(6)
Het mysterie van de Messias (diepgaande versie)
De diepgaande versie omvat: een uitgebreidere meditatie, met meer verwijzingen naar Bijbelteksten, links naar andere meditaties*, en eindnoten. (N.B.: Als een verwijzing cursief wordt weergegeven, zoals (Ef.3:1a), dan verwijst deze naar verzen die voorkomen in het Schriftgedeelte aan het begin van de meditatie).
SCHRIFTGEDEELTE
Om deze reden, ik, Paulus, de gevangene van Jezus de Messias[i], voor jullie uit de volkeren [Gr. ethnon]â Jullie hebben zeker gehoord van het (huis)-beheer [Gr. oiko-nomian][ii] van Gods genade welke voor jullie aan mij is gegeven, ·âŠdoor openbaringâŠ,- zoals ik al eerder in het kort schreef. ·...In andere generaties is het mysterie van de Messias niet zo bekendgemaakt aan mensen als het nu door de Geest geopenbaard isâŠ: ·dat in Christus Jezus, door het Evangelie, de volkeren [Gr. ethne] mede-erfgenamen [Gr. sun-kleeronoma] zijn, mede-lichaam van en mede-deelhebbers aan zijn belofte. ·Daarvan ben ik een bediende gewordenâŠÂ ·aan de volkeren [Gr. ethne] het goede nieuws te verkondigen van de ondoorgrondelijke rijkdom van de Messias, ·en aan het licht te brengen [Gr. photisai] hoe het beheer [Gr. oikonomian] is van het Mysterie dat van de eeuwigheden af verborgen is geweest in God die alles heeft geschapen, ·opdat nu, door de kerk, de rijkgeschakeerde [Gr. polu-poikilos] wijsheid van God wordt bekendgemaakt aan de overheden en de gezagsdragers onder de hemelse wezens, ·overeenkomstig het voornemen van eeuwigheden her dat hij heeft verwezenlijkt in de Messias, Jezus onze Heer, ·door wie wij vol vertrouwen de vrijmoedige toegang hebben (tot God)âŠÂ (EfeziĂ«rs 3:1-12 PH)
Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader [Gr. pateer], ·aan wie alle vaderschap [Gr. patria] in hemelen en op aarde de naam ontleent⊠·...Amen! ·Ik, de gevangene in de Heer, roep jullie dan ook op te wandelen de roeping waardig waarmee jullie geroepen zijn. (Ef. 3:14-15,21b; 4:1 PH)
De God die de wereld heeft gemaakt⊠·heeft elk mensenvolk gemaakt⊠·Hij is niet ver van ieder van onsâŠ, ·zoals ook enkelen van uw eigen dichters hebben gezegd: âWij zijn immers ook zijn nageslachtâ. (Handelingen 17:24,26-29a PH)
MEDITATIE
Deze tekst uit EfeziĂ«rs is voor mij een van de meest cruciale hulpmiddelen geweest in het ontvangen van een nieuwe openbaring over God als onze Vader. EĂ©n reden daarvoor is misschien de manier waarop het laat zien hoe de Heilige Geest Paulus[iii] aanspoorde zijn gedachtegang te onderbreken en de tekst (Ef. 3:2-12) toe te voegen ten einde een aantal dingen te verduidelijken waarover hij âal eerder in het kort schreefâ (Ef.3:3b) aan het begin van deze brief. Het eerste vers (3:1) is een onvoltooide zin in het Grieks. Dit is een eerste aanwijzing dat Paulus zijn gedachtegang onderbreekt. Meer bewijs vinden we door het begin van dit zinsfragment te vergelijken met dezelfde openingswoorden van Paulus' inleiding op zijn tweede gebed (beide in groen weergegeven). Dan zien we dat Paulus voor de onderbreking zich aan het voorbereiden was om te âbuigenâ voor de Vader om opnieuw voorbede te doen voor zijn mede-gelovigen.
Om deze reden⊠(Ef. 3:1a)    â
Om deze reden buig ik⊠(Ef. 3:14)
En dan, door het tweede fragment in de eerste zin te vergelijken met de openingswoorden na zijn gebed (in het rood weergegeven), zien we dat hij zich ook aan het voorbereiden was om aan het tweede deel van zijn brief te beginnen, voor hij zichzelf onderbrak.
Ik, Paulus, de gevangene van Jezus⊠(Ef. 3:1b)    â
 Amen! Ik, de gevangene in de Heer, roep jullie op.. (Ef. 3:21-4:1a)
Daarom is Paulusâ onderbreking hier (Ef. 3:2-12) een belangrijke bevestiging van verschillende dingen die we al in eerdere meditaties over de Vader gezien hebben. Toch voegt dat, samen met zijn inleiding op dit afsluitend gebed (Ef. 3:14-15) cruciale inzichten toe die gelovigen in Jezus kunnen helpen hun Vader beter te leren kennen.
Ten eerste bevestigt deze onderbreking dat gelovigen alleen door âopenbaringâ in deze nieuwe relatie zullen komen. Zelfs hoewel Paulus grondig onderwezen was in de Schriften (Hand. 22:3) moest ook hij nog een openbaring ontvangen (Ef. 3:2-3a; Gal. 1:15-16, Med.#28). En hij legt uit waarom. Deze nieuwe relatie met de Vader die hij âhet mysterie van de Messiasâ noemt, was iets dat God lang sinds de schepping verborgen had gehouden (Ef. 3:4,9b, Rom. 16:25; Kol. 1:26). En hoewel hij de IsraĂ«lieten de Schriften (de Wet, de Profeten, en de Geschriften) gegeven had, had hij dit âmysterieâ in de voorgaande generaties aan niemand van hen geopenbaard (Ef. 3:5a). Nu hadden Joodse Schriftgeleerden zoals Paulus, die de Schriften nauwkeurig bestudeerden, wel begrepen dat er verschillende aanwijzingen in stonden die wezen in de richting van de komst van de Messias (de Christus). En er zijn ook wel enige verwijzingen naar God als Vader in de Schriften.[iv] Maar er was wel iets dat God pas met de komst van de Geest van plan was te openbaren (Ef. 3:11,5b).Â
Ten tweede bevestigt Paulusâ onderbreking dat er een Tijdswisseling heeft plaatsgevonden in onze relatie met de Vader (zie Med.#3 & Med.#4): van een aanvankelijke Tijdsperiode, waarin âhet Mysterieâ âverborgen werd gehoudenâ, naar een nieuwe Tijdsperiode waarin God dit âmysterie van zijn wilâ als Vader door zijn Geest bekend maakt (Ef. 3:9,5; 1:2-5,9-10a, Med.#8). En deze Tijdswisseling houdt in dat gelovigen uit alle âvolkerenâ [Gr. ethne] meerderjarig worden in Christus als âmede-erfgenamenâ (Ef. 3:6) door de Geest (Gal. 3:26-4:7, Med.#4). Ten derde, Gods bedoeling voor het âbeheer [Gr. oiko-nomia][ii] van het Mysterieâ is dat deze etnische groepen binnen de kerk, âGods huisgezin [Gr. oikos]â (Ef. 2:19, Med.#44), ânuâ de ârijkgeschakeerde [Gr. polu-poikilos] wijsheid van Godâ bekend zullen maken,- door hun multiculturele gezamenlijke aanbidding (Ef. 3:9-10; Rom. 15:8-11, Med.#70). Polu betekent âveelâ en poikilos betekent âgevarieerdâ (zoals in Marc. 1:34). Net als Jezus (Joh. 4:21-23, Med.#3), zegt Paulus dat niet slechts individuele personen, maar groepen mensen de Vader zullen samen aanbidden door Jezus en de Geest.
Maar Paulusâ onderbreking in de bovenstaande tekst openbaart ook nog een aantal andere dingen over deze nieuwe relatie met de Vader die voorheen verborgen waren gebleven. Ten eerste, wat Christus âverwezenlijkt heeftâ, door ons in deze nieuwe relatie met God te brengen door de Geest, is overeenkomstig Gods âvoornemen van eeuwigheden herâ (Ef. 3:11). Het plan van onze Vader voor het âsamenkomenâ en het âmeerderjarig wordenâ van mensen uit alle volkeren was vastgesteld in de eeuwigheid,- voor de schepping van de wereld, en daarom voordat de zonde de wereld binnenkwam. Daarom kwam Jezus niet alleen om redding te brengen aan een wereld gebroken door de menselijke zonde. Hij kwam ook om iets nieuws toe te voegen aan de mensheid, iets dat God al vanaf het begin voornemens was (Ef. 1:4-6, Med.#8). Voor Paulus, als een goed onderlegde Schriftgeleerde, was dit een nieuw idee. Net als andere Joden is hij opgegroeid met het idee dat IsraĂ«l Gods nieuwe mensheid was, een volk apart gezet en in bezit van Gods Wet, zodat zij alle andere volken zouden kunnen onderwijzen,- alsof deze allemaal blinde en domme minderjarige kinderen levend in duisternis waren (Rom. 2:17-20). Dus voor de meeste Joden vas het uitdrukking  âvolkenâ, in het Hebreeuws [goyim] en in het Grieks [ethne], een negatieve aanduiding geworden waarin alle niet-Joden op Ă©Ă©n hoop gegooid werden in Ă©Ă©n religieuze categorie. Voor dit reden zijn deze Hebreeuwse en Griekse woorden voor 'de volken' in veel Bijbelvertalingen vertaald met 'the Gentiles' (Engels), 'de heidenen' of 'de heidenvolkeren' (Nederlands), of gewoonweg als 'de niet-Joden', alsof alles in Gods eeuwige plan van het begin af aan om IsraĂ«l draaide.
Begrijp me niet verkeerd. IsraĂ«l nam in Gods reddingsplan een heel belangrijke plaats in,- met name als priestervolk voor andere volken tot de komst van Christus (Ex. 19:4-6, Med.#C), en als het volk waaraan Gods Woord voor het eerst was toevertrouwd (Rom. 3:1-2). En God houdt nog steeds van IsraĂ«l en heeft plannen voor hen (Rom. 11:1-2, 25-26). Maar door de Geest heeft Paulus nieuwe dingen ontdekt in de Schriften over de volken, dingen die voorheen verborgen waren gebleven voor hem, deels door God en deels door zijn eigen Joodse etnocentrisme[v]. Paulus had al vanuit de Schriften begrepen dat God elk menselijk volk [Gr. ethnos] gemaakt had door elk van hen een afgegrensd woongebied toe te meten (Hand. 17:26; Deut. 26:19 & 32:8, Med.#C; Gen. 10:5,20,31). En in de woorden van twee Griekse filosofen had hij gezien dat zelfs mensen uit andere volken misschien wel een vaag begrip hadden van Gods vaderschap, van de mensheid als âzijn nageslachtâ (Hand. 17:28).[vi] Misschien had Paul ook al begrijpen van de Tenach dat God beschouwt andere volken ook als zijn âkinderenâ (Jer. 3:19, Med.#C; Jes. 45:10-12, Med.#E). Hoe dan ook, begint hij nu door de Geest Gods geheime âvoornemen van eeuwigheden herâ te begrijpen. Op een bepaald moment in de menselijke geschiedenis zou God als Vader, âin Christusâ en âdoor het Evangelieâ, alle volkeren âtot Ă©Ă©n bijeen brengenâ (Ef.1:9-10, Med.#8) ten einde hem te aanbidden,- niet slechts als âmede (leden van Ă©Ă©n) lichaamâ, maar ook als âmede-erfgenamenâ in zijn gezin (Ef. 3:11,6; Psalm 86:9; Op. 15:4; 7:9, Med.#90). Gods bedoeling als Vader is dat nu al, âdoor de kerkâ, diverse volkeren en etnische groepen, IsraĂ«l incluis, als medeburgers (Ef. 3:10; 2:18-19, Med.#44) hun âheerlijkheid en eerâ mogen brengen als groepen in een nieuw âhemels Jeruzalemâ (Gal. 4:26; Op. 21:26, Med.#92).[vii]
Maar door zijn eigen ervaring ziet Paulus nu in dat deze bedoeling van Gods voorheen âverborgenâ plan niet automatisch een realiteit wordt in de kerk door de verkondiging van âde rijkdom van Christusâ aan alle volken, inclusief zijn eigen volk, alleen. Het is ook noodzakelijk om voor alle gelovigen âaan het licht te brengen [Gr. photisai][viii] hoe het beheer [Gr. oikonomian][ii] van het Mysterie isâ dat God had bedacht vanaf het begin om te âverwezenlijken in de Messiasâ (Ef. 3:8-9,11). Alle gelovigen hebben een openbaring nodig om te begrijpen hoe het kruis van Christus niet alleen de scheidingsmuur in de Tempel, maar ook de bevoogdende macht van de Wet en alle etnocentrische codes en interetnische vijandschap, heeft neergehaald (Ef. 2:11-16; Kol. 2:8-23, Med.#31). Maar belangrijker nog, zij moeten beseffen dat zij nu in Christus allen âmede-erfgenamenâ zijn, als volwassen zonen en dochters. Want allen â ongeacht etnische afkomst, geslacht[ix], of maatschappelijke klasse â hebben gelijkelijk toegang tot de Vader in Christus, door de Geest (Ef. 3:6a; 2:18, Med.#44; Gal. 2:26-29, Med.#4). Vraag het maar eens aan de vrouwen en mensen uit etnische en sociale minderheidsgroeperingen binnen de meeste kerken en je zult ontdekken dat dit laatste deel van Paulusâ openbaring nog steeds het moeilijkst te bevatten is, laat staan het uitoefenen,- zelfs voor goede Christenen en welonderlegde Bijbelkenners (Ef. 3:9; 1:15-17, Med.#1).
Ten slotte, om te begrijpen waarom zoveel Christenen, en zelfs Bijbelkenners, Paulusâ openbaring niet kunnen bevatten[x], moeten we kijken naar de inleiding op zijn gebed, aan het eind van de "onderbreking". Hier beschrijft hij de Vader als de Ene âaan wie alle vaderschap [Gr. patria] in hemelen en op aarde de naam ontleentâ (Ef. 3:14-15).[xi] De Nederlandse woorden âpatriarchaalâ en âpatriottismeâ stammen beide af van dit Griekse woord. Dus daarom is het heel natuurlijk voor mensen om over Gods vaderschap te denken in termen van hun eigen culturele ideeĂ«n of persoonlijke ervaringen met menselijke vaderfiguren. Maar alle menselijke vaderfiguren en menselijke culturen zijn negatief beĂŻnvloed door de zonde. Dus veel mensen â en ook veel theologen â lezen de Schriften en krijgen een verkeerd beeld wanneer zij hun menselijke ervaringen met vaderschap en door mannen gedomineerde patriarchale systemen projecteren op God. Paulusâ openbaring hielp hem in feite om in te zien dat zelfs in de Hebreeuwse Schriften âvaderâ bijna nooit exclusief als een metafoor voor God gebruikt wordt. In plaats daarvan is het een daadwerkelijke naam die hij zichzelf geeft.[xii] Pas op het moment dat we de metafoor omdraaien, kunnen we, net als Paulus, zien dat alle menselijke vormen van vaderschap slechts beperkte projecties (afleidingen) zijn van wie God is als onze echte Vader. Toen een van mijn studenten dit aspect van Paulusâ openbaring voor het eerst door had, merkte hij op: âDus in plaats van te zeggen God is Vader, kunnen we beter zeggen Vader is Godâ.
Dus als jouw aardse vader afwezig was, verwaarlozend, gewelddadig, ontrouw, zwak of iemand die zijn gezin in de steek liet, dan hoef je niet te wachten tot deze slechte herinneringen aan âvaderschapâ uit je kindertijd genezen zijn om een begin te maken met God te leren kennen als je echte Vader. Je zal wel kunnen weten wat voor vader hij is door naar Jezus te kijken (Joh. 14:7, Med.#2),- door te overdenken wat er in de evangeliĂ«n is opgeschreven over hoe Jezus met mensen omging. Als je een vader of stiefvader had die trouw in alles voorzag, maar die nog steeds controlerend en kritisch ten opzichte van je was, zelfs nadat je volwassen was geworden, dan kun je overdenken hoe Jezus zijn discipelen als volwassenen behandelde als hij hen onderwees en begeleidde. Ondanks dat hij hen soms liefkozend âkinderenâ noemde, en uiting gaf aan zijn frustratie als hij hen terechtwees, was het steeds zijn doel dat zij van dezelfde volwassen relatie met de Vader zouden genieten, die hij door de Geest hen voorleefde (1 Joh.1:1-4; 2:6, Med.#52). Op deze manier nadenken over Jezus is ook essentieel als jouw beeld van God als Vader verwrongen is geraakt door religieus misbruik door controlerende âvaderfigurenâ in de kerk.
In Hoofdstuk 4 (Med.#25-32) en Hoofdstuk 9 (Med.#68-77) kun je teksten overdenken die je zullen helpen af te rekenen met zulke controlerende en dominerende âvaderfigurenâ. Dezen kunnen niet alleen gevonden worden in families of religieuze groeperingen, maar ook onder burgervaders, overheden of de heersende elite over jouw âvaderlandâ. En in sommige culturen komt de macht van zulke vaderfiguren misschien tot uiting door geloof in de vooroudergeesten van dode âvoorvadersâ van wie gedacht wordt dat ze nog steeds trouw en maatschappelijke gehoorzaamheid van ons eisen.
Hoe dan ook, wat jouw ervaring met âvaderschapâ in jouw gemeenschap ook is, in Christus ben je hersteld in het âhuisgezinâ van je echte Vader (Ef. 2:18-19, Med.#44; Luc. 15:20-23, Med.#20; Joh.14:2, Med.#2). En je bent in een nieuwe relatie met hem gekomen als een volwassen zoon of dochter door de Geest,- een mede-erfgenaam met je Oudste Broer en met broers en zussen uit vele volken en etnische groeperingen (Ef. 3:6;  Rom. 8:15-17,29, Med.#5). En in Christus ben jij âmee-opgewekt en heeft God jou âmee doen zetelen onder de hemelse wezensâ als deel van zijn Lichaam,- met al die voormalige maatschappelijke machten in jouw leven âonder zijn voetenâ vanwege de opwekkingskracht van de Vader die hij omwille van ons in Christus gewerkt heeft (Ef. 2:6; 1:19-23, Med.#44). Hoe het Evangelie ons vrijzet in deze nieuwe relatie met de Vader zal het onderwerp zijn van de volgende overdenkingen.
HET WOORD BIDDEN
Vader, aan wie al mijn onvolkomen beelden van vaderschap hun naam ontlenen, geef mij de Geest van wijsheid en openbaring om u ten volle te kennen als mijn Vader. (Ef. 3:14-15; 1:17)
Open de ogen van mijn hart voor de rijkdom van uw heerlijk erfdeel, die mannen en vrouwen uit alle volken mede-erfgenamen maakt.      (Ef. 1:18; 3:6; 1 Pet. 3:7)
En open de ogen van mijn hart voor de allesovertreffende grootheid van uw macht aan ons: waarmee u Christus opwekte uit de doden en deed zetelen aan uw rechterhand, hoog boven alle overheid, gezag, macht en heerschappij, en alle naam die wordt genoemd, nu reeds in deze eeuw; opdat wij met hem mee-levend gemaakt mogen worden, en in hem mee-opgewekt en mede een zetel gegeven worden onder de hemelse wezens. (Ef. 1:18a,19-21; 2:5-6)
VOETNOTEN
[i] Wanneer het Griekse woord voor Christus (Christos) voorafgegaan wordt door het bepalend lidwoord (to) geef ik dat weer met de vertaling âde Messiasâ.
[ii] Het Griekse woord oiko-nomian (ook gebruikt in Ef. 1:10, Med.#8) is een âhuisgezinâ term die Paulus gebruikt nadat hij kort daarvoor gesproken heeft over hoe alle gelovigen nu âleden van Gods huisgezin [oikos]â zijn met âgelijke toegang⊠tot de Vaderâ (Ef. 2:18-19, Med.#44),- als volwassen âmede-erfgenamenâ door âhet beheer van het Mysterieâ (Ef. 3:6,9). En dus is de rol van âhuisbeheerderâ [Gr. oiko-nomos] die aan Paulus en andere kerkleiders is toevertrouwd (1 Kor. 4:1) heel anders dan de rol van de stocheia als âvoogden en huisbeheerdersâ [Gr. oiko-nomous] over ons âtoen wij nog minderjarige kinderen warenâ, voor  we meerderjarig werden als volwassen erfgenamen in Christus door de Geest (Gal. 4:1-7, Med.#4).
[iii]Â De tweede brief van Petrus toont ons: dat de hele Schrift het resultaat is van de Heilige Geest die âheilige mensen Godsâ drijft om te schrijven wat ze schreven (1:21); en dat de âzendbrievenâ van Paulus beschouwd werden als eveneens âSchriftenâ (3:15-16).
[iv] Veel Christenen, ook veel theologen, bleven Gods âvaderschapâ zien door de beperkte lens van de 19 direct verwijzingen naar hem als âVaderâ in de Tenach (het Oude Testament). Namelijk dat God is âals een menselijke vaderâ (Med.#B) omdat hij ons geschapen heeft (Med.#A) en handelde als een Vader voor IsraĂ«l (Med.#C),- en ook voor wezen (Med.#E). Maar de enige manier waarop hij een echte Vader is, is voor de beloofde Messias (Med.#D).
[v] We zijn etnocentrisch wanneer we onze eigen cultuur, taal, volk of etnische groepering beschouwen als het centrum van de wereld, of wanneer we mensen uit andere culturen, talen enz. beoordelen op basis van de ideeën, waarden, symbolen, instituties en praktijken van ons eigen volk of etnische groepering. Het is een groepsvorm van egocentrisme die veel Christenen, en zelfs godvrezende Christelijke leiders, onbewust aan de dag leggen. Net als Petrus en de apostelen in hun houding tegenover de Romeinen en mensen uit andere volken (Hand. 10:45; 11:1-2, Med.#46). Totdat God Petrus een speciale openbaring gaf van zijn kijk op alle volken, zagen hij en zijn mede-Joden hun eigen volk als Gods favoriet (Hand. 10:34-35), en waren zij terughoudend om het Evangelie te delen met andere etnische groeperingen (Hand. 11:19) omdat zij bang waren geestelijk verontreinigd te raken als zij hen te dicht zouden naderen (Hand. 10:27,15).
[vi] âWij zijn allen zijn nageslachtâ is een citaat van Aratus van CiliciĂ« (Phainomena) en van Cleanthes de StoĂŻcijn (beiden uit de 3e eeuw voor Christus).
[vii] Deze stad, hoewel gebouwd op het fundament van de 12 Joodse apostelen, Joodse profeten en de 12 stammen van IsraĂ«l (Ef. 2:20; Op. 21:12-14), is dus een multi-etnische stad. En het is niet alleen iets voor de toekomst, omdat alle gelovigen zijn nu al âgenaderd totâ deze stad (Heb. 12:22, Med.#33)!
[viii] Paulus gebruikt ditzelfde woord eerder wanneer hij bidt voor alle gelovigen dat de ogen van hun hart verlicht zullen worden, [Gr. pe-photismenous] opdat zij kunnen bevatten wat de rijkdom is van hun erfdeel van de Vader (Ef. 1:17-18, Med.#1).
[ix]Â In 1 Petrus 3:7 wordt hetzelfde Griekse woord voor âmede-erfgenamenâ[sun-kleeronoma] gebruikt om de nieuwe relatie tussen mannen en vrouwen in Christus te beschrijven. Zie ook 2 Kor. 6:18 (Med.#32).
[x]Â Dat was al zo in de eerste eeuw (zie 2 Petrus 3:15-16). Misschien was het Paulusâ schrijven over âhet Mysterieâ wat de schrijver van deze brief moeilijk vond om te begrijpen.
[xi] Vanuit zijn opleiding in de Thora (Hand. 22:3) heeft Paulus ongetwijfeld gezien dat de macht en invloed van âvaderschapâ [Gr. patria] ook ervaren werd in relatie tot zowel dode âvadersâ (aartsvaders en voorouders) als levende vaderfiguren binnen iemands familie, geslacht of etnische groepering. Zoals waar de Thora er over spreekt dat âde gehele vergadering der kinderen IsraĂ«lsâ geteld moest worden ânaar hun geslachtenâ [Gr. sun-geneias], ânaar het huis hunner vaderen (mv.)â [Heb. abth; Gr. patrion] (Num. 1:2 SV. Zie ook Ex. 6:15,17,19).
[xii] Van slechts drie van de negentien directe verwijzingen naar God als Vader in de Hebreeuwse Schriften kan gezegd worden dat die exclusief metaforisch zijn, terwijl drie andere een gedeeltelijke vergelijking van God met een menselijke âvaderâ omvatten. In het Nieuwe Testament maakt slechts 6% van de verwijzingen naar God als âvaderâ gebruik van een gedeeltelijke of volledige menselijke metafoor (14 van de 276). In 93% van de Vaderteksten in de gehele Bijbel staat Vader voor wie God is, en niet voor waar hij op lijkt.