het tweede deel in een klassiek Griekse literaire triade (de plaats van het huis waar een persoon als kind werd ‘grootgebracht’) van het eerste deel van de triade (plaats van geboorte en periode van zuigeling tot gespeend kind). Paulus identificeerde zich dus etnisch met andere Judeeërs, want Jeruzalem was niet alleen de plaats van Paulus’ formele opleiding (het derde deel van de triade), maar was ook zijn thuis vanaf het moment dat hij werd gespeend,- ongeveer in zijn derde levensjaar (van Unnik, Tarsus or Jerusalem, the City of Paul’s Youth. London, Epworth Press, 1962, blz. 17-45). Zie ook R.H. Stein, ‘Jerusalem and the Early Years of Paul’ in Hawthorne and Martin, Dictionary of Paul and his Letters, Downers Grove, InterVarsity Press, blz. 464-465.      

[32] Door deze teksten te harmoniseren, zien we dat Paulus vrij snel na aankomst uit Damascus naar Arabië moest vertrekken. En in een andere tekst (2 Kor. 11:32) leren we dat niet alleen de Joden uit Damascus hem wilden arresteren of doden, maar ook koning Aretas van de niet-Joodse Arabieren (‘Damasceners’).  

[33] De kerken die hij samen met Barnabas wilde bezoeken, terwijl ze onderweg waren voor een nieuw bezoek aan de kerken in Galatië die ze samen hadden gesticht (Hand. 15:36,40; 16:1).

[34] De enige plaats waar dit visioen in Paulus’ eigen verslag past, is tijdens het twee weken durende bezoek aan Jeruzalem, drie jaar na zijn bekering (Gal. 1:18; Hand. 9:26-29).

[35] In deze en de vorige tekst herhaalt Paulus Jezus’ woorden over zijn keus om ons uit de ‘wereld’ [Gr. kosmos] te nemen (Joh. 15:19; 17:14-16), uit deze ‘boze eeuw’ [Gr. aionos] (zie voetnoot [41]), zodat wij niet langer thuishoren onder het maatschappelijke machtssysteem van ons eigen ‘volk’, net zomin als Jezus deed (paragraaf 2.2).

2.2. Paulus’ openbaring van een groter Evangelie 

(Galaten 1:6-9,15-16; 3:8-18,23-29; 4:1-11,21; 5:2,6; 6:12-13,15; Efeziērs 3:2-11,15)  

Een van de belangrijkste kwesties waarmee Paulus in zijn eerste brief (Galaten) te maken heeft, is dat de etnische minderheidsgroepen in deze kerken[36] geïntimideerd worden door leraren van zijn eigen Joodse etnische groep om zich te onderwerpen aan verschillende Joodse gebruiken – zoals de mannelijke besnijdenis (Gal. 6:12), de Joodse kalender (Gal. 4:10) en vele andere geboden in de Mozaïsche wet (Gal. 4:21) – als Bijbelse vereisten om deel uit te maken van de Jezus-gemeenschap. Voor Paulus zijn deze culturele toevoegingen een aanval op het Evangelie zelf, en vertegenwoordigen ze een ‘verdraaid’ evangelie dat in feite helemaal ‘geen evangelie is’ (Gal. 1:6-7). En hij vertelt deze gelovigen uit andere volken (‘jullie’) dat Christus hen niets zal baten als ze zich onderwerpen aan een ‘evangelie’ dat het maatschappelijke systeem in stand houdt waarmee alle Joden in Paulus’ tijd zijn opgegroeid, hetzij in de synagoge hetzij in Judea,- dat zowel Joodse (‘besnijdenis’) gelovigen in een dominante maatschappelijke positie omvat als tolerantie van ‘racistische’ gedragingen ten opzichte van andere etnische groepen als ‘voorhuidigen’[15] (Gal. 5:2,6; zie paragraaf 1.4).   

Het Evangelie dat Paulus van Jezus leerde, is echter niet alleen voor enkelingen, maar ook voor groepen gelovigen uit alle volken. Ik zal opnieuw verschillende gekleurde lettertypen gebruiken om te identificeren wanneer individuele gelovigen in beeld zijn (‘ik’ als Jood, en ‘jij’ ongeacht etniciteit; Gal. 3:28b). Ook wanneer ofwel Joodse gelovigen als groep in beeld zijn (‘wij’, ‘degenen [voorheen] onder de Wet’) of die van andere etnische groepen (‘jullie’), en wanneer alle etnische groepen in de kerk in beeld zijn (‘jullie’). Op dezelfde manier zal ik twee verschillende kleuren lettertypen gebruiken om aan te geven dat het evangelie van Paulus twee thema’s heeft: verlossing door het kruis en erfdeel door de Geest.                         

Het behaagde God ·zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik het Goede Nieuws aangaande hem zou verkondigen onder de volkeren [Gr. ethne]… ·Daar de Schrift voorzag dat God de volken [Gr. ethneuit geloof zou rechtvaardigen, heeft zij aan Abraham het Goede Nieuws tevoren verkondigd: ‘in jou zullen alle volkeren [Gr. ethnegezegend worden’[37] ·Christus heeft ons vrijgekocht·opdat de zegen van Abraham tot de volkeren [Gr. ethnezou komen…, en wij de belofte, de Geest zouden mogen ontvangen…: ·het erfgoed… vanuit de belofte… aan Abraham… geschonken.

·Jullie zijn immers allen één (status) in Christus Jezus; daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch slaaf noch vrije, noch is er mannelijk en vrouwelijk. ·Want indien jullie van Christus zijn, dan zijn jullie zaad[38] van Abraham en overeenkomstig de belofte erfgenamen. (Gal. 1:15-16; 3:8a,14, 18,28-29)                                         

·Welnu: zolang de erfgenaam een minderjarig kind is, verschilt hij in niets van een dienstknecht, hoewel hij heer over alles is, ·tot de tevoren-vastgestelde-aanstelling [Gr. pro-thesmias] door de vader... ·Maar toen de volheid van de tijd kwam, heeft God zijn Zoon gezonden… ·om de mensen onder de Wet los te kopen, opdat wij de aanstelling als zonen [Gr. huio-thesiazouden mogen ontvangen. ·Omdat jullie zonen zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon uitgezonden in ons hart, en die schreeuwt uit: ‘Abba!’,‘Vader!’ ·Daarom ben je geen dienstknecht meer, maar… erfgenaam! (Gal. 4:1-2,4-7)                        

In deze teksten wijst Paulus op beide thema’s van zijn evangelie voor alle volken door het te identificeren met Gods belofte aan Abraham, die zowel rechtvaardiging (‘verlossing’ door het kruis) als een beloofde zegen (‘erfdeel door de Geest’) omvatte. Merk op hoe Paulus in beide teksten spreekt over onze ‘verlossing’ in Christus als een voorwaarde voor mensen uit alle volken om de tevoren vastgestelde ‘aanstelling als zonen’ [Gr. huio-thesia] te ontvangen,- waardoor alle gelovigen ‘(mede)-erfgenamen’ worden van hun ‘Abba, Vader’ door ‘de Geest in ons hart’. Merk ook op dat dit thema van familie-erfdeel de belangrijkste focus is van Paulus’ ‘openbaring’ over alle volken, zowel in Galaten (1:16; 4:6) als in zijn brief aan de Efeziërs (Ef. 3:2-6).

Derhalve gaat Paulus’ openbaring over meer dan alleen verlossing van de zonde of de persoonlijke visie die Jezus hem gaf op de weg naar Damascus. Helaas zijn veel Christenen zo gericht op de individuele dimensie van het verlossingsthema (vergeving van zonden) dat ze de groepsdimensie in het evangelie van Paulus niet eens zien. Dit leidt er ook toe dat ze het thema ‘aanstelling als zonen’ zien als een ‘adoptie’ in plaats van als een meerderjarig worden als volwassen erfgenamen,-  wat duidelijk is wat Paulus in de bovenstaande tekst in gedachten heeft.[39] Om volledig te begrijpen hoe het evangelie van Paulus partijdigheid en racisme aanvecht, hebben ook wij een openbaring nodig van de groepsdimensie van onze verlossing door het kruis (paragraaf 2.4). Maar hier kijken we als eerste naar het thema van het erfdeel. Want het gaat over een heel nieuw maatschappelijk systeem dat God in Christus aan het scheppen is. Beginnend in de kerk, maakt dit eeuwige plan voor zowel enkelingen als etnische groepen een einde aan de vroegere ‘tijd’ met zijn maatschappelijke machten.

Zolang de erfgenaam een minderjarig kind [Gr. neepios] is, …·staat hij onder voogden en beheerders tot de tevoren-vastgestelde-aanstelling [Gr. pro-thesmias] door de vader. ·Zo waren ook wij toen we minderjarigen [Gr. neepioi] waren, geknecht onder de elementaire machten [Gr. stoicheia] van deze wereld [Gr. kosmou]. ·Maar toen de volheid van de tijd kwam, heeft God zijn Zoon gezonden – geboren uit een vrouw, geboren onder de Wet· opdat wij de aanstelling als zonen [Gr. huio-thesia] zouden mogen ontvangen… ·de Geest van zijn Zoon… in ons hart, en die schreeuwt uit: ‘Abba!’, ‘Vader!’… ·Echter, toen jullie God niet kenden, hebben jullie goden gediend die het van nature niet zijn. ·Maar nu, nu jullie God hebben leren kennen,… hoe kunnen jullie nu weer omkeren naar die zwakke en armzalige elementaire machten [Gr. stoicheia] alsof jullie weer van bovenaf geknecht willen worden? ·Bijzondere (Joodse) dagen onderhouden jullie nu, en maanden, tijdsgewrichten en jaargetijden! ·Ik vrees dat mijn zwoegen om jullie wellicht tevergeefs is geweest. ·Voordat het geloof kwam, werden wij gevangen gehouden onder de Wet…, …ons een opvoeder [Gr. paidagogos] tot Christus…; ·maar nu het geloof gekomen is, staan wij niet langer meer onder een opvoeder [Gr. paidagogos]. · Indien jullie van Christus zijn, dan zijn jullie (ook)…overeenkomstig de belofte erfgenamen. (Gal. 4:1-5,8-11; 3:23-25,29)

Ten eerste beschrijft Paulus een eerste fase in Gods plan waarin mensen van alle volken (zowel ‘wij’ Joden als ‘jullie’ uit andere volken) als ‘minderjarige kinderen’ in Gods gezin waren. Een nieuwe fase begon toen ‘God zijn Zoon uitzond’ zodat, na onze verlossing in Christus (Gal. 4:5a), allen die hun geloof in hem stellen, de ‘aanstelling als zonen’ [Gr. huio-thesia] zouden ontvangen door de komst van ‘de Geest’ in ons hart. In een derde tijdsaanduiding gebruikt Paulus een gerelateerd Grieks woord om er over te spreken als een ‘tevoren-vastgestelde-aanstelling’ [Gr. pro-thesmias] die plaatsvond voorafgaand aan de beginfase die ik al heb beschreven. Want in Efeziërs vertelt hij hoe God – als onze Vader en als de Vader van Jezus – ons uitkoos voor de ‘aanstelling als zonen’ [Gr. huiothesia] als onze bestemming, ‘van vóór de grondlegging van de wereld [Gr. kosmou]’ (Ef. 1:2-5).

Ten tweede, let op de verwijzingen naar de ‘elementaire machten [Gr. stoicheia][40] die deel uitmaakten van het ‘wereldsysteem’ [Gr. kosmou],[41] en hoe we allemaal ‘geknecht waren onder hen (of ‘gevangen gehouden’) ‘toen’ alle mensen ‘minderjarigen’ waren. Door de vergelijking te maken met ‘voogden’, ‘beheerders’ en ‘opvoeders in een ‘huisgezin’, en daarbij de Wet in te sluiten die God zelf aan Israël gaf (en door te zeggen dat Jezus zelf daar aanvankelijk ‘onder’ leefde,- voor het ontvangen de Geest), spreekt Paulus duidelijk niet over demonische machten, maar eerder over de maatschappelijke machten die God aanvankelijk over elke  menselijke familie en etnische groep had aangesteld (paragraaf 2.3).

Het derde dat we in de bovenstaande verzen zien, is hoe Paulus deze ‘elementaire machten’ verbindt met de manier waarop Gods bedoelingen in Christus voor alle etnische groepen worden ondermijnd door de partijdigheid en het uitgeoefende racisme, door vooraanstaande leden van een dominante (Joodse) etnische groep in de kerk tegenover gelovigen uit de etnische minderheidsgroepen. En sommige gelovigen uit een minderheidsgroep (‘jullie’) capituleren onder de druk van Joodse leraren om niet alleen Joodse kalendergebruiken (‘dagen, maanden’, enz.) te omarmen, maar ook mannenbesnijdenis (Gal. 6:12) en andere aspecten van de Mozaïsche wet (Gal. 4:21),- ten einde als ware volgelingen van Jezus te worden aanvaard. Paulus moet hen er dus aan herinneren dat Joodse gelovigen niet langer aanspraak kunnen maken op raciale superioriteit als Abrahams ‘zaad’. Want sinds de tweede fase van Gods plan is aangebroken – in Christus en door de Geest – zijn gelovigen uit minderheidsgroepen (‘jullie’) net zo goed volwassen ‘erfgenamen’ van de Vader als Joodse gelovigen. Dus, degenen die bezwijken voor de druk van een dominante cultuur in de kerk, zegt Paulus, keren terug naar ‘weer van bovenaf geknecht worden, onder ‘zwakke en armzalige elementaire machten [Gr. stoicheia]’. Met andere woorden: “Als jullie jezelf plaatsen onder de vroegere ‘opvoeder’ van mijn volk – die ‘zwak’ was in vergelijking met het worden van volwassen erfgenamen van God en mede-erfgenamen met Jezus door de Geest, ook al was hij ‘heilig, rechtvaardig en goed’ (Rom. 7:12; 8:1-4,14-17) – dan heb ik mijn tijd aan jullie verspild. Jullie kunnen net zo goed teruggaan naar die ‘zwakke’ elementaire machten [Gr. stoicheia] waar jullie ‘onder’ waren en die geassocieerd werden met jullie ‘goden’.”

“Wacht eens even,” hoor ik deze Joodse leraren zeggen, “Hoe durf jij, Paulus, de Bijbelse gebruiken en regels die wij rechtstreeks van God ontvingen te vergelijken met de ‘elementaire machten’ die verbonden waren met hun ‘goden’!” Variaties op ditzelfde protest liggen dicht aan de oppervlakte onder velen in dominante etnische groepen van vandaag binnen de kerk. Hetzelfde onbewuste gevoel van culturele superioriteit dat Paulus zag in veel mede-Joden, ook gebaseerd op het veel langer ‘hebben’ van de Bijbel in een of meer culturen dan de nieuwere gelovigen,- degenen met een animistische, seculiere, Moslim of andere religieuze achtergrond. Paulus’ antwoord aan zulke mede-Joodse leraren is: “Ja, er ligt grote waarde in het vele generaties lang ‘hebben’ van de Schriften, en in het in praktijk brengen van culturele gebruiken op basis van de Bijbel. Maar dit maakt je niet superieur (Rom. 3:1-2). Noch geeft het jou het recht om gelovigen uit andere etnische groepen (die nu ook de Geest hebben) te behandelen alsof ze ‘onbezonnen kinderen’ zijn met een verduisterd verstand die afhankelijk gemaakt moeten worden van jouw onderricht. Want ‘jij’ en velen in jouw cultuur-met-de-Bijbel ‘onteren’ vaak de ‘naam van God onder de volkeren’, in de manier waarop zovelen van jullie vaak niet zijn Woord gehoorzamen (Rom. 2:17-24; Gal. 6:13)!”

Wat Jezus Paulus door openbaring had geleerd, is dat we allemaal gelovigen uit alle andere etnische groepen [Gr. ethne] in hetzelfde ‘mede-lichaam’ moeten behandelen als volwassen ‘mede-erfgenamen’ en ‘mede-deelhebbers’ aan de belofte (Ef. 3:3,6). Wat God heeft bereikt in Christus, als ‘de Vader aan wie alle vaderschap in hemel en op aarde de naam ontleent’ (Ef. 3:15), is een ‘nieuwe schepping’, die een geheel nieuwe maatschappelijke orde vestigt.

Noch ‘besneden’ noch ‘voorhuid’ [Gr. akrobustiais iets vergeleken met een nieuwe schepping! (Gal. 6:15)     

Maar omdat God deze contouren van de nieuwe fase van zijn plan voor de hele mensheid zoveel generaties verborgen had gehouden, zelfs voor degenen die de Schrift als eersten hadden ontvangen, noemt Paulus zijn openbaring ‘het Mysterie’.[42] En om die reden vertelde God hem niet alleen om dit multi-etnische evangelie aan de volken te verkondigen, maar ook om voor  iedereen (inclusief mede-Joden) ‘aan het licht te brengen hoe het beheer is van het Mysterie’. Want Gods ‘voornemen van eeuwigheden her’ voor de mensheid, verwezenlijkt in Christus, zou voor niemand duidelijk zijn, zelfs niet voor degenen die al generaties lang met de Schriften leefden (Ef. 3:4-5,8-11, zie paragraaf 2.4).

VOETNOTEN (paragraaf 2.2)

[36] Het bezoek van Paulus en Barnabas (Hand. 13:14-14:23). Het Pisidische Antiochië, Ikonium en Lystra waren Romeinse koloniën die gesticht waren (25 v.Chr.) toen deze 

regio (inclusief Derbe) deel werd van de Romeinse provincie Galatië (N.T. Wright, Paul a Biography. London, 2018, blz. 117-122). Alleen in het Pisidische Antiochië en Ikonium was er een Joodse bevolking die groot genoeg was voor een synagoge. Toch waren er in beide steden ook aanzienlijke aantallen ‘Godvrezenden’ en ‘proselieten’ uit andere ‘etnische groepen’ [Gr. ethne], zoals ‘Grieken’, die de synagoge bezochten (Hand. 13:16,26,43-44,48; 14:1).   

[37] Een samengesteld citaat: ‘in jou zullen alle stammen [Gr. phulee]…, alle volkeren [Gr. ethne] van de aarde gezegend worden’ (Gen. 12:3b; 22:18 LXX). Ik gebruik een oranje lettertype in deze tekst omdat Paulus duidelijk de belofte van de Geest toepast op gelovigen uit alle volken, inclusief Israël (‘wij’, ‘jullie’).          

[38] Paulus richt zich tot gelovigen van andere volken, aangezien het niet nodig is om Joodse gelovigen er van te overtuigen dat ze ‘zaad van Abraham’ zijn. 

[39] Paulus’ mening lijkt meer op die van Jezus,- namelijk dat we ‘verloren’ zonen en dochters zijn die niet alleen verlossing nodig hebben, maar die (na herstel) de ‘ring’ van autoriteit krijgen als volwassen erfgenamen (Lucas 15:11-32, Med.#20), en niet een ander soort zondig wezen dat slechts een goddelijk gezinslid wordt door ‘geadopteerd’ te zijn. Zie ook mijn uitleg van Paulus’ drievoudige gebruik van huiothesia in een andere brief (Rom. 8:15,23; 9:4; Med.#5).     

[40] Dit Griekse woord stoicheia had meerdere betekenissen: een militaire opstelling, fundamentele elementen van iets, en machten in de hemel en op aarde die orde geven aan de wereld [Gr. kosmos] (zie paragraaf 2.3). Vandaar dat Paulus spreekt over zich opstellen ‘onder’ deze machten, zoals kinderen ‘onder’ voogden, enz.         

[41] Het Griekse woord kosmos (meestal vertaald als ‘de wereld’ of ‘deze wereld’) verwijst naar de systemische orde van alles wat God geschapen heeft als onderdeel van het leven op onze planeet,- inclusief elk volk [Gr. ethnos] (Hand. 17:24,26). Twee andere Griekse woorden die in het NT vaak vertaald worden als ‘wereld’ zijn oikoumenee (verwijzend naar alle menselijke bewoning er in) en aionon (verwijzend naar de tijdsdimensie van ‘deze werelddat wil zeggen, ‘deze eeuw’, bijv. Rom. 12:2; 1 Tim. 6:17).                    

[42] Paulus schreef vaak over zijn openbaring van ‘het mysterie [Gr. musterion] van het Evangelie’ (Ef. 6:19): dat eeuwenlang verborgen was, dat voor de volken is en dat geopenbaard wordt door de Geest (Rom. 16:25-26; 11:25; Kol. 1:25-27; 2:2; 1 Kor. 2:1,7-10; 1 Tim. 3:9,16; ook 1 Kor. 15:51 waar het verband houdt met Rom. 8:23). Jezus sprak ook in gelijkenissen over ‘het mysterie [Gr. musterion] van het Koninkrijk’ dat niet zonder uitleg duidelijk was (Marc. 4:11-12).

2.3. Meer over ‘elementaire machten’ en de ‘goden’ 

(Kolossenzen 3:9-11; 2:8-23; 1:16-20; Efeziërs 1:17-23: 2:6; 1 Korintiërs 8:4-6)

Paulus brengt de partijdigheid en het racisme van deze Joodse leraren in de kerken in Galatië niet alleen in verband met de ‘elementaire machten’ van het oude wereldsysteem [Gr. kosmos], maar hij doet hetzelfde in zijn brief aan de kerk van Kolosse,- en in meer detail. Begrijpen wat hij in deze brief zegt, kan ons helpen deze kwesties in de wereldwijde kerk van vandaag aan te pakken. Vooral vanwege de manier waarop hij erkent dat de partijdigheid en het racisme waarmee de kerk in Kolosse wordt geconfronteerd, niet alleen het resultaat was van Judese superioriteit en religieus wetticisme. Evenzo wordt de mondiale kerk vandaag de dag geconfronteerd met meer dan één dominante cultuur, en niet alleen met de institutionele overblijfselen van Westers kolonialisme en Europees (‘wit’) racisme. Want Paulus zag de gevaren van partijdigheid en racisme komen van ten minste twee andere dominante maatschappelijke groepen in de samenleving te Kolosse,- ‘Grieken’ en anderen met een ‘vrijgeboren’ maatschappelijke status.   

Jullie hebben de oude mens met zijn praktijken afgelegd, ·en de nieuwe aangetrokken ·Daarin is geen Griek[43] en Judeeër, “besneden” en “voorhuid” [Gr. akrobustia], “barbaar”, “wilde” [Gr. Skuthees], “slaaf”, “vrije” (Kol3:9b-11)

Kijkt uit dat niemand jullie meesleept door de filosofie en lege verleiding overeenkomstig de overlevering van de mensen,- overeenkomstig de elementaire machten [Gr. stoicheia] van de wereld [Gr. kosmouen niet overeenkomstig Christus. ·Want in hem woont alle volheid van de Godheid lichamelijk; ·en jullie zijn vervuld in hem die het hoofd is van alle overheid [Gr. archees] en gezag [Gr. exousias]. (Kol. 2:8-10)

De woordvolgorde van Paulus in de eerste geciteerde tekst suggereert dat Grieken op Joden (‘Judeeërs’) op vrijwel dezelfde manier neerkeken als Joden (de ‘besnedenen’) op hen neerkeken (als ‘voorhuid’-mensen). En net als bij de Galaten benadrukt Paulus dat alle gelovigen deel uitmaken van een ‘nieuwe mensheid’ in Christus. En ook dat gelovigen uit maatschappelijk verachte minderheidsgroepen niet moeten toestaan dat menselijke ideeën (‘filosofie’) of lege en misleidende ‘menselijke tradities’ met betrekking tot de ‘elementaire machten van het wereldsysteem [Gr. kosmou][40] hen weer gevangennemen,- nu ze dezelfde volheid van Gods Geest hebben ontvangen die in Christus ‘woont’. Bij het combineren van deze twee citaten zien we opnieuw hoe Paulus partijdigheid en racisme beschouwt als menselijke maatschappelijke ‘filosofie’, en hoe dergelijke maatschappelijke ideeën verbonden zijn met menselijke maatschappelijke ‘tradities’,- die ook wortel hebben geschoten in de kleinerende taal die dominante groepen (bewust of onbewust) gebruiken als ze het hebben over een of meer andere maatschappelijke of etnische groepen.

Maar in het tweede citaat hierboven gaat Paulus verder in op de bovennatuurlijke dimensie van de ‘elementaire machten [Gr. stoicheia] van het wereldsysteem [Gr. kosmou]’, als maatschappelijke machten.[44] Want hij associeert deze met bestuursposities over menselijke maatschappelijke systemen (‘alle overheid  [Gr. archees] en gezag [Gr. exousias]’), die verantwoording schuldig zijn aan Christus, niet aan Satan. Niet alleen ziet Paulus deze bestuursposities (de archai en de exousiai, samen met ‘tronen’ en ‘heerschappijen’) als ‘door’ Christus geschapen,  maar ook ‘tot’ hem. En hij spreekt van deze bestuursposities als zijnde ‘samen bestaande in hem’ op twee niveaus: op een ‘zichtbaar’ aards niveau en op een ‘onzichtbaar’ bovennatuurlijk niveau (Kol. 1:15-17). Verder lijkt Paulus ook deze maatschappelijke machten in gedachten te hebben wanneer hij spreekt over Gods bedoeling om ‘alles met zich te verzoenen’ door Christus’ dood aan het kruis (Kol. 1:19-20).[45] Vervolgens beschrijft Paulus hoe Jezus’ dood de eerste stap was in het proces dat onze relatie verandert met degenen die deze posities bekleden (de oversten en de gezagsdragers), en ook met de elementaire machten [Gr. stoicheia].

In de taal van de besnijdenis legt hij opnieuw de dubbele betekenis van het kruis uit: de vergeving van (‘onze’) zonden en het ‘afstropen’ van de macht van maatschappelijke autoriteiten en hun systemen. Hij gebruikt dit beeld eerst om te laten zien waarom zijn niet-Joodse lezers (‘jullie’) niet langer ‘onder’ de Joodse gewoonte van besnijdenis en andere culturele ‘regels’ hoeven te staan, en vervolgens om zijn Joodse lezers te laten zien hoe beide betekenissen van het kruis gelden voor alle gelovigen (‘ons’, ‘jullie’), inclusief henzelf:

Ook jullie[46], die dood waren door jullie misstappen en de ‘voorhuid’ van jullie vlees[47], heeft hij mee-levend gemaakt met hem, ons genade betonend voor alle misstappen. ·Uitwissend het nadelige handschrift met zijn bepalingen, dat tegen ons was, heeft hij het ook uit het midden weggenomen en aan het kruis genageld. ·Hij heeft de oversten [Gr. archas] en de gezagsdragers [Gr. exousias] afgestroopt, en daarin over hen getriomfeerd, en hen vrijmoedig te kijk gezet… · jullie zijn met de Messias ontstorven aan de elementaire machten [Gr. stoicheion][48] van de wereld [Gr. kosmou]. (Kol. 2:13-15,20a)

Ook hier identificeert Paulus de ‘elementaire machten’ van het wereldsysteem met menselijke maatschappelijke ‘regels’ die betrekking hebben op specifieke volken en etnische groepen (inclusief die gerelateerd aan Israël). Maar hij identificeert deze maatschappelijke regels ook met de ‘oversten [Gr. archas] en gezagsdragers [Gr. exousias]’[49],- degenen die de posities van maatschappelijke macht bekleden, de ‘oversten en gezagsdragers’ die God door Christus had geschapen. Omdat deze ook ‘tot’ hem – tot zijn komst – werden geschapen, heeft Christus het hoogste gezag als ‘de oorsprong-en-overste’ [Gr. archee] (Kol. 1:18)[50] om de plaats van deze maatschappelijke machten in ons menselijke verhaal te veranderen. Dus door het kruis heeft God meer gedaan dan alleen ‘ons alle misstappen’ vergeven. Voor alle gelovigen heeft het kruis ook de centrale, dominante rollen weggenomen die deze maatschappelijke machten – zowel culturele ‘regels’ als mensen in posities van maatschappelijke macht – speelden in het gemeenschappelijke leven zoals we dat kenden.[51] Toch was het kruis slechts het eerste van de dingen die Christus tot stand bracht met ons een nieuwe relatie te geven met degenen in posities van maatschappelijke macht. In zijn brief aan de Efeziërs schrijft Paulus:

De God van onze Heer Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid,… ·die… hem opwekte [Gr. egeiras] uit de doden en deed zetelen [Gr. kathisas] aan zijn rechterhand onder de hemelse wezens, ·hoog boven alle overheid [Gr. archeesen gezag [Gr. exousias], alsook macht en heerschappij… ·“Alles heeft hij onder zijn voeten gelegd” [Ps. 8:6b] en hij heeft hem het hoofd gemaakt over alle dingen voor de kerk,… zijn lichaam... ·en hij heeft ons in [Gr. en] Christus Jezus mee-opgewekt [Gr. sun-egeiren] en ons mee doen zetelen [Gr. sun-kathisen] onder de hemelse wezens. (Ef. 1:17,20b-23a; 2:6)

Door de opstanding van Christus heeft God – als ‘de Vader der heerlijkheid’ voor zowel Jezus als voor ons (Ef. 1:2-3) – Jezus als mens opgewekt [Gr. egeiras] en hem vervolgens door zijn hemelvaart doen zetelen [Gr. kathisas] op een positie aan zijn rechterhand ‘onder de hemelse wezens’,- hem daarmee een plaats gevend ‘hoog boven’ elke positie van maatschappelijke macht die hij oorspronkelijk had geschapen. Echter, beide krachtige acties hadden ons in gedachten, als leden van het lichaam van Christus,- ‘de (multi-etnische) Kerk’. Want door de tevoren vastgestelde ‘aanstelling als zonen’ door de Geest (Ef. 1:5; Gal. 4:5, paragraaf 2.2) heeft God – ‘in Christus Jezus’ – gelovigen van elke etnische groep in de kerk ‘mee-opgewekt [Gr. sun-egeiran], die hij dan ook heeft ‘mee doen zetelen’ [Gr. sun-ekathisen] als ‘mede-erfgenamen’ (met Jezus en met elkaar, Ef. 3:6; Rom. 8:17) ‘onder de hemelse wezens’. Wat Christus heeft gedaan, en waar hij ons in heeft geleid, maken beide een begin met het vervullen van de tekst uit de Psalmen die beschrijft wat het betekent om mens te zijn (Ps. 8:4). Eerst ‘een weinig minder gemaakt dan de engelen’ [Hebr.  elohim = ‘goden’] (Ps. 8:6a SV)[52], kregen we de opdracht om te heersen over Gods aardse schepping. Maar onze menselijke bestemming is altijd geweest om ‘met heerlijkheid en eer te worden gekroond’ en ‘alle dingen onder zijn (onze) voeten gelegd te krijgen’ als menselijke wezens (Ps. 8:6b-7). Wat Paulus zegt in de bovenstaande tekst wordt bevestigd door een andere Nieuwtestamentische schrijver die spreekt over hoe deze tekst voor het eerst werd vervuld in Jezus, zodat hij ‘vele zonen (en dochters) tot heerlijkheid zou kunnen leiden’ (Hebr. 2:5-11). Tegelijkertijd begreep Paulus dat deze tekst pas volledig vervuld zal worden wanneer Jezus terugkeert,- wanneer we een getransformeerd lichaam ontvangen zoals het zijne, en wanneer hij ‘alle overheid [Gr. archeen] en alle gezag [Gr. exousian]’ nog niet verzoend met zijn regering ‘buiten werking heeft gesteld’ (1 Kor. 15:20-27a,51).

Met het citeren deze tekst heeft Paulus ongetwijfeld ook een aantal andere Schriftteksten in gedachten die spreken over hoe aan elk volk een hemels wezen wordt toegewezen (‘goden’, ‘zonen van God’, ‘de hemelse legermacht’ enz.),- parallel aan de manier waarop God zichzelf toewees aan het volk Israël (bijv. Deut. 32:8; 4:7,19; Micha 4:5; Ps. 33:6-10 enz.). Paulus’ kijk op de ‘wereld’ [Gr. kosmos] als het systeem[41] van alles wat God zowel in de hemelen als op aarde schiep, was geworteld in de Thora (Gen. 2:1 LXX; Hand. 17:24). En zowel de Thora als de Profeten spreken over het bestaan ​​van echte ‘goden’ [Hebr. elohim] verbonden met andere volken (bijv. Deut. 4:34; 6:13-14). Paulus wist dus dat God etnische diversiteit en een hiërarchie van macht en rollen had ingebouwd in de manier waarop hij alle volken schiep, inclusief Israël (Gen. 10:31; Deut. 26:19; Hand. 17:26).

Maar hoewel Paulus het bestaan ​​van deze ‘goden’ (die hij liever ‘oversten en gezagsdragers’ noemt) erkende, weet hij ook uit de Schrift dat deze maatschappelijke machten – zowel op hemels als aards niveau – medeplichtig zijn geworden aan menselijke zondigheid en dus beïnvloed worden door het kwaad dat als gevolg daarvan het ‘wereldsysteem’ is binnengedrongen (Rom. 5:12). En zo zijn ook zij onderworpen aan goddelijk oordeel (Gen. 6:1-4, Judas 6; Ps. 82:1-8; Jes. 24:21-22). Verder handhaaft Paulus het onderscheid in de Schriften tussen zulke ‘goden’, die echt zijn, en de ‘gesneden beelden’ die mensen maken om hen voor te stellen (‘afgoden’), die ‘waardeloos’ zijn (Deut. 5:7-8a; 4:27-28; 17:25; Jes. 41:29; 44:10). Hij handhaaft ook het Bijbelse onderscheid tussen deze ‘goden’ (of ‘hemelse legers’, of ‘heerscharen’) en de ene ware God en zijn allerhoogste heerschappij over alle volken (Ps. 86:8-9; 95:3; 96:4; Dan. 11:36).[53] In vergelijking met de enige ware God van Israël zijn alle andere goden ‘helemaal geen goden’,- inclusief de menselijke heersers die beweren ‘goden’ te zijn (Jer. 2:11 ⇒ Gal. 4:8), en velen van hen kunnen beter ‘demonen’ genoemd worden (Ps. 96:5 LXX). Nu echter wordt Gods allerhoogste heerschappij belichaamd in Jezus, zijn ‘Gezalfde’ [Gr. Christos; Heb. Meshiach].

Wij weten dat “een afgod in deze wereld niets is” en dat “er geen andere God is dan (de) Ene”. ·Zelfs als er al zijn die goden’ genoemd worden, hetzij in de hemel of op de aarde – zoals er vele ‘goden’ zijn en vele ‘heren’ –  ·toch is er voor ons maar één God, de Vader uit wie alle dingen zijn en tot wie wij leven; en één Heer, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn en door wie wij leven. (1 Kor. 8:4b-6)

Samenvattend: Paulus ziet menselijke maatschappelijke ideeën en tradities (inclusief partijdigheid en racisme) als onderdeel van de maatschappelijke systemen waaraan mensen aanvankelijk onderworpen waren in hun respectievelijke etnische groepen. Deze systemen worden in stand gehouden door de ‘oversten’ en ‘gezagsdragers’,- zowel de zichtbare menselijke in elke aardse samenleving als de onzichtbare hemelse die hiermee verbonden waren. Hoewel deze maatschappelijke machten door Christus en tot hem zijn geschapen, zijn ze tot op zekere hoogte ook gecorrumpeerd, evenals de instellingen en systemen waarop ze toezicht houden. Toen Jezus als mens kwam, als Gods beloofde ‘Gezalfde’ (Messias/Christus), deed hij dat niet alleen om voor onze zonden te sterven, maar ook om het wereldsysteem uit te dagen en te veranderen door Gods nieuwe schepping,- een multi-etnische gezinskoninkrijk. Dus als volwassen zonen en dochters van dit koninkrijk geplant in het wereldsysteem [Gr. kosmos] (Matt. 13:38; 2 Kor. 6:18), is het onze eerste taak om te getuigen van deze nieuwe maatschappelijke realiteit binnen de kerk.

VOETNOTEN (paragraaf 2.3)

[43] ‘Grieken’ verwijst naar de ontwikkelde klasse in de Romeinse samenleving en ‘Judeeërs’ naar de dominante groep in de synagogen. Naast de Joodse racistische bijnaam voor niet-Joden (‘voorhuid’), verwijst de Griekse racistische bijnaam ‘barbaar’ naar vreemdelingen in het algemeen en ‘Scythen’ [Gr. Skuthees] naar degenen die als onbeschaafde ‘wilden’ worden beschouwd. 

[44] Paulus spreekt dan over ‘elementaire machten’ die ‘regels’ dicteren (Kol. 2:20b) die verband houden met dieet en religieuze feesten (Kol. 2:16; ook vermeld in zijn brief aan de Galaten) en ook met cultureel bepaalde ‘gedragsregels’, volkswijsheid, godsdienstregels (Kol. 2:21-23a), een ‘gewilde nederigheid’ in relatie tot bovennatuurlijke ervaringen en ascetische ‘lichaamskastijding’ (Kol. 2:18,23b). Deze zijn slechts ‘een schaduw van de dingen die komen gaan met de belichaming van de Messias’ (Kol. 2:17). Leslie Newbigin spreekt over de stoicheia als ‘normen, rollen en structuren’, een ‘geordende machtsstructuur’ ontworpen door God ‘om het menselijk leven te leiden en te beschermen’ door ‘wet, gewoonte en traditie’ (The Gospel in a Pluralistic Society, blz. 205-206,203). Hendrik Berkhof identificeert de stoicheia met ‘religieus-maatschappelijke structuren’ van ‘de geslachten of stammen… die eeuwenlang vorm en inhoud gaven’ aan het leven van een bepaalde groep (Christ and the Powers, blz. 34,20). Zie paragrafen 2.4 en 2.5 om te zien hoe omgaan met maatschappelijke machten verschilt van omgaan met demonische machten.         

[45] Ik heb nog geen Nieuwtestamentische tekst gevonden die suggereert dat Satan en demonische machten werden geschapen met de komst van Christus in gedachten, of dat ze uiteindelijk met hem zouden kunnen worden verzoend. Dus hoewel Paulus Christus ziet als het hoofd van deze maatschappelijke machten, ziet hij ook dat ze momenteel niet in de juiste relatie met hem staan, net als de meeste mensen,- aangezien ook de meeste mensen nog steeds door Christus met God verzoend moeten worden.

[46] Merk op hoe Paulus in deze volgende twee citaten (uit Kolossenzen en Efeziërs) voornamelijk de niet-Joodse etnische minderheidsgroepen binnen de kerk (‘jullie’) aanspreekt die onderworpen werden (of nog steeds worden) aan de dominante maatschappelijke macht van Judees gebaseerd racisme en Joodse gebruiken. Maar zijn beschrijving van de elementaire machten (voetnoot [44]) suggereert dat hij zich ook richt op etnische minderheidsgroepen die onderhevig zijn aan een dominante ‘Griekse’ cultuur.

[47] Paulus gebruikt ‘het vlees’ niet alleen in relatie tot zonde of het lichaam, maar ook gerelateerd aan etnische of raciale identiteit onder de oude orde (bijv. Rom. 9:3-4a). 

[48] Zie voetnoot [43] voor meer van de ‘elementaire (maatschappelijke) machten’ die Paulus in deze passage identificeert (Kol. 2:16-23).

[49] Paulus’ medewerker, Lucas, gebruikt deze twee Griekse woorden twee keer samen: om te spreken over aardse posities van maatschappelijke macht (‘overheid en gezag’, Luc. 20:20) en om te spreken over mensen die deze posities innemen (‘oversten en gezagsdragers’, Luc. 12:11).  Paulus doet dat zelf vier keer om te verwijzen naar ‘alle posities van maatschappelijke macht, hemels of aards (Kol. 1:16; 2:10; Ef. 1:21; 1 Kor. 15:24), en vier keer om te verwijzen naar degenen die deze posities bekleden,- hetzij in de hemel (Ef. 3:10; 6:12) hetzij op aarde (Tit. 3:1), of op beide niveaus (Kol. 2:15).

[50] Dit Griekse woord [Gr. archee] kan ook worden vertaald als ‘het begin’ (of oorsprong), zoals de meeste vertalingen het gewoonlijk in dit vers weergeven (Kol. 1:18). Maar dan verliest het de impact van wat Paulus zegt over Christus in relatie tot de ‘overheden [Gr. archai] en machten’ in deze passage (Kol. 1:16). Vandaar onze keuze voor de vertaling oorsprong-en-overste.

[51] Tegelijkertijd zegt Paulus dat gelovigen in de bredere samenleving nog steeds onderworpen zijn aan zulke aardse ‘gezagsdragers’ [Gr. exousias] en hen dus moeten eren als ‘Gods ambtsdragers’ [Gr. leitourgoi theou], omdat het nog steeds hun taak is om hun maatschappelijke macht te gebruiken om goed te doen en om het kwade te straffen (Tit. 3:1; Rom. 13:1-7).

[52] In de Septuagintversie van deze Psalm staat dat mensen ‘een korte tijd [Gr. brachu] minder dan engelen [Gr. angelous]’ gemaakt werden (Ps. 8:6a; Heb. 2:7a). In analogie met het Hebreeuwse elohim in de Psalm wordt soms gekozen voor de vertaling ‘bijna goddelijk gemaakt’.  

[53] Dit kan ook worden gezien in de manier waarop God vaak wordt beschreven of aangesproken in de profeten, als ‘de Heer der heerscharen, de God van Israël’ (2 Sam. 7:26-27; Jes. 37:16; 54:5; 47:4; Jer. 23:36; 51:19; 44:7; 46:25; 48:1; Sef. 2:9). Ook in de geschriften (1 Kron. 17:24; Ps. 46:7; 59:5).

2.4. De confrontatie aangaan met maatschappelijke machten binnen de kerk  

(Galaten 6:12-16; 5:13-25; Efeziërs 2:11-16; 3:7-11; Romeinen 14:16-17; 15:1-11; Filippenzen 3:12-16; Kolossenzen 1:27-28; 2 Korintiërs 4:1-5 )

Uit verschillende brieven van Paulus kunnen we twee belangrijke manieren opmaken waarop we de confrontatie moeten aangaan met de maatschappelijke machten,- de stoicheia, evenals de archee en exousia. In een paar teksten gebruikt Paulus de werkwoordsvorm van het Griekse woord stoicheia om te laten zien hoe we nu eerst en vooral moeten kiezen om ons ‘op te stellen onder’ het kruis en de Geest, in plaats van onder deze maatschappelijke machten,- te beginnen binnen de context van de kerk, met name een multi-etnische kerk. Ik gebruik weer gekleurde lettertypen om aan te geven wanneer Paulus zich richt tot alle gelovigen, de etnische minderheidsgroepen en de dominante Joodse etnische groep binnen de kerk.          

Houdt vast aan het Hoofd, uit wie heel het Lichaam… groeit,- met een groei die van God is. ·Als jullie met de Messias zijn ontstorven aan de elementaire machten [Gr. stoicheia] van de wereld [Gr. kosmou], waarom laten jullie je dan bepalingen opleggen, alsof jullie nog in de wereld leven? (Kol. 2:19b-20)            

Velen willen…  jullie dwingen je te laten besnijden…  ·opdat zij zich kunnen beroemen op jullie vlees. ·Maar ik laat me nooit op iets anders beroemen dan op het kruis van onze heer, Jezus Christus, door wie voor mij de wereld [Gr. kosmos] is

gekruisigd en ik voor de wereld [Gr. kosmo]. ·Noch “besneden” noch “voorhuid” is iets vergeleken met een nieuwe schepping! En aan allen die zich onder deze regel [Gr. kanoni] opstellen [Gr. stoicheesousin]: vrede en genade zij met hen, inclusief het Israël van God. (Gal. 6:12-16)

Zoals we in de vorige paragrafen zagen, luidde Jezus – Gods nieuwe ‘Gezalfde’ (‘Christus’, ‘Messias’) – een ‘nieuwe schepping’ in (paragraaf 2.2) door de confrontatie aan te gaan met de maatschappelijke machten en te zegevieren door het kruis (paragraaf 2.3). Daarom moeten gelovigen van alle etnische groepen binnen de kerk als volwassen ‘mede-erfgenamen’ in zijn ‘Lichaam’ hun ‘Hoofd’ volgen en zich ook ‘opstellen ​​onder’ [Gr. stoicheesousinhet kruis.[54]  En met Christus sterven aan de maatschappelijke machten van het oude‘wereldsysteem’ [Gr.  kosmos] betekent dat we moeten ophouden onszelf te laten ‘dwingen’, hetzij door de ‘regels’ van onze eigen etnische groep binnen de kerk, of door de ‘regels’ of vernederende taal en status (‘voorhuid’) die leden van een dominante etnische groep ons als leden van een minderheidsgroep – bewust of onbewust – proberen op te dringen.

Ten tweede houdt ‘zich opstellen onder’ het kruis ook in dat het oude ‘wereldsysteem’ wordt behandeld als ‘voor mij gekruisigd’. Dit betekent niet dat elke gelovige zijn of haar etnische identiteit verliest; want Paulus identificeert zich nog steeds met de leden van zijn eigen etnische groep binnen de kerk (‘het Israël van God’) die zich opstellen ​​onder het kruis. Maar het betekent wel: persoonlijk weigeren mee te gaan met enige superioriteit (‘roemen’) of racistische taal (‘voorhuid’) die afkomstig is van leden van mijn eigen etnische groep ten opzichte van andere etnische groepen; en weigeren hen onze etnische ‘regels’ op te leggen – bewust of onbewust – binnen de kerk (zie Gal. 2:11-15, paragraaf 1.4). Want op de gelovigen van verschillende etnische groepen in de kerk in Rome past Paulus het principe van het kruis als volgt toe:

Je moet dus niet toestaan dat er iets kwaads wordt toegeschreven aan wat voor jullie goed is; ·want het koninkrijk van God is geen zaak van voedsel en drinken, maar van rechte relatie[55], vrede en vreugde in de Heilige Geest. (Rom. 14:16-17)

Aangezien het enkelvoud ‘je’ in de Griekse tekst in het Nederlands ook gelezen of geïnterpreteerd kan worden als een andere vorm van het meervoud ‘jullie’, missen de meeste lezers wat Paulus hier zegt. Namelijk dat elk afzonderlijk lid van een groep (‘je’) persoonlijk verantwoordelijk is om te helpen voorkomen dat het collectieve gedrag van zijn of haar etnische groep (‘jullie’), hoe goed ook, een negatieve invloed heeft op anderen.

Een andere manier waarop we het vroegere wereldsysteem als dood voor ons behandelen, is door ‘één lijn te trekken’ met de manier waarop het kruis de ‘grenzen’ tussen etnische groepen heeft doorbroken en alle vroegere vijandschap tussen etnische groepen heeft gedood. 

Eens werden jullie, de volkeren [Gr. ta ethne]… “voorhuid” genoemd – ondergeschikt aan wie… “besneden” werd genoemd – ·omdat jullie toentertijd… vervreemd waren… vreemdelingen… in de wereld [Gr. kosmo]. ·Maar nu zijn jullie die vervreemd waren door Christus Jezus nabij geworden door het bloed van de Messias. ·Want hij is onze vrede, degene die… in zijn vlees de tussenmuur van erfscheiding, de vijandschap, weggebroken heeft, ·door de wet van voorschriften in de vorm van menselijke verordeningen buiten werking te stellen, om zo in zichzelf… één nieuwe mensheid te scheppen… ·En om die beide in één lichaam te verzoenen met God, door het kruis,- daarin de vijandschap dodend. (Ef. 2:11-16)

Hoewel territoriale grenzen tussen volken deel uitmaakten van het oude wereldsysteem dat door God was geschapen (Gen. 10:5,20,31-32; Hand. 17:26), bestaan ​​deze niet langer in de ‘nieuwe mensheid’ die hij nu aan het scheppen is in Christus.[56] Maar deze grenzen en ‘menselijke verordeningen’ raakten vermengd met institutioneel kwaad,- zoals racisme (“voorhuid”) en historische ‘vijandschap’ gericht ‘tegen’ bepaalde volken en etnische minderheidsgroepen [Gr. ethne]. Maar volgens Paulus legde Jezus’ dood slechts het fundament voor het afrekenen met dergelijk institutioneel kwaad en onrecht. Want God roept nu gelovige enkelingen en etnische groepen binnen de kerk op om samen met Jezus deze aspecten van het oude wereldsysteem als dood te behandelen door barrières tussen etnische groepen te slechten en verzoening te bevorderen. En door niet alleen individueel werelds gedrag ter dood te brengen, maar ook etnische ‘hartstocht en kwade begeerte,… laster en schandelijke taal’ – bewust of onbewust – gericht tegen andere etnische groepen (Kol. 3:5,8,11).        

Tot welke etnische groep jij ook behoort, ‘je opstellen ​​onder’ het kruis betekent gaan erkennen dat er regels, tradities, ideeën en vijandschappen (jegens hen die ons ‘vreemd’ zijn) in je cultuur zijn waaraan je moet sterven. Want zelfs traditionele “Christelijke” culturen hebben selectieve manieren gevonden om de Schrift te gebruiken ter ondersteuning van houdingen en gedragingen van culturele superioriteit die gericht zijn tegen een of meer andere groepen. Ook om historische en huidige vijandige daden jegens mensen van andere volken en etnische groepen te vergoelijken of te negeren. Je opstellen onder het kruis ​​betekent dat ik er voor moet kiezen om nederig te luisteren en niet defensief te zijn wanneer broeders en zusters van etnische minderheidsgroepen spreken over over het hoofd gezien, benadeeld of gekwetst worden vanwege het bewuste of onbewuste gedrag van anderen in mijn cultuur, die nog steeds gedicteerd worden door haar maatschappelijke machten.

In zijn brief aan de Galaten spreekt Paulus over een tweede manier waarop we de confrontatie moeten aangaan met de ‘elementaire machten’ [Gr. stoicheia] binnen de kerk, opnieuw gebruikmakend van de werkwoordsvorm van dit Griekse woord. 

Maakt jullie vrijheid niet tot een vrijbrief voor het vlees, maar weest door de liefde elkaar dienstbaar. ·Wandelt gedreven door de Geest en volbrengt niet het verlangen van het vlees. ·De werken van het vlees zijn:·vijandschappen,… partijschappen,… ·Maar wie van Christus Jezus zijn hebben het vlees met zijn hartstochten en verlangens gekruisigd. ·Als wij leven door de Geest, laten wij ons dan opstellen onder [Gr. stoichomen] de Geest,- ·onszelf niet verheerlijkend (Gal. 5:13,16, 19,20,24-26a)           

Een van de manieren waarop we op deze manier de confrontatie aangaan met de machten, is door er een prioriteit van te maken dat iedereen begrijpt en leert hoe we onze etnische diversiteit binnen de kerk kunnen ‘beheren’ in overeenstemming met Gods eeuwige voornemen – wat niet automatisch voor iedereen duidelijk is – in het samenbrengen van volken als volwassen mede-erfgenamen (Ef. 3:4-6, paragraaf 2.2)   

Aan mij… is deze genade gegeven:… ·aan het licht te brengen hoe het beheer is van “het Mysterie” dat van de eeuwigheden af verborgen is geweest…, ·opdat nu, door de kerk, de rijkgeschakeerde wijsheid van God wordt bekendgemaakt aan de overheden [Gr. archaisen de gezagsdragers [Gr. exousiais] onder de hemelse wezens, ·overeenkomstig het voornemen van eeuwigheden her dat hij heeft verwezenlijkt in de Messias. (Ef. 3:8-11)

Paulus daagt de etnische groepen binnen de kerk in Rome uit om dit op twee manieren toe te passen. Ten eerste door samen met Jezus de pijn op zich te nemen van de maatschappelijk ‘zwakkere’ leden – enkelingen en groepen – binnen de kerk, geleid door Gods Geest van geduldig verduren en bemoediging. En ten tweede door multi-etnische aanbidding.

Wij die sterk zijn zouden de zwakheden van de zwakken moeten dragen en niet onszelf behagen. ·Laat ieder van ons ‘de naaste’ behagen in wat goed is, tot (zijn) opbouw. ·Want ook Christus heeft zichzelf niet behaagd, maar zoals geschreven staat: “de smaadwoorden van wie jou smaden zijn op mij gevallen” [Ps. 69:9b].[57·Moge de God van geduldig verduren en bemoediging jullie geven dezelfde gezindheid te hebben ten opzichte van elkaar,- in lijn met Christus Jezus, ·opdat jullie de God en Vader van onze Heer Jezus Christus mogen verheerlijken. (Rom. 15:1-3,5-6)

Christus is een bedienaar vanhet besneden volkgeworden om de beloften te bevestigen: gedaan aan de vaderen…, ·en over de volken[Gr. ethne] die God zullen verheerlijken Zoals geschreven staat: “Daarom zal ik (David) u belijden onder de volken [Gr. ethne] en muziek maken voor uw naam” [Ps. 18:49]. ·En elders staat er: “Volken [Gr. ethne], verheugt u met zijn gemeenschap!” [Deut. 32:43 LXX], ·en elders: “Looft de Heer al jullie volken[Gr. ethne]…!” [Ps. 117:1a].(Rom. 15:8-11)

Deze dingen zijn belangrijk voor elk lid van de kerk om te leren. Want het doel van het samen wandelen in relationele rechtvaardigheid in de nieuwe maatschappelijke orde van het gezinskoninkrijk (Rom. 14:17), is dat elke persoon tot volle wasdom zal komen als een volwassen zoon of dochter van de Vader. 

Niet dat ik… al tot volle wasdom gebracht [Gr. te-teleio-mai] ben, maar…. ·…vergetend wat achter mij ligt en mij uitstrekkend naar wat voor mij ligt, ·jaag ik naar het beoogde doel, de prijs van de hogere roeping van God in Christus Jezus. ·Laten wij, zovelen als er volwassenen [Gr. teleioi] zijn, dan daarop zinnen. … ·Maar laten we ons opstellen onder[Gr. stoichein] datgene waarnaar wij gekomen zijn.[58] (Fil. 3:12-16)

Paulus bracht dit niet alleen in zijn eigen leven in praktijk, maar hij leefde het ook voor het als kerkleider in Gods nieuwe maatschappelijke orde.

Aan hen heeft God bekend willen maken, onder de volkeren, de unieke rijkdom van de heerlijkheid van het Mysterie, dat is Christus in jullie… ·Hem verkondigen wij, ieder mens vermanend en een ieder in alle wijsheid onderrichtend, ten einde elk persoon als volwassen [Gr. teleion] in Christus te presenteren. (Kol. 1:27-28)       

Paulus begreep wat Jezus onderwees over leiderschap in het koninkrijk van de Vader als radicaal verschillend van maatschappelijk leiderschap onder het oude wereldsysteem. In plaats van zijn gezag te gebruiken om ‘heerschappij over’ mensen in de kerken uit te oefenen of om op te treden als een probleemoplossende ‘weldoener’, koos hij er voor om hen te behandelen als volwassen broers en zussen die met hem aan dezelfde gezinstafel zaten, en als mede-arbeiders (Luc. 22:25-30a, Matt. 23:1-10; 2 Kor. 1:24; 6:1,18).

Dus toen hij probeerde af te rekenen met verdeeldheid en andere maatschappelijke machtskwesties in de kerk te Korinte, volgde Paulus een benadering die vergelijkbaar was met die van de apostelen in Jeruzalem toen ze geconfronteerd werden met Griekssprekende weduwen die over het hoofd gezien werden (paragraaf 1.1). Hij leerde de gelovigen in Korinte om zich niet te richten op wat zij denken dat een leider niet doet of verkeerd doet, maar om samen te zoeken en te wachten op directe leiding van de Heilige Geest, aangezien alleen de Heer licht kan werpen op wat zij niet zien, en op motivaties vanuit hart.  

Van beheerders wordt vereist dat hij betrouwbaar wordt bevonden. ·Het is mij iets kleins dat ik door jullie beoordeeld zal worden...; ik beoordeel ook mijzelf niet.  ·Want al ben ik mij van niets bewust, ik ben daarin echter niet gerechtvaardigd; maar degene die mij beoordeelt, is de Heer. ·Oordeelt dan niet voor de tijd, totdat wanneer de Heer komt. Hij zal de verborgen dingen van de duisternis aan het licht brengen en de raadslagen van de harten openbaar maken. En dan zal aan een ieder de lof geworden van God. (1 Kor. 4:2-5)      

De twee brieven van Paulus aan Korinte zijn eigenlijk een casusstudie over hoe Paulus omging met maatschappelijke macht in relatie tot de problemen in deze multi-etnische kerk,- niet alleen in de manier waarop hij zich ‘opstelde onder de Geest en zich concentreerde op de groei in volwassenheid van de gelovigen daar, maar ook in de manier waarop hij zich ‘opstelde onder’ het kruis.[59]    

Uit deze brieven blijkt ook zijn bezorgdheid dat de Heilige Geest niet zal worden gebruikt als een nieuwe vorm van maatschappelijke macht waarbij aan bepaalde geestelijke gaven (zoals spreken in tongen) een hogere status wordt toegeschreven (1 Kor. 7:6-7; 12:1-25). Hetzelfde geldt voor zijn brief aan de kerk in Rome. Hij betwist niet alleen een houding van superioriteit onder Joodse gelovigen, in het bijzonder één Joodse leraar (‘jij’; Rom. 1:14-16; 2:1,17-23); maar hij lijkt ook goed opgeleide ‘Grieken’ aan te spreken, die een superioriteitscomplex hebben (Rom. 3:9). Beiden moeten het Evangelie opnieuw horen dat aan hen wordt voorgelegd (Rom. 1:14-16), want ten minste één Griekse leider (‘jij’) onderwijst dat hij en anderen zoals hij nu de plaats van Joden in de kerk hebben ingenomen. (Rom. 11:17-22). Verder lijkt een andere leidende figuur (‘jij’) uit een immigrantengroep vast te houden aan ‘vijandschap’ jegens ‘de hogere gezagsmachten’ gerelateerd aan het Romeinse rijk (Rom. 13:1-5). Dus, leidende figuren binnen de minderheidsgroepen van de kerk moeten zich ook ‘opstellen onder het kruis en de Geest’, om een ​​voorbeeld te zijn voor alle gelovigen. Anders kunnen ook zij uiteindelijk hun maatschappelijke macht gebruiken om opnieuw etnische verdeeldheid binnen de kerk te scheppen (Rom. 16:17-18), of om (bewust of onbewust) te proberen een oudere dominante etnische groep te vervangen door een nieuwe.[60]

VOETNOTEN (paragraaf 2.4)

[54] Vergelijk Paulus’ gebruik van dit Griekse werkwoord eens met hoe de kerkleiders in Jeruzalem het gebruikten in hun spreken met Paulus (Hand. 21:25, eind paragraaf 1.5).

[55] Het Griekse woord dikaio-sunee (letterlijk ‘rechtvaardig met’ of ‘rechtschapen met’) kan volgens sommige commentatoren beter worden vertaald met ‘rechte relatie’.  

[56] Merk op dat waar de diversiteit van geslachten, talen en volken uit Genesis 10 nog steeds zichtbaar is in het visioen van Johannes (Op. 7:9), territoria afwezig zijn. 

[57] Merk op dat in de context van deze Psalm een ​​maatschappelijke groep een enkeling behandelt als een vreemde, een onbekende, als één van elders (Ps. 69:9). 

[58] Deze tekst gaat ook over zich opstellen onder de Geest. Want terwijl we in Christus al volwassen zonen en dochters zijn geworden door de Geest van ‘aanstelling als zonen’ (Rom. 8:15; Gal. 4:1-7, paragraaf 2.2), vertegenwoordigt de Geest slechts de ‘eerstelingsgave’ en de ‘waarborg’ voor het volle erfdeel en de volle wasdom die ons deel zullen zijn wanneer ons lichaam veranderd wordt (Rom. 8:23; Ef. 1:13b-14, paragraaf 2.3).  

[59] Hoe Paulus handelde ten aanzien van de problemen in Korinte is een andere casusstudie betreffende maatschappelijke macht en leiderschap binnen een multi-etnische kerk, met name paragraaf 5 in deel II, ‘Hoe het evangelie van Paulus de manier beïnvloedt waarop hij omgaat met de ‘puinhoop’ in Korinte. Leden van mijn website kunnen zowel Deel I als Deel II lezen van ‘De puinhoop in de kerk te Korinte – het achtergrondverhaal’, een tweedelige lezing die ik in 2011 hield voor onze JmeO gemeenschap in Amsterdam.     

[60] Paulus’ brief aan de gelovigen in Rome is een virtuele casusstudie van hoe Paulus omging met maatschappelijke macht en leiderschap binnen een multi-etnische kerk. Leden van mijn website kunnen dit artikel lezen op: ‘Omgaan met verdeeldheid zaaiende leiders van etnische groepen in de kerk in Rome’.  

2.5. De confrontatie aangaan met maatschappelijke machten, demonische machten en kwade zaken in onze samenlevingen 

(Efeziërs 6:10-20; 1 Tessalonicenzen 5:8; 1 Johannes 4:4,16-18)

Paulus vertelt de Korintiërs dat we 'bolwerken van maatschappelijke macht of demonische macht' niet moeten bestrijden met wapens van maatschappelijke macht die gerelateerd zijn aan het wereldsysteem.[61] In plaats daarvan moeten we de krachtige wapens gebruiken die God ons gegeven heeft en deze alleen gebruiken op een 'God-gerichte' [Gr. to theo pros] manier; niet op een 'vleselijke' manier (2 Kor. 10:3-4). In zijn brief aan de Efeziërs schrijft hij meer in detail over hoe dit te doen. Ten eerste, met partijdigheid en racisme in gedachten als kwade uitingen van systemische maatschappelijke macht, is het belangrijk dat we niet de 'vlees en bloed' mensen demoniseren die deze systemen ondersteunen. Integendeel, aangezien God ons nu 'in Christus heeft mee doen zetelen onder de hemelse wezens' (Ef. 2:6, paragraaf 2.3) zouden onze pogingen om 'stand te houden' en 'weerstand te bieden' voornamelijk gericht moeten zijn op de hemelse machten achter de uitingen van dit kwaad in menselijke samenlevingen. En hoewel de plannen van de duivel achter deze uitingen kunnen zitten, lijkt Paulus één set wapens om 'op de dag van het boze' weerstand te bieden aan de maatschappelijke machten te onderscheiden van de extra wapens die we nodig hebben om op te staan tegen de machten van 'de boze'. Want terwijl Satan en zijn demonen er op uit zijn om ons te vernietigen (1 Pet. 5:8; Marc. 9:22), verzetten de maatschappelijke machten zich slechts tegen Jezus (Joh. 11:48-49), en verzetten ze zich nu tegen ons als ze ons zien als een bedreiging voor de maatschappelijke orde waarover ze gesteld zijn.

Voor het overige,…: Weest krachtig in de Heer en in de sterkte van zijn macht. ·Trekt de volle wapenrusting van God aan, opdat jullie kunnen standhouden tegen de listen van de duivel·Want onze strijd is niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden [Gr. archas], tegen de gezagsdragers [Gr. exousias], tegen de kosmische machten [Gr. kosmokratorasvan deze duisternis, tegen de boze geesten onder de hemelse wezens. ·Neemt daarom aan: de volle wapenrusting van God, opdat jullie (hen) weerstand kunnen bieden op de dag van het boze, en alles bewerkt hebbend standhouden. ·Houdt dan stand:

  • jullie lende omgordend met waarheid en je bekledend met het borstpantser van rechte relatie[62], de voeten geschoeid in gereedheid tot het Goede Nieuws van vrede, in dit alles
  • opnemend het schild des geloofs waarmee jullie alle vurige pijlen van de boze zullen kunnen doven; ontvangt ook de helm van redding en het zwaard van de Geest, dat is: het woord van God,-       
  • door alle gebed en smeking te allen tijde biddend in de Geest... ook voor mij... om in vrijmoedigheid het mysterie van het evangelie bekend te maken waarvan ik een geketende gezant ben... (Ef. 6:10-20)

De eerste soort confrontatie is met mensen in posities van maatschappelijke macht (de overheden en de gezagsdragers). Aangezien deze door Christus en tot hem zijn geschapen, en aangezien hij hun ‘hoofd’ is (zie paragraaf 2.4), zijn de krachtigste wapens die voor deze confrontatie nodig zijn ‘waarheid’, ‘rechte relatie’ en ‘gereedheid tot (het verkondigen en voorleven van) het Goede Nieuws van vrede’. In Jezus' ontmoeting met Pilatus omvatte zijn verdediging dat hij getuigenis aflegde van de waarheid,- door de komst van een nieuwe koninkrijk van vrede, dat niet functioneert zoals aardse koninkrijken, zowel aan te kondigen als te illustreren. Pilatus' antwoord laat zien dat waarheid geen prioriteit is voor de meeste politieke autoriteiten (Joh. 18:36-38). Toch is zijn cynische vraag, ‘Wat is waarheid [Gr. a-leetheia]?’, nog steeds belangrijk. Het Griekse woord voor ‘waarheid’ suggereert het idee van iets dat ‘niet verborgen’ is, implicerend dat ‘waarheid’ niet zo voor de hand liggend is als de meeste mensen denken. Jezus zelf zei dat ‘waarheid’ alleen gekend kan worden in een relatie met hem, en door de openbaring die voortkomt uit ‘blijven in’ zijn woord en daaraan gehoorzamen (Joh. 8:31-32,38-39). Dus terwijl Paulus op het punt staat de Romeinse autoriteiten te ontmoeten als een ‘geketende gezant’ (bovenstaande tekst), vraagt hij om gebed om door zowel zijn woorden als zijn daden ‘in vrijmoedigheid het mysterie van het evangelie bekend te maken’ betreffende het nieuwe multi-etnische gezinskoninkrijk dat Jezus (en de Geest) kwam brengen (Ef. 3:4-6, paragraaf 2.2), alsook de verzoening die mogelijk is door het kruis (2 Kor. 5:14,18-20),- ook voor degenen in posities van maatschappelijke macht (Kol. 1:16-20, paragraaf 2.3).

Het derde wapen, rechte relatie, zal ons ook autoriteit geven in zulke confrontaties wanneer het daadwerkelijk ons hart beschermt als een borstpantser. Dit zal echter alleen het geval zijn wanneer onze relatie met God en onze relaties met anderen (inclusief die met mensen van andere etnische groepen, onze tegenstanders, en met onze eigen familieleden wanneer niemand daarbuiten ons ziet) gekenmerkt worden door ‘geloof en liefde’ (1 Tes. 5:8a) en niet door vrees. Want vrees van welke aard dan ook (inclusief de angst dat onze eigen dominante etnische groep haar maatschappelijke macht verliest) zal ons belemmeren om volwassen te worden in liefde zoals onze hemelse Vader volwassen is (1 Joh. 4:4,16-18; Matt. 5:43-48).   

Een tweede soort confrontatie betreft directe ontmoetingen met de ‘kosmische machten van deze duisternis’, een term die verwijst naar de tegenstanders die specifiek verbonden zijn met degene die uiteindelijk achter alle duisternis zit,- ‘de duivel’ (of ‘de boze’). We zullen macht tegen hem missen als we gecompromitteerd zijn op het gebied van waarheid, rechte relaties en een toewijding om het evangelie van vrede te verspreiden. Aan de andere kant zullen we ook macht missen in dergelijke confrontaties als we dubbelhartig zijn in geloof, in onze hoop op redding (1 Tes. 5:8b), en in ons vertrouwen in het Woord van God.       

Ten derde is verzekerdheid in bidden in de Geest, vooral wanneer we niet in staat zijn de woorden te vinden in een menselijke taal (Rom. 8:26), een belangrijk wapen wanneer we geconfronteerd worden met meer onpersoonlijke ‘elementaire machten’ van systemische ‘kwaadaardigheid’ met maatschappelijke steun op hemels niveau (zoals partijdigheid en racisme)[63]. Of wanneer we te maken krijgen met voorbeelden van systemische demonische macht. Het was misschien ‘dit soort’ demonisch systeem waar de discipelen tevergeefs mee worstelden in een gebied buiten Galilea, waar ‘gebed’ de sleutel was tot het verlossen van een kleine jongen (Marc. 9:14-30).      

Merk op dat spirituele taalformules en het verheffen van onze stem in dergelijke confrontaties niet als wapens worden genoemd in de bovenstaande tekst. In plaats daarvan moeten we onze aanwijzingen van Jezus nemen: zowel uit zijn aanvaringen met maatschappelijke machten, als uit zijn woorden over soortgelijke confrontaties die wij kunnen verwachten (Luc. 12:11-12). Ook in confrontaties met demonische machten (Luc. 10:18-20). In beide gevallen wandelde Jezus met autoriteit in de Geest vanwege zijn nauwe relatie met de Vader,- voordurend de volwassenheid en heiligheid van zijn karakter weerspiegelend, terwijl hij zich nederig beperkte tot het spreken van slechts datgene wat hij van de Vader hoorde (Joh. 8:28) en alleen datgene te doen wat hij de Vader zag doen (Joh. 5:19-20). Dit betekent dat hij deze confrontaties alleen aanging als de Vader hem er in leidde. Want soms vermeed hij de rechtstreekse confrontatie met de maatschappelijke machten (Joh. 8:59; Joh. 11:45-54) of zweeg hij in hun aanwezigheid (Luc. 23:8-9). Hij vermeed het ook om gemanipuleerd te worden om zelf een positie van maatschappelijke macht in te nemen (Joh. 6:15; Luc. 12:13-14). En toen zijn discipelen te veel belangstelling toonden om zelf maatschappelijke macht uit te oefenen, of om posities van maatschappelijke macht in de nieuwe maatschappelijke orde van het koninkrijk te bezetten, confronteerde hij hen daar onmiddellijk mee.[64]             

Dus net als Jezus moeten we onszelf bewapenen met de wapens van de Geest, om voorbereid te zijn om dergelijke confrontaties met systemische maatschappelijke machten aan te gaan,- als eerste wanneer we zien dat deze geïnfiltreerd zijn in de kerk, slechts dan de confrontatie aangaan met dergelijke systemische machten buiten de kerk wanneer de Vader (door de Geest) ons daartoe leidt. Eén voorganger (Roger Forster) vertelde ons, toen hij in Amsterdam op de School of Missions die ik leidde lesgaf over de maatschappelijke machten, dat hun kerken gewoonlijk alleen de onrechtvaardige acties van de maatschappelijke machten buiten de kerk zouden ‘weerstaan’ als dergelijke acties iemand binnen de kerk zouden treffen, of personen die nauw verbonden zijn met iemand in de kerk. Dat wil vanzelfsprekend zeggen, tenzij de Geest hen er specifiek toe leidde om dit bij andere gelegenheden te doen. En ze zouden dat als groep doen, niet als enkelingen. Net zoals voor Jezus is het niet onze taak om onrecht in het algemeen te bestrijden, maar om dit te doen als zonen en dochters van het koninkrijk (Matt. 13:38b): eerst in de kerk, en daarbuiten als dat zo wordt geleid. Het is ook niet onze taak om met geweld verandering te brengen, maar eerder om binnen elke maatschappelijke invloedssfeer van elk volk [Gr. ethne] te getuigen van de nieuwe maatschappelijke scheppingsorde – een nieuw soort multi-etnisch gezinskoninkrijk – dat reeds geïnstalleerd is door haar koning, Jezus, en door de Geest (Matt. 24:14; 8:11).         

Omdat maatschappelijke macht een belangrijke rol blijft spelen in menselijke samenlevingen moeten we onze autoriteit in Christus verstaan, en tegelijkertijd verantwoordelijke leden zijn van menselijke families, etnische groepen, instellingen en volken. Soms zullen maatschappelijke veranderingen door ons tot stand komen, soms zullen de plannen van de duivel omkeringen teweegbrengen. Maar uiteindelijk zal het ‘wereldsysteem’ [Gr. kosmos] getransformeerd worden in het koninkrijk van onze Vader wanneer Jezus terugkeert en de engelen er ‘alle stenen des aanstoots’ uitwieden, evenals alle personen die ‘wetteloosheid bedrijven’ (Matt. 13:38a,41,43).     

VOETNOTEN (paragraaf 2.5)

[61] Ik gebruik opnieuw verschillende kleuren lettertypen om te laten zien dat machtsconfrontaties minder gericht zouden moeten zijn op de ‘mensen van vlees en bloed in posities van maatschappelijke macht en meer op de hemelse wezens achter deze posities, evenals op de hemelse demonische machten direct verbonden met ‘de boze’.           

[62] Grieks, dikaio-sunee. Zie voetnoot [55] .   

[63] In Kolossenzen spreekt Paulus op een meer onpersoonlijke manier over ‘elementaire machten’ als maatschappelijke ideeën, tradities, regels en praktijken, maar met een band met ‘overheden en gezagsdragers’ die op zowel een aards als hemels niveau werkzaam zijn (paragraaf 2.3). Merk ook op hoe hij in Galaten de ‘elementaire machten’ identificeert met ‘de Wet’, die verbonden is met God zelf (paragraaf 2.2).      

[64] Zoals toen zijn discipelen vuur wilden laten neerdalen op Samaritanen, toen ze wilden voorkomen dat iemand anders demonen uitdreef, en toen ze wilden voorkomen dat kleine kinderen Jezus lastig zouden vallen (Luc. 10:49-55; 18:15-16), of toen zij trachtten aanspraak te verkrijgen op prominente posities in het koninkrijk (Luc. 9:46-48; Marc. 10:35-44; Luc. 22:24-30). 

Enkele afsluitende gedachten over de weg vooruit

Enkele jaren geleden werd mij door een Nigeriaanse collega gevraagd: ‘Jim, wat maakt jou zo anders?’ Ik noemde twee ervaringen die ik had toen ik begin twintig was. Ten eerste een ervaring die mij de ogen opende tijdens een zomer in Harlem, New York, en ten tweede een ‘Petrus-achtige’ openbaring tijdens een tijd van gebed voordat ik vertrok voor een tweejarige alternatieve dienstplicht in Indonesië. Beide ervaringen hebben me in staat gesteld om echte wederzijdse relaties op te bouwen met gekleurde mensen. Maar pas toen ik me aan het voorbereiden was om voor het eerst les te geven over interculturele relaties (toen ik begin dertig was), ontdekte ik de openbaring die Paulus had ontvangen in het decennium na zijn bekering (paragraaf 2.2). Het is zijn openbaring die eigenlijk de grootste impact heeft gehad op zowel mijn bediening (onder moslimburen en langszij medewerkers van andere etnische groepen) als op mijn onderwijs in de afgelopen veertig jaar.

Door een hernieuwde focus in de VS en Europa op de kwesties van partijdigheid en racisme, aangewakkerd door de dood van George Floyd in 2020, zijn het niet langer alleen gekleurde mensen in deze samenlevingen die deze kwesties als een voortdurend probleem beschouwen. Toch zegt Paulus tegen allen in de kerk van vandaag: dit is niet alleen een diversiteitprobleem dat moet worden opgelost door beter diversiteitmanagement van bovenaf. Want God is in Christus het bekende wereldsysteem aan het veranderen door een nieuwe maatschappelijke orde te scheppen. Het echte probleem dat zelfs de meeste Christenen niet zien, is dat maatschappelijke machten die verbonden zijn met de oude wereldsystemen plaats moeten maken voor een nieuw soort multi-etnisch gezinskoninkrijk van medevolwassenen. Denk aan een gezond huwelijk tussen en een Christelijke man en vrouw. Ze komen elk uit een ander gezinssysteem, maar moeten samen een nieuw systeem creëren,- één waarin alleen Jezus het hoofd is en waar noch het geslacht, noch de gezinscultuur van één partner domineert in het nieuwe gezinssysteem. De kerk in Jeruzalem zocht de hulp van de Geest om meer inclusie en een beter beheer van etnische diversiteit te bevorderen, maar ze bleven proberen dit te doen binnen het oude Jood-heiden wereldsysteem van de Joodse cultuur,- waarin partijdigheid jegens Joden en zelfs racisme jegens niet-Joden nog steeds voorkwam. Evenzo in de kerk van vandaag. In Europa en Amerika proberen de meeste mensen die een oplossing willen vinden voor partijdigheid en racisme deze nog steeds te vinden binnen het oude twee categorieën systeem van partijdigheid jegens Europeanen (‘blanke’ mensen), zo niet ook racisme jegens niet-Europeanen (‘gekleurde mensen’).      

Jezus leerde Paulus persoonlijk een geheel nieuwe benadering voor het creëren van een nieuw multi-etnisch gezinskoninkrijk van volwassen zonen en dochters, waarin ze zich allemaal niet langer (bewust of onbewust) zouden opstellen onder de elementaire machten van welk wereldsysteem of welke wereldsystemen dan ook waaronder ze opgroeiden. In plaats daarvan zouden ze zich allemaal samen ‘opstellen onder’ de Geest en het kruis. Maar dit betekent dat we allemaal het voorbeeld van Jezus moeten volgen: door al onze daden in overeenstemming te brengen met wat we onze Vader zien doen (Joh. 5:19-20), en door dat elke persoon en etnische groep binnen de kerk zoekt in liefde de ander nederig te dienen en op de voorgrond te plaatsen (Joh. 10:15-16; 13:14-17; 15:12; Fil. 2:4-8). In zijn brief aan de Romeinen modelleerde en leerde Paulus vijf belangrijke veranderingen (een samenvatting van zijn suggesties uit de paragrafen 2.2 tot 2.4):

  1. Ontken de superioriteitsclaim (bewust of onbewust) door enige dominante culturele groep in de kerk. Zoals Paulus’ eigen Joodse cultuur die een dominante onderwijzende rol opeiste alleen omdat zij de oude bewaarders van de Schriften waren geweest (Rom. 2:17-21a). Of zoals die van de ontwikkelde Griekse cultuur die zichzelf vergeleken met onbeschaafde immigranten (‘barbaren’, Rom. 1:14), of degenen die beweren de meeste nieuwe bekeerlingen te hebben,- in vergelijking met alle Joodse ‘takken’ die ‘afgesneden’ zijn (Rom. 11:17-22). Zich opstellen onder het kruis betekent erkennen dat zelfs deze “superieure” culturen, net als alle andere, nog steeds ‘onder de zonde’ zijn (Rom. 3:9; paragrafen 2.2 en 2.3). Onthoudt dat het feit dat de ene etnische groep ophoudt dominant te zijn, niet betekent dat er geen andere zal verschijnen om de plaats in te nemen.
  2. Beoefen wederzijds respect en gastvrijheid met mensen van andere etnische en maatschappelijke groepen (Rom. 12:10,13b,16).
  3. Sta niet toe (‘je’, enkelvoud) dat dingen die in de cultuur van jouw groep (‘jullie’, meervoud) ‘goed’ zijn (zoals vakanties, eetvoorkeuren, gespreksstijl[65], taal, enz.) er toe leiden dat er kwaad over gesproken wordt, door aan te nemen dat de waarden en praktijken van jouw groep de voor de hand liggende norm zijn voor het gemeenschapsleven binnen de kerk (Rom. 14:3,5,16-17).
  4. Verheerlijk onze Vader door er voor te kiezen te luisteren en de pijn van andere etnische groepen te dragen (‘de smaadwoorden van wie u smaden zijn op mij gevallen’, ‘treurt met de treurenden’, Rom. 15:1-6; 12:15b). Zie voetnoot [14] voor het zeer praktische boek van Mark Vroegop over dit onderwerp, en een link naar een gerelateerde podcast van Petrus Scazzero.
  5. Verheerlijk onze Vader in multiculturele lofprijs en aanbidding (Rom. 15:6-11). In Med.#70 geef ik voorbeelden van hoe we uitstapten binnen zowel onze zendingsgemeenschap als onze plaatselijke kerk in: wederzijdse gastvrijheid, multi-etnisch delen van pijn en multiculturele aanbidding. Voor een illustratie (verbonden met 1 Pet. 2:9-10) van de eerste multiculturele aanbiddingweek die ik voor onze zendingsgemeenschap organiseerde (1997), zie Med.#45.  

Als jij deel uitmaakt van een stadskerk of Christelijke bediening die niet multi-etnisch is, moet je eerst de Heilige Geest vragen waarom niet. Waarom is dit in Gods snel globaliserende wereld nog steeds het geval? Vervolgens…

  1. Vraag de Vader om je te laten zien met welke etnische of multi-etnische kerk in jouw omgeving hij wil dat je samenwerkt, zodat je de suggesties van Paulus in praktijk kunt brengen. Je kunt dit zelfs doen als je in een monocultureel landelijk gebied woont en jouw kerkgemeenschap daar van nature monocultureel is. Want je moet nog steeds de vraag stellen op basis van wat Jezus zei: ‘Wat doet onze Vader nu met diverse volken en etnische groepen in zijn wereld vandaag, en hoe kunnen we met hem samenwerken?’
  2. Blijf de vraag stellen die mij meer dan vijftig jaar geleden werd gesteld door een van de (‘zwarte’) oudsten in de multiraciale kerk die ik bezocht in Harlem, New York: ‘Hoe kan ik (kunnen wij) er voor zorgen dat ik (wij) een deel van de oplossing word(en), niet slechts een ander deel van het probleem?’ En doe dan vervolgens wat de Heilige Geest je zegt te doen.

VOETNOOT

[65] Rev. Eric Law heeft de discipline van ‘wederzijdse uitnodiging’ ontwikkeld die ik en anderen zeer nuttig vonden om te voorkomen dat een Westerse (individualistische) gespreksstijl het moeilijk maakt voor mensen van andere etnische groepen om deel te nemen. Zie de link op deze website pagina (Immigratie en de Kerk in Europa) naar de boekbespreking van Ron Benefiel van het boek, The Wolf Shall Dwell with the Lamb, van Rev. Eric Law.   

Meer bronnen op deze website via de volgende links (naar Bijbelmeditaties door de auteur, evenals naar andere artikelen en video's) over deze gerelateerde onderwerpen:

  • De nieuwe maatschappelijke orde van het multi-etnische gezinskoninkrijk: Med.#4, Med.#5, Med.#6, Med.#8Med.#17, ook Med.#3.       
  • De maatschappelijke (bevoogdende) machten en het nieuwe doel van volwassenheid in ChristusMeditaties #25-32.
  • Volwassenheid die de ‘4 duistere paden’ vermijdt die ons terug zouden doen keren in het wereldsysteem (Meditaties #52-55)
  • Maatschappelijke macht en kerkleiderschap (in het nieuwe multi-etnische gezinskoninkrijk): Meditaties #68-77, ook Med.#67
  • Pagina met artikelen en video-onderwijs over interculturele kwesties, inclusief een audiofragment ‘Een voorproefje van de hemel’ van multi-etnische aanbidding: Immigratie en de kerk in Europa: Wat is onze Vader aan het doen?
  • Gedetailleerde versies van de meditaties plus andere interculturele artikelen en video-onderwijs in het lidmaatschapsgedeelte van mijn website. Zie de lijst met titels daarvan op de pagina Aanmelden als lid.