(77)
De confrontatie aangaan met diverse vormen van maatschappelijke en religieuze macht in de Kerk
In zijn brief spreekt Jakobus religieuze mensen er op aan hoe zij God als Vader op drie manieren onteren: door de manier waarop zij over andere mensen spreken, door de manier waarop zij âbesmetâ zijn door wereldse houdingen en gedrag, en door de manier waarop zij er niet in slagen om te zorgen voor maatschappelijk kwetsbare groepen (zoals weduwen en wezen) in hun verdrukking. Jakobus behandelt de tong als een instrument van maatschappelijke macht die anderen ofwel kan zegenen of vervloeken. Aangezien alle mensen geschapen zijn naar de Vaders gelijkenis zijn zij die uit de Schrift onderwijzen dubbel verantwoording schuldig voor de manier waarop zij tegen of over mensen spreken,- vooral over hen die op de een of andere manier anders zijn. Wanneer het gaat over hoe de maatschappelijke macht van de wereld gelovigen âbesmetâ met âbozeâ houdingen en gebruiken, is Jakobusâ grootste zorg het gemak waarmee religieuze mensen meegaan met zich schikken naar rijkdom en rijken. En hij wil hen wakker schudden en laten inzien dat hun religieuze ideeĂ«n en dienst aan God bezoedeld worden wanneer zij de armen in hun midden onteren of voorbijzien aan het lijden van de meest kwetsbaren. - JKM
Tekst van de meditatie
'Vader' teksten:Â Jakobus 1:27; 3:9
Schriftgedeelte:Â Jak. 1:1-2,4,9-11,19-21, 26-27; 2:1-9,12-13; 3:1-3,5-6,9-11; 4:11-12; 5:1,3-6,9
Introductievideo duur:Â 01:09
SCHRIFTGEDEELTE
(Van) JakobusâŠ, aan de twaalf stammen in de verstrooiing⊠·⊠Mijn broeders en zusters, wanneer jullie[i] in velerlei verzoekingen vallenâŠ, ·laat dan de volharding een volmaakt werk hebben, {zodat jullie rijp mogen zijn en uit Ă©Ă©n stuk}⊠·Laat de geringe broeder roemen in zijn {verheffing}, ·en de rijke in zijn {vernedering, want⊠·⊠de rijke⊠zal verwelken}. ·Mijn geliefde broeders en zusters: {ieder zij tot horen snel bereid, maar langzaam om te spreken, langzaam ook tot toorn.} ·Want de toorn van een man volbrengt Gods gerechtigheid niet. ·{Daarom, verwijdert alle vuil en alle boze uitwas,} en ontvangt met zachtmoedigheid het ingeplante woord, dat jullie⊠behouden kan. ·Als iemand meent godsdienstig te zijn en zijn tong niet in toom houdt, dan misleidt hij zijn hart; diens godsdienst is waardeloos. ·{Zuivere en onbevlekte godsdienst in het oog van de God en Vader is: wees en weduwe te bezoeken in hun druk, en zelf zich onbesmet te houden van de wereld.} (Jakobus 1:1-2,4,9-11,19-21,26-27 VM {VPB})
Mijn broeders en zusters, {âWees niet partijdigâ [Lev. 19:15]}âŠÂ·Want als er in jullie synagoge een man binnenkomt met een gouden ring, in prachtige kleding, en er komt ook een arme binnen in vuile kleding, ·en jullie zien op naar hem die prachtige kleding draagt en zeggen: [âZet u hier neerâŠ,â en tot de arme zeggen jullie: âBlijf daar staan,â of, âNeem plaats hier aan mijn voeten,â] ·hebben jullie dan niet bij jezelf onderscheid gemaakt en zijn rechters geworden met boze overleggingen? ·âŠHeeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het koninkrijkâŠ? ·Maar jullie hebben de armen oneer aangedaan. Zijn het niet de rijken die jullie onderdrukkenâŠ? ·Zijn zij het niet die de uitnemende naam die over jullie is uitgeroepen lasteren? ·Als jullie dan de koninklijke wet volbrengen naar de Schrift: {âHeb je naaste lief als jezelf,â [Lev. 19:18]} dan doen jullie wel. ·Maar als jullie de persoon aanzien, dan doen jullie zonde en worden door de Wet overtuigd als overtreders. ·Spreekt zo en doet zo als zij die door de wet van de vrijheid geoordeeld zullen worden. ·Want zonder barmhartigheid zal het oordeel zijn over hem die geen barmhartigheid betoond heeft. De barmhartigheid triomfeert over het oordeel. (Jak. 2:1-9,12-13 VM {NBV} [VPB])
Laat niet velen van jullie leraars worden, want bedenkt dat over ons naar strenger maatstaf geoordeeld zal worden. ·âŠIndien iemand in woorden nimmer struikelt, die is een rijp man, in staat ook het gehele lichaam {in toom te houden. ·âŠWij doen de paarden tomen in de monden, opdat zij ons gehoorzamen en wij besturen hun hele lichaam.} ·Zo ook is de tong een klein lid⊠en⊠zie, hoe weinig vuur een groot woud weet aan te steken. ·Een vuur is ook de tong: als een wereld der ongerechtigheid⊠bevlekt zij het ganse lichaam⊠·Met haar loven wij de Heer en Vader, en met haar vloeken wij de mensen [Gr. anthropous], die naar Gods gelijkenis geschapen zijn. ·{âŠMijn broeders en zustersâŠ}, ·de bron doet toch niet uit dezelfde mond zoet en brak water wellen?... ·âŠWie van zijn broeder kwaad spreekt, of zich over hem als rechter stelt, die spreekt kwaad van de Wet, en stelt zich als haar rechter. En indien jij je over de Wet als rechter stelt, zo ben je niet een dader van de Wet, maar rechter. ·EĂ©n is wetgever en rechter⊠Maar wie ben jij, die over [een âanderâ][ii] zich als rechter stelt? (Jak. 3:1-3,5-6,9-11; 4:11-12 VPB {VM} [LB])
Welaan dan, jullie rijken, weent en huilt over de ellenden die over jullie komen⊠·Jullie goud en zilver is verroest en hun roest zal⊠als vuur jullie vlees verteren. Jullie hebben schatten verzameld in de laatste dagen. ·(Maar) zie, het loon der arbeiders die van jullie velden de oogst hebben binnengehaald,- hun loon dat door jullie is achtergehouden, schreeuwt het uit⊠·{Jullie hebben in weelde en genotzucht geleefd op aardeâŠ} ·Jullie hebben de rechtvaardige veroordeeld, vermoord. Hij wederstaat jullie niet! ·âŠZie, de rechter staat voor de deur. (Jak. 5:1,3-6,9b VPB {VM})
MEDITATIE
Het Griekse woord voor âgodsdienstâ komt in het hele Nieuwe Testament slechts twee keer elders voor. Jakobus gebruikt het drie keer, en hij zegt dat godsdienst en godsdienstige praktijken âwaardeloosâ zijn voor God als onze Vader, tenzij: wij onze tong in toom houden; vermijden âbesmetâ te raken door de âbozeâ praktijken in onze wereld; en zorgen voor de maatschappelijk kwetsbare mensen (zoals weduwen en wezen) wanneer zij onder druk staan. En hij legt een verband tussen deze drie dingen en maatschappelijke macht.
Wanneer Jakobus uitweidt over het âin toom houden van de tongâ, dan is dat een krachtige aanklacht tegen het schijnheilige gedrag van een heleboel godsdienstige âbroeders en zustersâ,- die het ene moment hun God en Vader loven en het volgende moment andere âmenselijke wezensâ [Gr. anthropous] âvloekenâ. Door âkwaadâ te spreken over (of tegenover) wie dan ook, gemaakt naar de gelijkenis van hun Vader, onteren zij hem, aangezien zelfs ongelovigen zijn verloren âzonen en dochtersâ zijn (Med.#A). Zulk gedrag is totaal niet in overeenstemming met het handelen van onze Heer Jezus en onze Vader. De beste manier om onze tong in toom te houden, zegt Jakobus, en zijn gerechtigheid te volbrengen wanneer ons slechte dingen overkomen, is om onze boosheid te beheersen. Het is prima om boos te worden. Zelfs onze Vader wordt boos. Maar aangezien hij âlangzaam tot toornâ is, moeten zijn dochters en zonen ook in dit opzicht net als hij volwassenheid tonen (Med.#12; Med.#B).
âLangzaam zijn om te sprekenâ is een andere discipline die ons kan helpen onze tong in toom te houden. En Jakobus impliceert dat controle uitoefenen over ons spreken ons ook kan helpen onze lichaamstaal te beheersen. Hoewel Jakobus deze uitdaging richt tot alle individuele gelovigen, betrekt hij het meer specifiek op leraars, alsmede leraars van de Schrift (Jak. 3:1; 4:11). Mensen die een rol hebben die hen maatschappelijke macht geeft, en met name religieuze macht, hebben een grotere verantwoordelijkheid om hun tong in toom te houden, omdat de gevolgen van de âbosbrandâ die in gang gezet wordt door hun boosaardige woorden gewoonlijk groter en schadelijker zijn. Jakobus zegt dat zulke mensen geoordeeld zullen worden ânaar strengere maatstavenâ,- ânaar een hogere standaard en met grotere strengheidâ (Amp.). Nu schrijft Jakobus aan gelovigen die leven in een multi-etnische maatschappij,- Joodse gelovigen in de Diaspora. Dat is de reden dat hij hen uitdaagt om âgeen kwaad over een ander te sprekenâ of iemand te oordelen die âandersâ is dan zij,- in etnisch, religieus of maatschappelijk opzicht. Want zulk gedrag doet Gods Wet geweld aan (Lev. 19:15,18[ii]) en eigent zich onrechtmatig zijn rol als enige Wetgever en Rechter toe.
Zulk oordelend gedrag tegenover mensen die âandersâ zijn is iets dat in elke maatschappij ter wereld voorkomt. Dus het tweede wat onze âgodsdienstâ onaanvaardbaar maakt voor onze Vader is dat we onszelf toestaan âbevlektâ te raken door zulk discriminerend gedrag, vooral in onze eigen samenkomsten. En Jakobus richt zich in het bijzonder op klassendiscriminatie gebaseerd op materiĂ«le rijkdom. Kortom, hij daagt deze gelovigen uit om âonpartijdigâ te zijn zoals hun hemelse Vader (Med.#46) en zich niet langer te laten beĂŻnvloeden door het door vooroordelen ingegeven gedrag van hun eigen etnische en religieuze groepering, of de dominante maatschappelijke elite. En zij moeten zichzelf ontdoen van alle andere âsmerigeâ en âkwaadaardigeâ dingen in hun maatschappij die hen âbevlekkenâ,- dingen die niet in lijn zijn met de Schriften (Jak. 1:21).
Jakobusâ grootste zorg schijnt de maatschappelijke macht van rijkdom te betreffen. Rijke mensen neigen er naar te leven in luxe en zelfgenoegzaamheid, terwijl zij zich rijkdommen verzamelen. Zij zijn geneigd anderen uit te buiten, met inbegrip van degenen die voor hen werken. Zij gebruiken de wet om hun zin te krijgen, en hun maatschappelijke macht om onschuldige mensen te veroordelen, en vervolgens lasteren zij degenen die hun gedrag uit naam van de Heer aan de kaak stellen. Echter, in âhet koninkrijk op zijn kopâ dat Jezus gebracht heeft, zijn het de armen die rijk zijn in geloof, als erfgenamen van de Vader. En in zijn koninkrijk moeten de rijken ter verantwoording geroepen worden, omdat rijkdom een corroderende invloed heeft op lichaam en geest, en een innerlijke strijd voortbrengt met God om onze eerste trouw (Med.#15). Want niet alleen is materiĂ«le rijkdom bestemd voor bederf, maar ook de rijken zelf,- tenzij zij zich verantwoordelijk gaan gedragen, en hun rijkdom genadig gebruiken ten dienste van anderen, te beginnen met al degenen die voor hen werken.
In zijn derde uitdaging aan godsdienstige mensen richt Jakobus zich op de manier waarop wij ons gedragen tegenover de kwetsbaren,- hun die het ontbreekt aan maatschappelijke macht, zoals weduwen en weduwen die onder druk staan. Merk op dat de nadruk ligt op mensen die kwetsbaar zijn omdat zij onder druk staan,- maatschappelijk, psychologisch, lichamelijk, of materieel, vanwege een dramatisch verlies. De Psalmist spreekt niet alleen over de Vader als de beschermer en zorgdrager voor wezen en weduwen, maar ook voor de âeenzamenâ en voor de gevangenen (Ps. 68:6-7, Med.#E). Evenzo zien we Jezus dit toepassen in zijn omgang met mensen die maatschappelijk uitgesloten, lichamelijk gehandicapt, ongeneeslijk ziek en geestesziek waren. Godsdienstige mensen die zulke lijdenden vermijden, en alleen omgaan met gezonde, succesvolle en maatschappelijk goedgerelateerde mensen, kunnen de Vader niet behagen. Zij zijn nog steeds âbevlektâ met de prioriteiten van deze wereld.
Behaag jij je hemelse Vader in de manier waarop je met mensen spreekt, en over hen spreekt? Zijn er manieren waarop jij, of jouw kerk en Christelijke groeperingen, âbevlektâ worden door de etnische, maatschappelijke, politieke en religieuze vooroordelen van jouw wereld? Wat kan jij doen om samen te werken met de Geest van jouw Vader in het oprichten van de armen in je midden, en het uitdagen van hen die rijk zijn? Hoe weerspiegel jij het karakter van jouw Vader en de Geest van Jezus in het zorgdragen voor hen die maatschappelijk kwetsbaar zijn en onder druk staan (Med.#11 en Med.#12)?
HETÂ WOORD BIDDEN
Vader sterk mijn innerlijk, vanuit de rijkdom van uw heerlijkheid, door uw Geest met vrijheid en kracht, vandaag en alle dagen: opdat ik tot horen snel bereid, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn en overvloedig in liefde mag zijn, zoals u bent, tegenover al uw kinderen; en opdat, wanneer ik spreek en handel, barmhartigheid altijd zal triomferen over oordeel, en mijn tong en gedrag altijd de goede vrucht van lofprijs aan u, en aan Jezus, zullen voortbrengen. (Ef. 3:14-16; Ps. 103:8,13; Jak. 1:19; 2:12-13; 3:9-10,12; Matt. 5:16)
Vader, doorzoek mijn hart om te zien of daarin enige verkeerde weg is, waarmee ik mijzelf toesta bevlekt te worden door deze wereld, of daaraan gelijkvormig. Net als Jezus wil ook ik altijd doen wat u behaagt. Vader, moge uw naam geheiligd worden! (Ps. 139:23-24; Jak. 1:27b; Rom. 12:2a; Matt. 6:9b; Joh. 8:29b)
VOETNOTEN
[i] Net als in de eigen vertalingen van de schrijver is er ook hier voor gekozen om âjullieâ te gebruiken wanneer er in het Grieks sprake is van een meervoudsvorm. Eveneens is het enkelvoudige âgijâ uit de gebruikte vertalingen vervangen door het meer gangbare âjijâ.
[ii] Wat Jakobus zegt over het niet oordelen over âde anderâ is zeer waarschijnlijk een zinspeling op een andere âwetâ in Leviticus 19 (vers 33): âIemand die als vreemdeling in jullie land verblijft mag je niet onderdrukken. Behandel vreemdelingen⊠als geboren IsraĂ«lieten. Heb (ook) hen lief als jezelfâŠâ (zie ook Med.#46).