(A)

God is onze Vader want hij heeft ons gewild en ons naar zijn beeld geschapen

Wat betekent het dat alle mannen en vrouwen geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God? Wist je dat de Thora deze zelfde twee woorden gebruikt om de relatie tussen Seth en zijn vader, Adam, te beschrijven? Wist je dat zij er ook over spreekt dat God zelfs de Vader is van opstandige menselijke wezens? Na zijn opstanding putte Jezus uit de Thora (‘Mozes’), de ‘Profeten’ en de Geschriften (‘Psalmen’) om alles uit te leggen wat God in de Joodse Schriften over hem geopenbaard had (Lucas 24:44). Deze eerste meditatie over de Tenach put ook uit alle drie de delen om ons een beeld te schetsen van de Vader-Schepper die aan ieder van ons dacht, zelfs nog voor wij geboren waren. - JKM

SCHRIFTGEDEELTE

THORA (Genesis 1:1-2, 26-27 HSV)

In het begin schiep God de hemel en de aarde, ·...en de Geest van God zweefde boven het water. ·En God zei: Laten wij mensen maken naar ons beeld [Heb. tselem], naar onze gelijkenis [Heb. demuth]; en laten zij heersen… over heel de aarde… ·En God schiep de mens naar zijn beeld [Heb. tselem]… mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.

(Gen. 2:7-8,15b,18,22,24 HSV)

Toen vormde de HEERE[i] God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten;… ·Ook plantte de HEERE God een hof in Eden… en hij plaatste daar de mens… ·om die te bewerken en te onderhouden... ·Ook zei de HEERE God: …ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem. ·En de HEERE God bouwde… uit de mens… een vrouw… ·Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn.

(Gen. 5:1-4 SV {NBV})

{Toen God...de mens} schiep, maakte hij hem naar de gelijkenis [Heb. demuth] Gods. ·Man en vrouw schiep hij hen… ·en Adam… gewon een zoon naar zijn gelijkenis [Heb. demuth], naar zijn evenbeeld [Heb. tselem], en noemde zijn naam Seth. ·…en hij gewon zonen en {dochters}.

(Deuteronomium 32:5-6 VPC {GNB})

Maar zijn ontaarde zonen stonden tegen hem op… ·{Dwaas en onverstandig volk, is dat jullie[ii] dank? Is de Heerniet je Vader, die je geschapen, die je gemaakt heeft en gegrond?

PROFETEN (Maleachi 2:10a,14b-15a NBV {NB})

Hebben wij niet allemaal dezelfde Vader, heeft niet een en dezelfde God ons geschapen? Waarom behandelen wij elkaar dan zo trouweloos… ·Omdat je de vrouw met wie je je leven deelde trouweloos behandeld hebt, de vrouw {van je verbond. Heeft hij hen niet één gemaakt, een vlees-en-bloed met geest erin?}

(Jesaja 64:8 HSV)

HEERE, u bent onze Vader,… wij zijn allen het werk van uw handen.

(Jesaja 45:11-12a NBV)

Dit zegt de Heer, de Heilige van Israël, die Israël gemaakt heeft: Wilden jullie mij ondervragen over het lot van mijn kinderen, of mij iets voorschrijven omtrent het werk van mijn handen? ·Ik ben het die de aarde maakte en de mens op aarde schiep.

GESCHRIFTEN (Psalm 139:13,16-17a VPO {HSV})

Gij hebt mijn binnenste geformeerd, mij geweven in mijn moeders schoot. ·Uwe ogen {hebben mijn ongevormd begin gezien}. Mijne dagen...zijn geschreven in uw boek {toen er nog niet één van hun bestond}. ·Hoe {kostbaar zijn mij} uwe gedachten, o God…!

MEDITATIE

Door zijn Geest en door zijn Woord heeft God alle dingen geschapen. Maar wat betreft de mens sprak hij eerst over zijn verlangen voor ons,- dat wij op hem zouden lijken en dat wij iets samen met hem zouden doen. Hier vangen we een eerste glimp op van hoe God onze Vader is. Hoewel Genesis niet nadrukkelijk stelt dat God onze Vader is omdat hij ons geschapen heeft, geeft het ons wel een commentaar op zijn eigen woorden,- om aan te geven dat God inderdaad een Vader-zoon en Vader-dochter relatie voor ogen had. Want net zoals hij ons mannelijk en vrouwelijk maakte naar zijn beeld [Heb. tselem] en gelijkenis [Heb. demuth], zo zegt Gods Woord dat Adam ‘een zoon gewon’ naar zijn gelijkenis [Heb. demuth] en beeld [Heb. tselem],- en ook dochters (Gen. 5:3-4). De Thora zegt dat verderop specifieker als Mozes zich richt tot het volk Israël en hun vertelt,- zowel als een groep als individuele personen (met het gebruik van ‘jullie’ [meervoud] en ‘je’ [enkelvoud])[ii],- dat God hun ‘Vader’ is omdat hij hen ‘gemaakt heeft’ (Deut. 32:6). En de profeten Jesaja en Maleachi (zie hierboven) herhalen deze waarheid.

Maar als menselijke zonen en dochters de DNA-gelijkenis van zowel hun moeder als hun vader dragen, moeten we dan niet evenzeer over God denken als ‘Moeder’ alsook ‘Vader’? Ja, de Schrift spreekt af en toe over hem zijnde ‘als een moeder’, maar nergens wordt God ‘Moeder’ genoemd. En wanneer er wel een moederbeeld wordt gebruikt, lijkt het dat God alleen handelt als een moeder van een groep mensen,- zoals van Israël als volk of van Jeruzalem als stad (bijv. Num. 11:12; Jes. 46:3-4, e.a.). Daarentegen wordt er in de Bijbel nadrukkelijk gesproken over God als ‘Vader’ van individuele menselijke wezens, zoals in drie van de bovenstaande Schriftgedeelten, en niet alleen over God ‘als een vader’. En in een van de teksten zien we dat God ‘onze Vader’ is, omdat hij ook de Ene is die iedere individuele mens grondvest (Deut. 32:6b). Volgens de Psalmist bepaalt hij zelfs alle ‘dagen’ voor elk van ons, terwijl we ons nog in de moederschoot bevinden.

Dat betekent echter niet dat we geen keuzes hebben, want God schiep ons om keuzes te maken. Maar ook in onze keuzes leidt hij ons. Toen hij zijn opdracht aan de eerste man en vrouw gaf: om vruchtbaar te zijn, de aarde te vervullen en er over te ‘heersen’, zegende en onderwees hij hen (Gen. 1:28-30; 2:18-24). Hij maakte zelfs een rivier in de Hof die van daaruit in vier richtingen stroomt,- voor de mens om te volgen naar diverse geografische regio’s. Waar het aankomt op het maken van een keus tussen goed en kwaad, plantte onze Vader twee daarmee samenhangende bomen in het midden van de Hof en waarschuwde hij zijn kinderen voor de gevolgen van het maken van een slechte keus (Gen. 2:8-17). Ook maakte hij er een gewoonte van om hen te bezoeken, vaak genoeg voor hen om te weten wanneer hij zou komen (Gen. 3:8a).

Na de zondeval stopte deze manier van Gods ‘vaderen’ niet; we dragen nog steeds zijn beeld [Heb. tselem] (Gen. 9:6). Ja, de menselijke trouweloosheid bracht gebrokenheid, zonde en dood in de wereld (Rom. 6:12,17-18), maar God heeft ons nooit verlaten noch onterft. Want hij beschouwde alle mensen nog steeds als ‘mijn kinderen’ (Jes. 45:11-12), zelfs toen zij 'ontaard' (Deut. 32:5 VPC),- of ‘verloren’ waren (Luc. 15:31-32, Med.#20). Volgens de profeet Maleachi heeft God als Vader en Schepper van ‘allen’ elke individuele man en vrouw op het oog, afgaande op het tweede scheppingsverhaal uit de Thora (Gen. 2:7,22-24). En hij ziet zichzelf niet uitsluitend als Vader van Israël, noch uitsluitend van menselijke groeperingen. Hoewel hij toestaat dat mensen de gevolgen van hun daden ervaren, is hij nog steeds bereid naar hen toe te komen: om hen te confronteren en hen dingen uit te leggen, hun aanbidding te ontvangen, en hen te waarschuwen voor het maken van nog meer desastreuze keuzes (Gen. 3:3-21; 4:6-15). Dus ook voor de komst van Jezus was het mogelijk om met God te wandelen en in gehoorzaamheid met hem samen te werken om hem te helpen zijn plan te volbrengen (Gen. 5:22-24; 6:9-9:17; 12:1 e.v.),- hoewel velen er net zoals Kaïn voor kozen om weg te trekken uit zijn tegenwoordigheid (Gen. 4:16; 6:5-6; 11:2-4). Toch is hij, als de Vader die ‘de hele mensheid gemaakt heeft’, ‘van niemand ver weg’ (Hand. 17:26-28 NBV), en staat hij altijd klaar om mededogen te tonen, te vergeven en om berouwvolle en gehoorzame zonen en dochters te ‘grondvesten’ (Med.#B).

Maar als menselijk vaderschap afgeleid is van Gods vaderschap, zoals wordt aangegeven in Genesis 5 (en in Ef. 3, Med.#6), dan zou Gods plan als Vader voor mensen ook een tweede stadium kunnen omvatten,- net zoals menselijke zonen en dochters hun vader en moeder 'verlaten' om volwassen leden van de maatschappij te worden (Gen. 2:24). Op dezelfde manier zou het kunnen zijn dat mensen, in hun respectievelijke samenlevingen, slechts voor een bepaalde tijd aan goddelijk benoemde voogden onderworpen zijn (Med.#C), totdat zij ook meerderjarig worden in relatie tot hun hemelse Vader (Med.#4). Op enig moment in de tijd zullen zij werkelijk een nieuw niveau van eer en glorie ontvangen met de autoriteit om over ‘alle dingen’ te heersen (Ps. 8:4-6; Med.#7).

Door de eeuwen heen hebben de meeste Christelijke leraars de aanwijzingen in de Thora over een toekomstige redding in Gods plan,- door de ‘nazaat van een vrouw’ en door een offer van bloed (Gen. 3:15,21) wel opgepikt. Maar slechts weinigen van hen hebben de bovenstaande hint opgepikt over het tweede stadium van een volwassen zoonschap dat onze hemelse Vader voor ons gepland heeft,- ‘van voor de grondlegging van de wereld’ (Med.#8). Waarom niet? Omdat we volgens Paulus een openbaring nodig hebben om het te zien, omdat God het zolang verborgen heeft gehouden (Med.#6). Dus hoewel de Tenach (het Oude Testament) enige kennis aanreikt over God als onze echte Vader, wordt het volle partnerschap, in een herstelde gezinsrelatie, slechts geopenbaard en beschikbaar gemaakt door Jezus de Messias.

HET WOORD BIDDEN

Met kostbare gedachten en plannen voor mij, (Ps. 139:16b-17)

hebt u mij naar uw beeld en uw gelijkenis geschapen. (Gen. 1:27)

Vader, ik prijs u om uw grootheid en uw trouw. Al uw wegen zijn recht; u bent zonder bedrog. Wij zijn het, en anderen, die bedrieglijk gehandeld hebben. (Deut. 32:3-6)

VOETNOTEN:

[i] In haar vertaling van de Tenach (het Oude Testament) gebruikt de HSV ‘HEERE’ in hoofdletters als vertaling voor het Hebreeuwse JHVH.

[ii] In de oorspronkelijke Hebreeuwse of Griekse tekst is het eerste persoonlijk voornaamwoord 2e persoon meervoud, terwijl de daaropvolgende vier persoonlijke voornaamwoorden 2e persoon enkelvoud zijn. In niet alle Bijbelvertalingen is dit onderscheid even duidelijk wanneer er gebruik gemaakt wordt van de persoonsvormen ‘uw’/ ‘u’. Daarom hebben wij er hier voor gekozen om het ‘uw’ en ‘u’ uit de oorspronkelijke VPC vertaling te vervangen door ‘je’.

[iii] In Deut. 32:6 kan ‘je’ (enkelvoud) betrekking hebben op Israël als ‘volk’ (enkelvoud) of op individuele Israëlieten; want in vers 7 wordt tegen iedere groep van personen gezegd: ‘Gedenk…’ (2e persoon meervoud werkwoordsvorm), door ieder ‘uw’ (2e persoon enkelvoud) vader te vragen… In deze meditatie wordt de individuele betekenis van de tekst overwogen. In Med.#C zal het groepsaspect besproken worden.