De Kerk en multiculturalisme: de rol van immigrantenkerken in Amsterdam
Dr. Harley Schreck en Drs. James Mellis (2015)
De wereldbevolking is in beweging nu individuen en gezinnen continenten doorkruisen en oceanen oversteken: op zoek naar betere economische kansen, om te ontsnappen aan politieke of religieuze onderdrukking en soms gewoon om van omgeving te veranderen. Tijdens hun reis dragen ze hun culturen met zich mee en voegen hun culturele rijkdom toe aan gastlanden en hun culturen. Het resultaat zijn zeer dynamische, diverse culturele decors die over de hele wereld worden gecreëerd en voortdurend worden aangepast. Te midden van deze rijke, complexe culturele omgevingen vinden we allerlei soorten kerken die proberen te werken en te dienen. Hoe gaat de Kerk om met zo’n hoge mate van diversiteit en verandering? Weerspiegelen lokale kerken de diversiteit waarin ze zijn ondergedompeld door het omvatten van immigranten in hun gemeenten en de acceptatie en viering van verschillende manieren van aanbidding en het samen uitleven van het Evangelie? Zijn er rijke netwerken van interactie en uitwisseling tussen lokale kerken, van wie velen misschien redelijk homogeen zijn in termen van culturen die binnen hun eigen gemeente vertegenwoordigd zijn? Of zijn kerken vaker culturele silo’s met weinig interne diversiteit of een gebrek aan rijke interactie of uitwisseling tussen kerken?
Wij stellen dat dit belangrijke vragen zijn die de kern raken van wat het betekent om authentiek te dienen in de sterk verbonden wereld van vandaag. Om deze vragen te onderzoeken, kijken we naar de casus van de Kerk in Amsterdam. Amsterdam is buitengewoon divers met meer dan 170 verschillende nationaliteiten die onder de bevolking vertegenwoordigd zijn. Inmiddels is bijna de helft van de Amsterdammers niet-Nederlands qua etniciteit.[1] Nederland is van oudsher een land waar immigranten welkom zijn. Velen van hen waren en zijn Christenen die hun eigen kerken hebben meegebracht: kerken van de ‘oude’ migranten en vluchtelingen, zoals de Waalse kerk, oorspronkelijk de kerk van de Hugenoten; kerken voor buitenlanders die tijdelijk in Nederland wonen of een bezoek brengen aan Nederland; en nieuwere kerken en religieuze gemeenschappen die voornamelijk bestaan uit immigranten en vluchtelingen uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika (Kippenberg, 2009:75-76). Het is deze laatste groep die in dit artikel centraal zal staan, en dan met name hun relatie met de inheemse Nederlandse kerken en met elkaar.
We zullen de soorten interacties tussen deze immigrantengemeenschappen en Nederlandse kerken onderzoeken door gebruik te maken van Putnams theorieën over hoe etnische diversiteit de twee soorten relaties waaruit sociaal kapitaal bestaat, beïnvloedt: ‘verbindende’ en ‘overbruggende’ relaties. Putnam heeft sociaal kapitaal gedefinieerd als: “sociale netwerken en de bijbehorende normen van wederkerigheid en betrouwbaarheid” (Putnam 2007:137; 2000:18-19). Sociaal kapitaal is een krachtig concept dat in verband is gebracht met veel positieve sociale eigenschappen, zoals een beter economisch leven, sterkere steunpatronen voor de kwetsbaren en, in het algemeen, een efficiëntere en gunstigere stroom van middelen en informatie. Gebaseerd op gedeelde normen van wederkerigheid en vertrouwen, is sociaal kapitaal een sociaal feit dat gedeeld wordt tussen individuen en groepen. Individuen kunnen genieten van en profiteren van sociaal kapitaal, maar ze bezitten het niet. Ze nemen er aan deel.
Verbindende relaties zijn “banden met mensen die in een aantal belangrijke opzichten net als jij zijn”, en overbruggende relaties zijn “banden met mensen die in een aantal belangrijke opzichten anders dan jij zijn” (Putnam 2007:143). Over het algemeen wordt aangenomen dat verbindende relaties het gevoel van thuishoren en toewijding aan gemeenschappelijke activiteit versterken. Overbruggende relaties zijn die banden die tussen groepen worden opgebouwd. Dit wordt over het algemeen als waardevol beschouwd voor toegang tot uitgebreide bronnen of het aangaan van allianties. Aangezien verwachtingen van wederkerigheid en betrouwbaarheid verband houden met gedeelde culturele normen, lijkt het opbouwen van sociaal kapitaal door middel van verbindende relaties minder moeilijk te zijn dan door relaties met mensen uit verschillende culturen. Verbindende relaties worden vaak als positief beschouwd, maar kunnen ook van het soort zijn dat de toegang tot middelen voor buitenstaanders uitsluit, en kunnen de vorm aannemen van racisme of seksisme. Bovendien kunnen verbindende relaties resulteren in hardhandige controle en drukkende verantwoordelijkheden voor die personen die deel uitmaken van een nauw verbonden, sterk gecontroleerde groep. Dus hoewel dergelijke groepen een rijk sociaal kapitaal kunnen opleveren voor leden van de ‘in-groep’, kunnen de effecten behoorlijk negatief zijn, zowel voor degenen die ‘verstikt’ worden door de eisen van de groep, als voor degenen die vervreemd zijn doordat ze door de groep zijn uitgesloten.
Aangenomen zou kunnen worden dat waar verbindende relaties veelvoorkomend zijn, overbruggende relaties schaars zijn, en dat een grotere diversiteit het onderscheid tussen de ‘in-groep’ en de ‘uit-groep’ versterkt. Putnam stelt echter, op basis van onderzoek in de Verenigde Staten, dat met toenemende sociale diversiteit het vertrouwen in zowel verbindende als overbruggende relaties er onder lijdt, aangezien mensen de neiging hebben zich op alle niveaus “terug te trekken uit het collectieve leven”,- althans op korte termijn (Putnam 2007:144-151). Zijn gegevens brengen hem echter ook tot de conclusie dat zowel immigranten als ‘inheemsen’ op middellange tot lange termijn in staat zijn om hun groepsidentiteiten te reconstrueren op basis van een nieuwe gedeelde identiteit zonder eerdere groepsloyaliteit op te geven (Putnam 2007:160-61). Dus “een hoge mate verbinding zou verenigbaar kunnen zijn met een hoge mate overbrugging”, net als “een lage mate verbinding met een lage mate overbrugging” op de korte termijn (Putnam 2007:144).
In het eerste deel van dit artikel gaan we in op de vorm van verbindend en overbruggend sociaal kapitaal dat momenteel te vinden is onder kerken in Amsterdam in het licht van de toenemende diversiteit door de aanwezigheid van buitenlandse Christenen. Meer specifiek: heeft verbindend sociaal kapitaal enig effect, positief of negatief, op de groei van overbruggend sociaal kapitaal tussen ‘expat-’, ‘immigranten-’ en ‘inheemse’ kerken, zodanig dat ideeën en andere middelen zich over dit grotere veld verbreiden?[2] Ontstaan er patronen van overbruggende netwerken die immigranten-, expat- en Nederlandse kerken met elkaar verbinden? Zo ja, hebben deze bijgedragen aan het opbouwen van rijke inzichten en effectieve partnerschappen tussen deze kerken? Zijn er multiculturele kerken en gemeenschappen ontstaan? En zo ja, wat is de relatie tussen verbindend sociaal kapitaal binnen deze kerken en overbruggend sociaal kapitaal tussen deze en andere kerken? En tot slot, is de diversiteit die expat- en immigrantenkerken gebracht hebben een drijfveer geweest voor een vernieuwing van het Christendom in Nederland en een terugkeer naar spiritualiteit onder de Nederlanders?
Dit artikel is gebaseerd op etnografische observaties en interviews die door de twee auteurs in Amsterdam zijn uitgevoerd. Mellis, een Amerikaan van geboorte, woont en werkt al 40 jaar in Amsterdam. Hij spreekt vloeiend Nederlands, heeft de dubbele Nederlands/Amerikaanse nationaliteit en heeft etnografisch onderzoek verricht in een multiculturele expatkerk in Amsterdam en literatuuronderzoek naar Ghanese kerken in Nederland, resulterend in de afronding van een Master in Culturele Antropologie aan de VU. Schreck is een antropoloog die sinds 1990 tien keer les heeft gegeven over de Kerk in Amsterdam. Naast de jaren van participerende observatie in Amsterdam, hebben Mellis en Schreck in het voorjaar van 2012 elf diepte-interviews gehouden met kerkleiders en geleerden.
Na enkele observaties te hebben gepresenteerd die zijn ontleend aan onze analyse van de gegevens, gebruikmakend van Putnams theoretische concepten, besluit het artikel met enkele observaties uit de Christelijke Geschriften. Zijn er Bijbelse bronnen waaruit alle Christenen kunnen putten met betrekking tot etnische diversiteit in stedelijke samenlevingen als Amsterdam, en die op een nuttige manier wisselwerken met Putnams ideeën over verbindende en overbruggende relaties die bijdragen aan sociaal kapitaal?
Voetnoten
[1] http://www.iamsterdam.com/en-GB/Living/City-of-Amsterdam/People-Culture/Diversity-in-the-City
[2] Immigrantenkerken verwijst naar kerken die meer recentelijk zijn opgericht door personen uit het Globale Zuiden. Expatkerken verwijst naar kerken die grotendeels internationale reizigers dienen. Inheemse kerken verwijst naar kerken die voornamelijk bestaan uit personen van Nederlandse afkomst waarin de hoofdtaal Nederlands is.
Immigranten- en Nederlandse kerken
Deze verkenning van de problematiek van de immigrantenkerken en multiculturalisme in Amsterdam begint met de observatie dat de eerste reactie op de komst van Christelijke immigranten in de geschiedenis van Amsterdam in het algemeen positief is geweest. Ze werden gezien als een verrijkende diversiteit in Nederland en werden positief onthaald. Dit komt over het algemeen overeen met de vaak genoemde tolerante Nederlandse houding ten opzichte van immigranten.
Dit gaat door ondanks een groeiend verzet tegen de komst van immigranten naar Nederland (Uyl & Brouwer, 2009). Hoewel veel van dit verzet tegen Moslims is gericht, worden Christenen vaak ook onder de categorie ongewenste immigranten geschaard. Een deel hiervan komt van aanhangers van Geert Wilders, een rechtse politicus, die kritiek heeft geuit op wat hij “de linkse kerk” noemt (‘ideologische linkse politici die niet willen praten over de nadelen van migratie’.) (Noort, 2011:4-16). Wilders heeft een vrij kleine aanhang onder Nederlandse Christenen, maar veel Nederlandse Christenen zijn nog steeds wantrouwend tegenover deze nieuwe immigranten en “… Afrikaanse Christelijke gemeenschappen worden over het algemeen niet omarmd door gevestigde Nederlandse Christelijke kerken (Vinnik, 2007:184-185).” Een informant, die onderzoek doet naar de kerk en multiculturalisme in Nederland, voerde aan dat naarmate de anti-immigranten houding in Nederland is toegenomen, immigrante Christenen steeds meer gemarginaliseerd raken. De mate waarin dit gebeurt of de richting die het in de toekomst zal inslaan is zeker verontrustend, maar valt buiten het bestek van dit artikel en moet aan anderen worden overgelaten om te onderzoeken. Voor dit moment werd vastgesteld dat er nog steeds een over het algemeen positieve ontvangst is voor immigrante Christenen in Amsterdam.
Verbindend sociaal kapitaal in Amsterdamse kerken
Historisch gezien was de Nederlandse samenleving grotendeels georganiseerd via het systeem van ‘verzuiling’. Dit omvatte de organisatie van de samenleving volgens de lijnen van Protestantse, Katholieke of seculiere zuilen die vorm gaven aan de manier waarop mensen stemden, de kanalen waarbinnen onderwijs werd geboden, het aanbieden van maatschappelijke diensten en vele andere gebieden van het leven. Religieuze gemeenschappen waren per definitie arena’s waarin substantiële interactie plaatsvond en waarin er een grotendeels homogene manier was om naar de wereld te kijken. Je zou verwachten dat er sterke patronen van verbindende relaties worden gevonden die gemeenschappen onder dit systeem definiëren. Inderdaad, geïnterviewden die persoonlijk een ‘verzuilde’ samenleving hadden meegemaakt , of die ouderen er over hebben horen praten, spraken vaak over sterke patronen van binding die kenmerkend waren voor deze tijd. Ze spraken echter ook over de negatieve aspecten hiervan en over kerken die hardhandige, vaak veroordelende controle uitoefenden over het leven van haar leden. Sommige geïnterviewden voerden zelfs aan dat voor degenen die deze periode hebben meegemaakt het woord ‘gemeenschap’ een sterk negatieve bijklank heeft.
Tegenwoordig is er in Nederlandse kerken de mening dat kerken en het Christendom over geestelijke zaken of kwesties van maatschappelijke gerechtigheid zouden moeten gaan. Kerken zouden zich geen zorgen moeten maken over de manier waarop moderne mensen daarbuiten leven of handelen. Kerken zouden beslist niet moeten praten over kwesties van seksualiteit of moraliteit. Dit resulteert in zwakkere patronen van verbinding, aangezien de levenssfeer waar kerken kunnen inspreken afgekapt en beperkt is. Interactie met anderen in de kerk is vrij optioneel en beperkt in omvang. Zoals een informant zei, iemand kan gedwongen worden om naast iemand te gaan zitten die hij misschien niet mag of met wie hij niet veel gemeen heeft. De diepte en omvang van relatie kan vrij oppervlakkig zijn, wat resulteert in een zwakke binding.
In dat opzicht verschillen immigrantenkerken aanzienlijk van Nederlandse kerken. Veel immigrantenkerken bieden inderdaad een enorm scala aan diensten en soorten ondersteuning aan hun leden. Dit omvat in ieder geval aanbidding, religieus onderricht, maar het omvat ook zaken als hulp bij de voorbereiding op een baan of aanstelling, gezinsbegeleiding, aidsvoorlichting, programma’s voor ex-gevangenen en vele andere diensten. Immigrantenkerken bieden ook meerdere diensten gedurende de week en verwachten een hoge mate van deelname aan vrij lange en uitbundige erediensten. Er is een veel hogere mate van interactie tussen leden van immigrantenkerken dan gevonden wordt in Nederlandse kerken.
Een sleutelfiguur in de typische immigrantenkerk is de pastor of voorganger. Immigrante pastors spelen een zeer sterke rol in het leiderschap en bestuur van hun kerken. Bovendien is hun rol niet beperkt tot spirituele zaken, maar omvat deze ook veel aandacht voor veel gebieden in het leven van hun leden, waaronder het gezinsleven, seksuele moraal en werk. Pastors stimuleren en faciliteren rijke interactie tussen henzelf en hun leden en tussen de leden van hun kerken. De resultaten van het rijke interactieve leven van de kerk en de nauwe betrokkenheid van de pastor in het leven van de leden zijn rijke verbindende relaties en substantieel sociaal kapitaal in immigrantenkerken.
Overbruggende relaties tussen Amsterdamse kerken
De immigrante Christelijke gemeenschap in Amsterdam is behoorlijk divers, met kerken die zijn gevormd door immigranten uit vele delen van de wereld. Er zijn pogingen ondernomen om met enig succes een brug te slaan tussen de immigrantenkerken:
Onder de immigrantenkerken hebben we op sommige gebieden samenwerking. Vorig jaar kwamen 40 immigrantenkerken samen om een driedaagse conferentie te organiseren over de aanpak van de sociale behoeften in Amsterdam Zuidoost. Een andere vindt dit jaar plaats in het laatste weekend van mei. We hebben er vijf jaar geleden één gedaan over hiv. Ongeveer 17 kerken kwamen samen.
In tijden van crisis zijn de immigrantenkerken samengekomen. Toen in 1992 een El Al vliegtuig neerstortte in een deel van de Bijlmer, was er een algemene samenloop van steun voor de slachtoffers. Dit omvatte veel kerken. Meer recent, in 2011, stierf onverwachts de vrouw van een pastor van een prominente Afrikaanse immigrantenkerk. De vloedgolf aan steun was aanzienlijk en dit belooft meer langetermijneffecten te hebben:
... de vrouw van onze voorzitter van het [netwerk van] 70 Afrikaanse Pinksterkerken stierf afgelopen december... Voor die tijd kwamen 16 kerken naar de bijeenkomsten. Bij de begrafenis waren alle kerken vertegenwoordigd. We hadden 68 pastors. Sindsdien is het aantal kerken dat naar onze maandelijkse bijeenkomsten komt verdubbeld. Dat bracht ons samen.
Het opbouwen van een netwerk tussen immigrantenkerken is echter een moeilijk proces geweest. De hierboven geciteerde predikant wees op de uitdagingen in het opbouwen van relaties tussen immigrantenkerken die kunnen voortkomen uit culturele verschillen of botsingen tussen leiders met sterke persoonlijkheden:
Ik kan niet zeggen dat de [immigranten]kerk echt groeit. Er zijn meer kerken omdat de meeste kerken zijn gesplitst. Om veel redenen,- persoonlijkheidsconflicten, meningsverschillen, gebrek aan opleiding. Iedereen wil zijn eigen kerk beginnen. Dit heeft negatieve effecten. We zijn zo gefragmenteerd dat we niet meer machtig zijn.
Wat betreft het overbruggen van relaties tussen Nederlandse en immigrantenkerken, blijkt dat het proces nog moeilijker is geweest. Er zijn en worden nog steeds pogingen gedaan om een brug te slaan tussen Nederlandse en immigrantenkerken, maar vaak zijn er uitdagingen ontstaan:
Ik ben toevallig betrokken bij een organisatie die we GATE (Gift from Africa to Europe) noemen. Vroeger was het Gospel (Evangelie) from Africa to Europe, maar de Nederlandse kerk maakte daar bezwaar tegen: “Wat voor soort Evangelie brengen jullie mee uit Afrika? Wij brengen jullie het Evangelie.” … Sommigen van hen zeggen, wanneer ze onze kerken bezoeken, dat het te luid en te rumoerig voor hen is. Ze vinden het fijn om naar ons te kijken en ons gade te slaan. Ze zijn nieuwsgierig; hoe komen jullie zo blij? Maar samenwerken is erg moeilijk geweest… Sommige Afrikaanse kerken worden zelfs achterdochtig dat de meeste van deze kerken hen alleen maar gebruiken om subsidies te krijgen.
Een gebied van misverstand dat herhaaldelijk naar voren kwam in interviews met zowel Nederlandse als immigrante Christelijke leiders was het opbouwen van relaties. Een Nederlandse voorganger zei: “Vier jaar geleden organiseerde ik elke maand een gebedsbijeenkomst voor pastors. Meerdere keren heb ik migrantenpastors uit Noord uitgenodigd. Er is er nooit een gekomen.” Ditzelfde verhaal werd vele malen verteld door Nederlandse Christelijke leiders die probeerden immigrante Christelijke leiders uit te nodigen voor bijeenkomsten om relaties op te bouwen. Vanuit het perspectief van de Nederlandse voorgangers zijn immigrante pastors ofwel ongeïnteresseerd ofwel te onverantwoordelijk om deel te nemen aan dergelijke bijeenkomsten. Vanuit het perspectief van de immigrante pastors worden op deze bijeenkomsten, zo leggen ze uit, geen relaties opgebouwd. Ze klaagden dat de bijeenkomsten die ze bijwoonden een vaste agenda hadden, wat werd geïnterpreteerd als zouden Nederlandse voorgangers alleen geïnteresseerd zijn in hun agenda en niet in het opbouwen van relaties.
Hierop was één opmerkelijke uitzondering. Elke informant noemde een jaarlijks diner dat wordt georganiseerd door een Maleisisch Nederlandse vrouw. Dit wordt gehouden in een gebouw van Jeugd met een Opdracht, De Poort, en wordt bijgewoond door een breed scala aan voorgangers en Christelijke leiders, Nederlands en niet-Nederlands (hoewel er gewoonlijk meer voorgangers uit Pinkster-, Charismatische, Engelstalige, en Evangelische kerken komen dan predikanten van de gangbare Nederlandse Reformatorische en Katholieke kerken). Deze bijeenkomst is misschien wel de uitzondering die de regel bevestigt over verschillende culturele opvattingen bij het opbouwen van relaties tussen Nederlandse en immigrante voorgangers en kerken. Het gebeurt slechts één keer per jaar en er is geen follow-up of doorgaande interactie gedurende de rest van het jaar. Bovendien vereist het meerdere uitnodigingen en veel persoonlijk contact om voorgangers aan te moedigen om aanwezig te zijn. Hoewel Nederlandse voorgangers dit als een buitengewone ontmoeting zagen, merkten ze ook in het bijzonder op dat het buitengewoon veel werk kost, naast de normale formele uitnodiging, om immigrante pastors te laten komen.
Terwijl immigrantenkerken en Nederlandse kerken met elkaar in wisselwerking blijven en leren hoe ze samen kunnen theologiseren, moeten veel kwesties, zoals de rol van wonderen, stijlen van aanbidding en culturele contextualisatie, onder ogen worden gezien en besproken worden. Dit vereist rijke overbruggende relaties die worden ondersteund door wederzijds respect en een gelijkwaardig partnerschap. Kwesties van macht, middelen en vele andere culturele en contextuele details moeten worden erkend en aangepakt. Overbrugging is een essentiële stap om een cultureel diverse kerk in Amsterdam te creëren. Dit kan echter nog steeds resulteren in eilanden van verschil die – ondanks een rijk netwerk van diverse kerken in Amsterdam – nog steeds niet voldoen aan het beeld in het boek Openbaringen van een multicultureel, multitalig lichaam dat aanbidt voor de troon.
Mogelijke obstakels
Naast overbruggende en verbindende relaties is vertrouwen een essentieel element van sociaal kapitaal. Vertrouwen is gebaseerd op de acceptatie van gedeelde sociale normen en een algemeen aanvaarde manier om dingen te doen. Bij het onderzoeken van de kwestie van gedeeld vertrouwen tussen kerken in het algemeen en tussen Nederlandse en immigrantenkerken in het bijzonder, waren de resultaten bepaald niet positief. Er is een opvallend verschil in perspectief tussen immigrante pastors en kerkleiders en Nederlandse voorgangers en kerkleiders. Immigrante pastors beweren dat hun kerken nieuwe vormen van aanbidding of theologische perspectieven bieden die het werk van de Nederlandse kerken kunnen bemoedigen of versterken. Ze suggereerden dat er twee soorten bijdragen zijn die ze Nederlandse kerken zouden kunnen bieden. Ten eerste betogen ze dat hun kerken onder Nederlanders evangeliseren en helpen om opwekking in Nederland te bewerkstelligen. Immigrante pastors wijzen op veel tekenen van secularisatie die de Nederlandse samenleving kenmerken. Het meest genoemd is de acceptatie van homoseksualiteit en het homohuwelijk, maar ze wijzen ook op beperkingen op gebed en aanbidding in openbare instellingen en de, vanuit hun perspectief, over het algemeen lakse opvattingen over een reeks morele kwesties. Immigrante pastors stellen dat het hun taak is om deze kwesties als zonde te benoemen en de Nederlanders op te roepen tot berouw.
Ten tweede stellen ze dat immigrantenkerken Nederlandse Christenen meer vertrouwen hebben gegeven om publiekelijk hun geloof te verkondigen in een samenleving waar het kerkbezoek sinds de jaren zestig aanzienlijk is afgenomen. Een immigrante pastor legde uit:
De immigrantenkerken geven de Nederlanders het vertrouwen om in het openbaar hun geloof te verkondigen. Ik ontmoette iemand op de Call-to-All conferentie. Deze man uit België kwam naar me toe. Hij zei: “Tien jaar geleden hadden we slechts 300 Belgische Christenen in Antwerpen. Tegenwoordig blaken de kerken van vertrouwen. Dat komt door immigranten.” Hij kon overal waar hij komt getuigen van zijn geloof.
Geen van de geïnterviewde Nederlandse voorgangers of geleerden was het echter met deze uitspraken eens. Evenmin konden ze enig bewijs van vernieuwing of opwekking in Nederlandse kerken of onder Nederlandse Christenen vinden dat verband zou houden met de bijdragen of voorbeelden die door immigrante Christenen of hun kerken werden aangedragen. De algemene consensus was in feite dat immigrantenkerken óf onzichtbaar óf te exotisch waren om serieus genomen te worden door de meeste Nederlanders, Christenen of niet-Christenen.
Daarnaast is er ook forse kritiek op immigrantenkerken op basis van theologische verschillen. “Christelijke migranten worden bijvoorbeeld ook als verdacht gezien in verband met hun opvattingen over homoseksualiteit en genezing van hiv/aids. Als gevolg hiervan is ook hun missie – vaak opgevat als fundamentalistisch vanwege verwijzingen naar de Nederlandse samenleving als een hedendaags Sodom en Gomorra en de nadruk op bekering – ook verdacht (Noort, 2011:11).”
De kritiek lijkt zich vaak te richten op de ongeschiktheid van dergelijke theologische uitingen in de Nederlandse context. Het is prima als deze stijlen van aanbidding en theologische uitspraken in Afrika of een ander deel van de wereld worden gedaan, maar als ze in Nederland gedaan worden vinden veel Nederlandse Christenen dat ongepast. Een grote Evangelische kerk bijvoorbeeld organiseerde een fondsenwervingconcert met een ‘Afrikaans kinderkoor’. Dit omvatte luide drums en energieke dansen, wat enthousiast werd ontvangen. Maar als dit had plaatsgevonden binnen de context van een Nederlandse kerkdienst, dan zou de reactie waarschijnlijk heel anders zijn geweest.
Een van de Nederlandse informanten legde uit dat het oké is om exotisch te zijn, zolang het maar ‘daarginds’ is. Hij vervolgde met te zeggen: “We hadden een dienst waar twaalf oude Nederlandse dames Kumbayah zongen en ook enkele oude spirituals uit gekleurde kerken. We houden van dat soort verbinding in de zin van dat de wereld groter is dan Nederland. Toch,” ging hij verder, “worden Afrikaanse immigrantenkerken als vreemd beschouwd met hun nadruk op het verdrijven van demonen, verzet tegen homoseksualiteit en focus op een welvaartsevangelie. Dit laatste lijkt vooral vreemd in een rijk land waar men van luxe geniet en geen behoefte voelt aan ‘overwinning’ in zijn leven.”
Ten slotte is een veelgehoorde klacht dat met name Afrikaanse kerkdiensten veel te luidruchtig en veel te lang zijn. Een kerk die voornamelijk Afrikaanse immigranten uit Ghana trekt, heeft zelfs klachten gekregen van buren en de politie over het geluidsniveau van hun diensten. Vanuit het perspectief van de voorganger van deze kerk is er een verborgen agenda achter deze klachten. Hij voerde aan dat deze klachten gebruikt werden om de druk op hen op te voeren om achterstallige huur te betalen,- een situatie waardoor de kerk dreigde haar huidige kerk- en kantoorruimtes te verliezen.
De kwestie van geschikte ruimtes voor immigrantenkerken om te aanbidden en hun programma’s uit te voeren, is een veel voorkomend brandpunt dat het gebrek aan vertrouwen tussen Nederlandse en immigrante Christenen illustreert. Een predikant uit Nigeria betreurde het feit dat na een aantal jaren van zeer actieve betrokkenheid in de Bijlmer, niet alleen qua kerkdiensten, maar ook qua samenwerking met lokale autoriteiten op het gebied van culturele competentie, criminaliteit, hiv preventie, bekrachtigen en trainen van vrouwen richting werk, en de ontwikkeling van programma’s om de jeugd in de buurt bij positieve activiteiten te betrekken, zijn kerk nog steeds geen geschikte ruimte heeft kunnen vinden. Zij bevindt zich nog steeds in een klein en ontoereikend aantal kamers in een parkeergarage. Hij zegt:
Ik begin me te realiseren dat we alleen maar getolereerd worden, vooral vanuit het perspectief van de lokale overheid. Omdat er veel kerken zijn die op zoek zijn naar een plaats van aanbidding die niet worden bijgestaan door de lokale overheid… zijn we naar hen toegegaan om hen onze activiteiten in de samenleving te laten zien,- dat we niet alleen de Bijbel onderwijzen. We zijn ook betrokken bij het versterken van mensen en het zorgen voor jongeren en er voor zorgen dat ze niet de straat op gaan en uit de criminaliteit blijven... maar de groeiende oppositie is erg misleidend. Ze zeggen, oh ja, we houden van jullie, maar in de praktijk werken ze helemaal niet met ons mee om de faciliteiten te krijgen die we willen.
Deze pastor vond het bijzonder pijnlijk dat Nederlandse kerken en in het bijzonder kerkleiders niet mondiger en meer behulpzaam zijn geweest bij het vinden van geschiktere ruimtes voor hun kerken.
Ten slotte is de rol van de pastor in immigrantenkerken onder kritiek gekomen van Nederlandse Christenen. Nederlandse Christelijke leiders zeiden vaak dat immigrante pastors slecht opgeleid zijn, te veel macht proberen te krijgen over het leven van hun gemeenteleden en de rol van pastor gebruiken voor financieel gewin. Ten dele toont dit een gebrek aan bewustzijn aan van de rol van pastors in Afrikaanse kerken, waar het meestal zo is dat pastors een zeer sterke leiderschapsrol hebben met minder toezicht en controle van kerkoudsten in vergelijking met Nederlandse kerken.
Het is duidelijk dat er een algemeen gebrek aan vertrouwen bestaat tussen Nederlandse en immigrantenkerken. Gezien dat feit is het niet verwonderlijk dat er een algemeen gebrek is aan overbruggende relaties die deze kerknetwerken met elkaar verbinden. Er zijn veel culturele verschillen tussen Nederlandse en immigrantenkerken die diep begrip en nauwe interactie onmogelijk maken.
Terugkomend op Putnams argumenten met betrekking tot verbindende en overbruggende relaties in diverse omgevingen, zouden deze bevindingen de lezer niet hoeven verbazen. Putnam voerde aan dat zowel verbindende als overbruggende relaties lijken af te nemen naarmate de diversiteit toeneemt, maar hij voerde aan dat als een nieuw, gereconstrueerd begrip van gemeenschappelijke identiteit wordt gevormd, zowel de verbindende als de overbruggende relaties kunnen worden versterkt. De uitdaging is om deze nieuwe gemeenschappelijke identiteit op te bouwen. Mogelijkheden zouden kunnen zijn: de solidariteit van maatschappelijke klasse; de valstrik van xenofobie, waarbij verschillende culturen zich verenigen tegen een gemeenschappelijke veronderstelde vijand; of een bewust creëren van een gevoel van burgerschap. De eerste twee mogelijkheden kunnen ernstige gevolgen hebben. De derde wordt uitgeprobeerd in Nederland en andere delen van de wereld en is een lang, moeilijk proces. Een vierde mogelijkheid voor de kerken in Amsterdam is om terug te keren naar de kern van hun bestaan,- naar de fundamenten van het Christelijk geloof en te onderzoeken welke richtlijnen Schriftuurlijke bronnen kunnen bieden.
Een nieuw Bijbels paradigma voor verbindende en overbruggende relaties binnen de Kerk
Als Putnam gelijk heeft dat er uiteindelijk een hogere waarde kan worden toegekend aan zowel verbindende als overbruggende relaties tussen immigranten en inheemse sociale groepen waar sprake is van de ontwikkeling van een nieuwe gedeelde groepsidentiteit, hoe zou een gemeenschappelijk lidmaatschap van het koninkrijk van God dan kunnen leiden tot meer vertrouwen: in verbindende relaties binnen immigranten- en inheemse kerken in steden als Amsterdam, en tussen deze kerken? Welke perspectieven en bronnen geeft het Nieuwe Testament: om ons te helpen groeien in deze relaties, en om ons te informeren over eventuele obstakels die een dergelijke groei belemmeren?
Uit het Nieuwe Testament weten we dat er in de eerste eeuw in de kerken in een aantal multi-etnische steden ernstige interculturele spanningen waren. En in sommige kerken werden wederzijdse overbruggende relaties bemoeilijkt door de neiging om verbindende relaties binnen een bepaalde etnische of sociale groep voorrang te geven, zoals in de kerk in Antiochië (Gal. 2:11-14). Maar in de brieven van Paulus aan zulke kerken (in Galatië, Asia, Korinte en Rome) lijken zijn vermaningen aan te duiden dat zijn lezers meer nodig hebben dan alleen praktisch advies om de eenheid in de kerk te bewaren. Ze hebben ook een openbaring nodig van een aantal nieuwe dingen die God begonnen is te doen in de wereld met alle volken en etnische groepen [Gr. ta ethne] door het Evangelie,- door wat God heeft gedaan in Jezus Christus.
Paulus geeft een naam aan de nieuwe dingen die God doet met betrekking tot interculturele relaties: het Mysterie [Gr. musterion] (Ef. 3:1-9; Kol. 1:26-27; Rom. 16:25-26; 1 Kor. 1:23; 2:1,7[3]). Paulus geeft het deze naam omdat deze nieuwe dingen in Gods ‘eeuwige voornemen’ (Ef. 1: 9; 3:11) betrekking hebben op dingen die in voorgaande generaties voor de hele mensheid verborgen waren gehouden, zelfs voor degenen in Israël aan wie hij de Geschriften gegeven had. Daarom had Paulus zelf een speciale openbaring nodig om het te zien (Ef. 3:3). En Paulus’ taal duidt er op dat zelfs Christenen ‘het Mysterie’ en wat het met ‘de volken’ te maken heeft niet automatisch begrijpen (Ef. 3:8-9; 1:15-19; Kol. 2:2; 1 Kor. 2:6-7; Rom. 16:25).
Het verhaal van Petrus en Cornelius laat zien dat dit ook geldt voor met de Geest vervulde kerkleiders. Petrus had de beste discipelschaptraining en zelfs een roeping voor de volken ontvangen,- van Jezus zelf! Hij verrichtte zelfs tekenen en wonderen. Toch geeft hij deze Italiaanse officier te kennen (Hand. 10:1,28,34-35), dat hij zonder een speciale openbaring op het dak van zijn huis niet in staat zou zijn geweest om tegen zijn Israël-heidenen paradigma in te gaan en twee dagen in Cornelius’ huis door te brengen (Hand. 10:48). Als kerkleiders vandaag zijn zoals Petrus – die nog steeds moeite had om de openbaring van het Mysterie zoals verwoord door Paulus te bevatten, zelfs na zijn visioen (Gal. 2:12-14; 2 Pet. 3:15-16) – dan is het belangrijk om opnieuw te kijken naar wat Paulus schreef.
De meeste informatie van Paulus over ‘het Mysterie’ is te vinden in Ef. 3:1-11, aangezien de apostel opzettelijk zijn gedachtegang heeft onderbroken om over deze openbaring uit te weiden.[4] Zodoende verwijst ‘het beheer [Gr. oikonomia] van het Mysterie’ dat hem werd gegeven – dat de volken [Gr. ethne] nu ‘één mede-lichaam [Gr. su-soma] zijn… door het Evangelie’ (Ef. 3:2,6,9) – terug naar zijn verklaring dat God een nieuwe Tijd ‘beheert’ waarin hij alle dingen ‘op aarde’ verenigt in Christus (Ef. 1:9-10). De Schepper die ‘elk menselijk volk [Gr. ethnos] maakte uit één bloed’ en die ze verspreidde over afzonderlijke gebieden (Hand. 17:26; Deut. 32:8), brengt ze nu weer allemaal samen als één lichaam volgens Gods voornemen van eeuwigheden her (Ef. 3: 6,11). Toen God voor het eerst verschillende volken, geslachten en talen vormde in hun respectievelijke territoria (Gen. 10: 5,20,31), had hij al in gedachten dat hij volken, stammen en talen weer samen zou brengen in een stad. Naast deze drie oorspronkelijke vormen van groepsdiversiteit, zag Johannes ook diverse ‘gemeenschappen’ in deze stad, maar geen afzonderlijke territoria meer (Op. 7:9)! In het nieuwe dat God aan het doen is, behouden etnische-, stam- en taalgroepen verschillende identiteiten, onafhankelijk van territoria en grenzen.
Paulus zag de Kerk als een uitdrukking van de stedelijke [Gr. polis] toekomst van de mensheid in het ‘Jeruzalem boven’ (Gal. 2:26),- waartoe we ‘(reeds) gekomen zijn’ (Heb. 12:22). Als een multi-etnische gemeenschap van ‘mede-burgers’ [Gr. sum-politia] (Ef. 2:11,19), is de Kerk bedoeld om te beginnen met het bekendmaken van de ‘rijkgeschakeerde’ [Gr. polu-poikilos] wijsheid van God aan de machten die nu afzonderlijke menselijke groeperingen besturen (Ef. 3:10-11). Gods oorspronkelijke doel – met het scheppen van zoveel collectieve menselijke diversiteit in twee fasen – is om meerdere niveaus van multiculturele aanbidding te ontvangen (Rom. 15:8-12; Op. 7:9-10). Wat Johannes zag in zijn openbaring – ‘en de heerlijkheid en de eer van de volken zullen in haar [de stad] gebracht worden’ (21:26 NBG) – toont de voltooiing van de tweede fase in het twee fasen plan waarover David profeteerde. ‘Alle volken die u hebt gemaakt [fase 1] zullen komen en u aanbidden; [fase 2]; zij zullen uw naam verheerlijken’(Ps. 86:9).
Omdat het huidige seizoen wordt gekenmerkt door een overlapping voor Christenen – waar we al leven in deze nieuwe multi-etnische stedelijke realiteit, maar toch de territoriale autoriteiten moeten respecteren (Rom. 13:1-7) – verwijst Paulus naar zowel volken [Gr. ethne] binnen de kerk (Ef. 3:1,6) als naar volken buiten de kerk (Ef. 4:17). En zijn verstaan van ‘het Mysterie’ is dat dit ook voor Israël geldt (Rom. 11:25). Er zijn ‘overblijfselen’ van Israël en alle andere volken binnen de kerk (Rom. 9:27; 11:5; Hand. 15:16-17) evenals ‘resten’ [Gr. loipoi] van Israël en de volken buiten de kerk (Rom. 11:7; 1:13). De ‘overblijfselen’ binnen de Kerk zijn de ‘eerstelingen’ die ‘God heeft uitgekozen’ (2 Tes. 2:13 PH) in zijn plan om ‘allen genadig te zijn’, zodat een nog grotere ‘volheid’ [Gr. pleeroma] van Israël en van de volken (Rom. 11:12,25) zal worden gered en naar zijn eeuwige, multi-etnische stad komen.
Paulus’ openbaring van ‘het Mysterie’ gaat echter over meer dan alleen het samenkomen van alle volken. Het gaat ook over Gods verborgen voornemen dat de volken in de volheid van de tijd ‘mede-erfgenamen’ [Gr. sun-kleeronoma] zouden worden in Christus, door het Evangelie (Ef. 3:6). Van vóór de grondlegging van de wereld had God, onze Vader, ons voorbestemd voor deze ‘aanstelling als zonen’ [Gr. huio-thesia] (Ef. 1:2,4-5). Wanneer Paulus dit Griekse woord gebruikt, gebruikt hij het niet in de zin van ‘adoptie’ in de gebruikelijke betekenis van dat woord,- het aannemen van een niet-familielid als kind in het gezin. Bij zijn inspreken in de interculturele spanningen binnen de kerken in Galatië tussen ‘wij Joden’ (Gal. 2:15; 3:24) en ‘jullie’ niet-Joden (Gal. 3:29; 4:9,21; 5:2),[5] gebruikt Paulus huio-thesia (Gal. 4:5) om te verwijzen naar een ‘tevoren-vastgestelde-aanstelling’ [Gr. pro-thesmias] van een minderjarig kind binnen het gezin als een volwassen erfgenaam van de Vader door de Geest (Gal. 4:1-2,6-7). Na onze ‘rechtvaardiging’ door het bloed van Jezus, en herstel in onze ware familie, ontvangen gelovigen van alle volken ‘de zegen’, de aan Abraham beloofde ‘erfenis’, in de vorm van de Geest (Gal. 3:8,13-14,18). De Geest is de waarborg voor het volle erfdeel voor iedereen, inclusief het volk dat als eerste ‘op Christus hoopte’ (Ef. 1:11-14). Israël had de huio-thesia eerst als belofte ontvangen (Rom. 9:4) toen het nog minderjarig was (Gal. 4:2-3; 3:24). Vervolgens ontvingen ze het, samen met gelovigen uit andere volken, als een meerderjarigheidsgeschenk in de Geest (Rom. 8:15), de ‘eerstelingsgave’ van de huio-thesia die we allemaal zullen ontvangen als ons lichaam veranderd wordt (Rom. 8:23). Die laatste verandering beschouwt Paulus ook als een aspect van het ‘Mysterie’ (1 Kor. 15:50-53).
Voor Paulus verandert dit beeld van meerderjarig worden – van volken die nu ‘mede-erfgenamen’ zijn in Christus – de maatschappelijke machtsverhoudingen zowel binnen als tussen culturele groepen. Toch hebben noch Joodse gelovigen, noch die van de volken in de kerken van Galatië en Antiochië dit mysterie begrepen, ook al waren ze goed samen ‘begonnen’: ‘in de Geest’ (Gal. 3:3) en door samen maaltijden te delen (Gal. 2:11-12a). Het resultaat was dat maatschappelijke machtshiërarchieën – van ‘vrij’ boven ‘slaaf’ en ‘mannen’ boven ‘vrouwen’, ‘Jood’ boven ‘Griek’ [6] (Gal. 3:28) en boven alle niet-Joden (Gal. 3:29; 2:12b-13,14b) – de kerk zijn binnengekomen. Waarom? Omdat iedereen heeft geleerd dat om deel uit te maken van een groep je je moet aanpassen aan mensen met meer maatschappelijke macht. Iedereen leerde zijn of haar eigen cultuur kennen als kind onder ouders, leraren en andere maatschappelijke autoriteiten, want in elke cultuur – of het nu een Bijbels Joodse was of een afgodische zonder de Schriften – waren we allemaal ‘niet meer dan slaven’ van de ‘elementaire machten’ [Gr. stoicheia] van onze respectievelijke familie-, etnische-, en nationale groepen, tot de komst van Christus in ons leven (Gal. 4:3,7-9).
Paulus geloofde dat God deze maatschappelijke autoriteiten over groepen had aangesteld als zijn ‘ambtsdragers’ voor ons welzijn (Rom. 13:4), maar alleen als tijdelijke ‘voogden en beheerders’ om ‘ons tot Christus te leiden’ (Gal. 3:24). Zijn dood aan het kruis rechtvaardigt niet alleen degenen die geloof hebben, maar het ‘ontwapent’ ook de macht van deze maatschappelijke autoriteiten over ons leven (Kol. 2:13-23[7]), zodat we volwassen ‘erfgenamen’ kunnen worden van onze Vader met dezelfde ‘volheid’ van de Geest in ons lichaam als Christus genoot (Kol. 2:8-10),- als ‘mede-erfgenamen met Christus’, en mede-erfgenamen met alle gelovigen, ongeacht etniciteit, geslacht, maatschappelijke klasse (Rom. 8:17; Gal. 3:26-29; Ef. 3:6; 1 Kor. 12:12-13) of welk etiket dan ook dat ons door anderen opgeplakt kan worden (Kol. 3:16-17).
Wanneer deze maatschappelijke machten proberen hun gezag in de Kerk opnieuw te vestigen, moeten we hen tegenstand bieden, anders ‘zal Christus’ ons ‘niets baten’ (Gal. 5:2 PH). Hoewel Paulus in Galaten niet rechtstreeks over 'het Mysterie’ spreekt, spreekt hij wel over het Evangelie dat hij ontving voor ‘de volken’ als een ‘openbaring’ van ‘Gods zoon in mij’ (Gal. 1:11-16), en de ‘Geest van zijn Zoon in ons hart’ (Gal. 4:6). Deze openbaring gaf hem de kracht om te stoppen met proberen de maatschappelijke machten van zijn eigen etnische groep te behagen (Gal. 1:10,14), zelfs die binnen de kerk (Gal. 2:3-5). Petrus, echter, die aanvankelijk op zijn openbaring had gestaan tegenover dergelijke maatschappelijke machten in de kerk van Jeruzalem (Hand. 11:1-18), deed dat niet meer nadat hij het leiderschap aan Jakobus en de oudsten had overgedragen (Hand. 11:30; Gal. 2:9). Tijdens een bezoek aan Syrië gaf hij meer gewicht aan de verbindende relaties binnen de monoculturele Judese ‘moederkerk’ dan aan de overbruggende relaties tussen etnische groepen gelovigen in Antiochië (Gal. 2:12).
Paulus’ brief aan de stadskerk in Rome werd ook geschreven om de interetnische spanningen aan te pakken. De ‘buik’-kwesties die door bepaalde invloedrijke leraren werden gebruikt om verdeeldheid te zaaien (Rom. 16:17-18), hadden betrekking op de vergeestelijking van etnische praktijken zoals besnijdenis (Rom. 3:1) en het vermijden van het eten van vlees en het drinken van wijn (Rom. 14:2-3,21). Dit is nog steeds ‘territoriaal’ denken over groepsidentiteit. Want wanneer geografische grenzen niet langer aanwezig zijn, zullen immigrantengemeenschappen – in hun interactie met inheemse en andere migrantengroepen – “bepaalde culturele kenmerken... als emblemen van verschil” gebruiken om een gevoel van “gemeenschappelijke cultuur” te behouden (Barth 1969:14, geciteerd in Jenkins 1997:12). Een andere kwestie die op deze manier werd gebruikt, was de viering van de Sabbat (Rom. 14:5).
De manier waarop Paulus hiermee omging in zijn brief aan de Galaten, was om de maatschappelijk minder machtige niet-Joodse gelovigen (‘jullie’) te vertellen om in Christus’ autoriteit te staan als volwassen zonen en dochters van de Vader. Uit zijn brief aan Rome blijkt dat hij de verdeeldheid zaaiende individuele leiders uitdaagt,- net zoals hij deed in Antiochië. Deze nogal unieke benadering in Romeinen is enigszins onzichtbaar voor de Engelse lezer, aangezien het Engels geen onderscheid maakt tussen het enkelvoud en het meervoud in de tweede persoon. De Griekse tekst laat echter zien dat Paulus zich verschillende keren losmaakt van het aanspreken van iedereen in het meervoud (‘jullie’), naar een zich richten op specifieke personen ('jij').[8] Wanneer hij degene uitdaagt[9] die etnische grenskwesties gebruikt om het gevoel van gemeenschappelijke cultuur van zijn groep te behouden, schrijft hij: ‘Je moet dus niet toestaan dat er iets kwaad wordt toegeschreven aan wat voor jullie goed is’ (Rom. 14:16). Niemand mag toestaan dat een anderszins goede gewoonte van zijn eigen groep de vrede, vreugde en eenheid van het gezinskoninkrijk van de Vader verstoort (Rom. 14:17).
Paulus schakelt ook over op ‘jij’ (enkelvoud) om een Joodse leraar uit te dagen (Rom. 2:17)[10] die aanneemt dat vanwege zijn eigen ‘bijbelse’ cultuur en ‘bijbelse’ opvoeding – waardoor Joden ‘de gestalte van de kennis en de waarheid’ bezaten – hij (en andere Joden) degenen zijn die de gelovigen van andere culturen moeten onderwijzen, begeleiden, verlichten en opvoeden alsof die ‘blind’, ‘in duisternis’, ‘dwaas’ en ‘minderjarige kinderen’ zijn (Rom. 2:18-24). Zelfs waar hij hem uitdaagt vanwege zijn sociale arrogantie, identificeert hij zich met deze man, als Jood (‘wij’) – maar ook met een andere man die een geschoolde ‘Griek’ is. ‘Hoe zouden wij dan superieur zijn? Op geen enkele manier! …én Joden én ‘Grieken’ liggen allen onder zonde’ (Rom. 3:9).
De ‘Grieken’ in de kerk in Rome die Paulus ook uitdaagt, zijn waarschijnlijk geen etnische Grieken, maar eerder de maatschappelijke elite in de Romeinse samenleving die zijn onderwezen in de Griekse taal en cultuur.[11] Want Paulus gebruikt het contrast tussen ‘Grieken’ die als ‘wijs’ worden bestempeld, en ‘barbaren’ (onbeschaafde buitenlanders) die als ‘dwaas’ worden bestempeld, om te zeggen dat hij evenzeer geroepen is om het Evangelie opnieuw te verkondigen aan alle Romeinse gelovigen, aangezien zijn interculturele roeping voor allen geldt,- zoals de kracht van God in Christus voor allen is (Rom. 1:5,14-16; 2:9-11). En net zoals elke etnische en maatschappelijke groep, inclusief Israël, ‘onder’ de macht van Zonde en Dood was vóór Christus’ bevrijdende dood (Rom. 5:12,20-21; 8:1-2; Ef. 2:1-4), zo verdient nu alleen Christus – niet de maatschappelijke macht van etnische en maatschappelijke groepen – onze allerhoogste trouw (Rom. 10:12; 14:10-11[12]). God ‘Vader’ noemen is geen terugkeer naar de patriarchale cultuur, maar eerder een bevrijding er van (Mellis 2014: Med.#3 en Med.#4). In zijn multiculturele gezinskoninkrijk zijn niet alleen de volken ‘mede-erfgenamen’, maar ook mannen en vrouwen (1 Pet. 3:7). Zoals Marti in zijn studie ontdekte: “In de meeste multiraciale kerken... zijn vrouwen erg zichtbaar en geïntegreerd op alle niveaus van bediening”.[13]
Het was deze nieuwe overkoepelende ‘gemeenschappelijke identiteit’ die Paulus meer ruimte gaf voor zowel zijn verbindende als zijn overbruggende relaties. Enerzijds kon hij de schatten van zijn eigen Joodse cultuur blijven waarderen en in praktijk brengen (Hand. 13:14; 16:3; 18:18; Rom. 3:1-2; 9:4-5). Deze bevestigde hij zolang ze in geloof werden beoefend en niet alleen uit sociale verplichting (Rom. 2:29; 4:12), of op een manier die het nieuwe dat God aan het doen was naar beneden haalde (Rom. 14:19-20). Hij kon blijven bidden voor de redding van ‘heel Israël’ en in geloof en hoop uitreiken naar de ongelovige rest van zijn eigen cultuur als nog steeds zijn ‘verwanten naar het vlees’, en nog steeds geliefd door God (Rom. 9:3; 10:1; 11:28). Want terwijl God geduldig was met de ongelovige ‘resten’ van zijn eigen en andere volken, was hij bezig zijn genade te tonen aan een nieuw multi-etnisch ‘vat voor kostbaarheden’,- een nieuw ‘wij’ bestaande uit zowel Joden als andere volken (Rom. 9:23-24). En hij bracht zijn eigen culturele identiteit tot uitdrukking door overbruggende relaties in het multiculturele Lichaam van Christus: door ‘de ander te verwelkomen’, door hen ‘te dienen’ en zich te identificeren met hun pijn zoals Jezus deed (Rom. 15:2-8), en door wederkerigheid te beoefenen in multiculturele aanbidding (Rom. 15:9-11) en in het geven en ontvangen van schatten (Rom. 15:26-27; 1:11-12).
Ten slotte werden zijn verbindende en overbruggende relaties ondersteund door een door drie thema’s gekenmerkt evangelie voor alle volken. Naast het verkondigen van verlossing voor allen door het bloed van een gekruisigde Christus (Ef. 1:7-8; 1 Kor. 2:2b), omvatte zijn evangelie ook de verkondiging van twee aspecten van ‘het mysterie’ van God in Jezus Christus (1 Kor. 2:1-2a). De Tijd is gekomen: voor God om gelovigen uit alle volken te ‘aan te stellen’ als volwassen mede-erfgenamen, volgens het plan dat hij bij de schepping had gemaakt toen hij voor het eerst mensen uitkoos om zijn zonen en dochters te zijn (Ef. 1:2-6; 3:6a);[14] en voor hem om alle volken samen te brengen in één multi-etnisch Lichaam (Ef. 1:9-10; 3:6b). ‘De Tijd (voor meerderjarig worden) is gekomen, het (geplande multi-etnische) koninkrijk is nabij, dus bekeer je (voor de vergeving van zonden)’ (Marc. 1:15).
Voetnoten
[3] De gelijkenis van ideeën in 1 Kor. 2:6-10 met die in de andere drie passages ondersteunt de manuscriptkeuze van Aland, et.al. (1983:581) voor musterion i.p.v. marturion (‘getuigenis’) in 1 Kor. 2:1.
[4] In het Grieks stopt Paulus midden in zijn zin over de volken [ta ethne] (3:1) om meer te zeggen over zijn openbaring van ‘het Mysterie’ (1:9) waarover hij ‘eerder al kort schreef’ (3:4).
[5] Het onderscheid in het Grieks tussen 2e persoon meervoud en enkelvoud is niet altijd duidelijk in Nederlandse Bijbelvertalingen waar de aanspreekvormen ‘u’, ‘ge’, ‘gij’ en ‘uw’ gebruikt worden. Daarom gebruiken wij consequent de modernere aanspreekvorm ‘jullie’ wanneer het Grieks 2e persoon meervoud is. Het gaat hier om niet-Joodse gelovigen die vroeger ‘slaven waren van goden’ en die het gevoel hebben dat ze niet als echte gelovigen zullen worden geaccepteerd, tenzij ze de dominante Joodse cultuur behagen door zich te laten besnijden en zich aan de Wet te houden.
[6] Zoals we zullen zien in het geval van de kerk in Rome (hieronder), is het ook mogelijk dat sommige geschoolde ‘Grieken’ in de kerken in Galatië en Antiochië zichzelf ook als superieur beschouwden aan Joden en andere buitenlandse ‘barbaren’.
[7] Wanneer Paulus in Kolossenzen spreekt over de ‘oversten [Gr. archee] en gezagsdragers [Gr. exousia ]’, doet hij dat in combinatie met de ‘elementaire machten’ [Gr. stoicheia] (2:8,15,20); en hij zegt dat ze door Christus en voor hem geschapen zijn en door hem met God verzoend kunnen worden (2:16-20). Dus zowel Berkhof (1977:20) als Newbigin (1989:203) identificeren deze oversten en gezagsdragers als maatschappelijke machten, niet als demonische machten (zie Tit. 3:1; ook Luk. 20:20 en 12:11). Paulus begreep dat zowel deze maatschappelijke als de demonische machten [Gr. kosmokratoras tou skotous] een bovennatuurlijke dimensie hebben, en dat gelovigen in hun gezag in Christus moeten staan om te voorkomen dat ze worden geïntimideerd door beide soorten macht (Ef. 6:10-12).
[8] Alleen in 1 Korintiërs (4:7; 8:10; 14:14-17), richt Paulus zich ook op één persoon met behulp van ‘jij’ (enkelvoud).
[9] Paulus schakelt over op ‘jij’ (enkelvoud) in 14:4,10,16,21-22. Hij doet hetzelfde in 12:21-13:4 om een immigrante leraar te confronteren die leert dat Christenen de autoriteiten van het gastland niet hoeven te respecteren.
[10] Paulus gebruikt ‘jij’ (enkelvoud) voor een Joodse persoon in 2:1-29; 8:1; 9:19-20.
[11] Het is mogelijk een persoon uit deze ‘Griekse’ maatschappelijke elite die Paulus aanspreekt met ‘jij’ (enkelvoud), omdat hij leert dat Israël als volk nu vervangen is door de niet-Joodse gelovigen (11:17-24). Verdeling in maatschappelijke groepen met een hoge en lage status was een probleem onder Romeinse gelovigen (12:16).
[12] In de tekst uit Jesaja die Paulus citeert (45:23 LXX), worden mensen uit alle volken verzameld (45:20,22).
[13] http://worship.calvin.edu/resources/resource-library/gerardo-marti-on-successful-multiculturalchurches/
[14] De Hebreeuwse woorden voor ‘beeld’ [tselem] en ‘gelijkenis’ [demuth] beschrijven een familierelatie van een zoon (of dochter) met zijn (haar) vader (vergelijk Gen. 1:26-27 met 5:1-3).
Conclusie
De Kerk in Amsterdam is wonderbaarlijk divers en draagt grote belofte in zich om een uitdrukking te worden van de openbaringen die aan de apostelen Johannes en Paulus zijn gegeven,- inclusief hoge niveaus van verbindende en overbruggende relaties die diepe reservoirs van vertrouwen weerspiegelen door multiculturele aanbidding en getuigenis aan de stad.
Toch blijkt uit de hierboven gepresenteerde etnografische gegevens dat dit een langverwachte maar ongerealiseerde realiteit blijft. De bedoeling is er, want er is een breed gedeeld verlangen naar een multiculturele Kerk en multiculturele lokale kerken. Het is de realisatie van die intentie die moeilijker is. Culturele verschillen blijven veeleer barrières dan middelen. Wederzijds begrip en waardering zijn beperkt. Culturele competentie is onvoldoende. De tekortkomingen zijn niet het gevolg van een gebrek aan verlangen of goede wil. Zoals altijd, ook al zijn de beloningen enorm, is het eigenlijke werk van het weerspiegelen van Gods multiculturele doeleinden een uitdaging.
De etnografische gegevens wijzen op de moeilijkheden en de hoop op een rijkere acceptatie en viering van de multiculturele Kerk in Amsterdam. Putnams werk wijst op de mogelijkheid om dit te bereiken door de vorming van een nieuwe, gedeelde identiteit tussen inheemse Nederlandse en immigrantenkerken. Gods bedoeling dat dit zou gebeuren, is duidelijk te zien in de Schrift. De bedoeling en hoop hiervoor bestaat, maar obstakels blijven. Een van de meest uitdagende heeft te maken met hoe dit zal gebeuren en wie het harde werk zal doen om deze nieuwe, gedeelde identiteit in de Kerk in Amsterdam te creëren.
Een sleutelfactor bij dit werk is de kwestie van macht. Zoals hierboven duidelijk uiteengezet, spreekt de Schrift hier rechtstreeks op in. Het loslaten van macht door de hegemonische culturen in nieuwe patronen van werkelijk gedeelde macht met degenen die nooit een aanzienlijke maatschappelijke macht bezaten, is essentieel voor het succes van een multiculturele Kerk (of kerk). Dit is de uitdaging waar de kerken in Amsterdam voor staan, zoals die ook overal is. Dit is geen onwillige erkenning door de machtigen om de macht te moeten delen met de machtelozen. Het is de viering van de gaven van alle culturen en het tot uiting roepen van het volwassen ‘zoonschap’ van de Geest die God voor mensen van alle culturen in Christus beoogt. Ze streeft naar een rijkere en vruchtbaardere onderlinge samenwerking tussen culturen, en in dit geval tussen kerken, zowel immigranten- als Nederlandse, in Amsterdam. Het gaat om dingen die zo banaal zijn als het ontwerpen van een agenda en stijl voor vergaderingen die logisch zijn voor personen uit verschillende culturen. Het vraagt om meer vertrouwen en acceptatie van verschillende stijlen van leiderschap. Het betekent dat je vele vormen van aanbidding moet accepteren. Het betekent pleiten voor geschikte gebouwen voor de immigrantenkerk, of het kan resulteren in het delen van gebouwen en voorzieningen tussen Nederlandse en immigrantenkerken. Bovenal betekent het naast elkaar staan in elkaars pijn en vreugde als broers en zussen in Christus. Zulke stappen, hoe praktisch en niet-theologisch ze ook mogen lijken, zouden wel eens de belofte van de multiculturele Kerk in Amsterdam kunnen vervullen die zo ernstig gewenst is door de personen die we in Amsterdam hebben geïnterviewd.
Referenties
Barth, F. (1969), ‘Introduction’ in Ethnic Groups and Boundaries: The Social Organization of Culture Difference, Oslo, Universiteitsforlaget, geciteerd in Jenkins, R., Rethinking Ethnicity: Arguments and Explorations, London, Sage (1997).
Berkhof, H. (1977), Christ and the Powers, Scottsdale, Penn, Herald Press. [(1952) Christus en de machten, Callenbach].
Kippenberg, H. (2009), ‘Secularisation and the Rise of Immigrant Religions: the case of the Netherlands’, Geographica (1-2), 20.
Mellis, J. K. (2014) ‘Med.#3 Wisseling van tijd en een geschenk’ en ‘Med.#4 De tijd van het erfdeel (meerderjarig worden) is gekomen’.
Newbigin, L. (1989), The Gospel in a Pluralist Society, Grand Rapids, Eerdmans.
Noort, G. (2011), ‘Emerging migrant churches in the Netherlands: missiological challenges and mission frontiers’. International Review of Mission, 100, 4+.
Putnam, Robert D. (2007), E Pluribus Unum: ‘Diversity and Community in the Twenty-first Century’ (The 2006 Johan Skytte Prize Lecture), Scandanavian Political Studies, Vol.30 – No.2.
Uyl, M.H.G. den & Brouwer, L.A. (2009), ‘Mix, just mix and see what happens: girls in a super-diverse Amsterdam neighbourhood’, in S. Alghasi, G.T.H. Eriksen & H. Ghorashi (Eds.), Paradoxes of Cultural Recognition: Perspectives from Northern Europe (Research in migration and ethnic relations series), Surrey: Ashgate, pp. 201-219.
Vinnik, E. (2007), ‘Finding Faith: Ghana, the Netherlands, and my Year Abroad’ in Macalester International, 20, pp.175-194.