(75)
Volwassen verantwoordelijkheid en leiderschap in het gezin van de Vader
Elk van de twee brieven die wij de ‘2de en 3de van Johannes’ noemen, werd door deze ‘oudste’ gestuurd aan iemand die als een dochter of zoon voor hem was. In de eerste daarvan schrijft Johannes aan een vrouwelijke leider, en aan de gelovigen in haar gemeente die hij aanduidt als haar ‘zonen en dochters’. Johannes behandelt zowel deze leider als degenen voor wie ze een mentor was als volwassen broers en zussen, door te benadrukken hoe alle gelovigen, hijzelf incluis, verantwoording hebben tegenover dezelfde Vader om de geboden te gehoorzamen die hij ons gegeven heeft in het onderwijs van Jezus,- de Messias en onze Oudste Broer. Alle discipelen van Jezus hebben de verantwoordelijkheid om in zijn onderwijs te ‘blijven’ en zich niet te laten misleiden door voormalige kerkleden die een zogenaamde ‘verbeterde’ versie daarvan voorstaan. De geestelijke ‘zoon’ aan wie Johannes schrijft in de tweede van deze brieven, Gajus, is lid van een andere kerk, die een dominerende leider heeft. Johannes prijst Gajus voor zijn handelen in liefde en waarheid tegen de uitgesproken wil van deze leider in. In beide brieven komt een prominent thema naar boven: de verantwoordelijkheid van iedere volwassen discipel om te wandelen in zowel de liefde als de waarheid, en niet de nadruk te leggen op het een boven het ander. Tegelijkertijd laten beide brieven ook zien dat mentors en oudsten nog steeds een belangrijke rol te vervullen hebben in het gezinskoninkrijk van de Vader. - JKM
Tekst van de meditatie
'Vader' teksten: 2 Johannes 3a-b,4,9
Schriftgedeelte: 2 Joh. 1-13; 3 Joh. 1-14
Introductievideo duur: 01:01
SCHRIFTGEDEELTE
BRIEF #1 (2 Johannes 1-13[i])
(Van) de oudste: Aan mijn geliefde uitverkoren vrouwe en haar zonen en dochters [Gr. teknois] [ii], die ik allen liefheb in de waarheid; en niet alleen ik, maar ook allen die de waarheid gekend hebben,- ·door de waarheid die in ons verblijft en met ons zal zijn tot in eeuwigheid. ·Genade, ontferming, vrede zal met ons zijn in waarheid en liefde bezijden [Gr. para] Vader God en bezijden [Gr. para] Jezus Christus, de Zoon van de Vader.
Ik ben zeer verheugd dat ik onder jouw zonen en dochters [Gr. teknon] enkelen gevonden heb die wandelen in waarheid naar een gebod dat wij aan de zijde van [Gr. para] de Vader ontvingen. ·En nu, geliefde vrouwe, roep ik je op – niet als schrijf ik je een nieuw gebod, maar één die we van het begin gehad hebben – dat wij elkaar liefhebben. ·En dit is die liefde: dat wij wandelen overeenkomstig zijn geboden. Dit is het gebod, precies zoals jullie het vanaf het begin gehoord hebben, opdat jullie daarin zouden wandelen. ·Want er zijn veel misleiders uitgegaan in de wereld,- zij die de komst van Jezus Christus in vlees-en-bloed niet belijden. Zo iemand is de misleider en de antichrist. ·Zie toe op jezelf: dat jullie niet de dingen verliezen waarvoor wij gearbeid hebben, maar in plaats daarvan een vol loon ontvangen. ·Wie het onderwijs van de Messias 'voorbijstreeft', of er niet in blijft, heeft God niet. Wie blijft in het onderwijs van de Messias, die heeft zowel de Vader als de Zoon. ·Als iemand tot jullie komt en dit onderwijs niet brengt, ontvang hem niet in jullie huizen; wens hem zelfs niet het beste! ·Want wie tot hem zegt ‘het beste’, heeft deel aan zijn boze werken.
Hoewel ik jullie nog vele dingen te schrijven heb, geef ik er de voorkeur aan dat niet te doen met papier en inkt. In plaats daarvan hoop ik tot jullie te komen en jullie persoonlijk te spreken, opdat jullie vreugde volkomen zal zijn. ·De zonen en dochters [Gr. tekna] van je uitverkoren zuster groeten je.
BRIEF #2 (3 Johannes 1-14[i])
(Van) de oudste: Aan de geliefde Gajus, die ik liefheb in de waarheid. ·Geliefde, ik bid dat je in alle dingen voorspoedig bent en dat je gezond bent, zoals je ziel voorspoedig is. ·Want ik was zeer verheugd toen de broeders en zusters kwamen en getuigenis gaven van de waarheid die in jou is, en hoe jij inderdaad in de waarheid wandelt. ·Ik heb geen grotere vreugde dan dat ik hoor dat mijn zonen en dochters [Gr. tekna] in waarheid wandelen. ·Geliefde, jij bent trouw in alles wat je doet voor de broeders en zusters, ook als zij vreemdelingen zijn. ·Zij getuigen tegenover de kerk van jouw liefde. Je doet er goed aan als je hen voort zendt op een godwaardige wijze, ·aangezien zij uittrokken omwille van zijn naam,- zonder steun ontvangen te hebben van hen die de volken gelijkvormig leven. ·Wij zijn verschuldigd zulke mensen te ontvangen opdat wij mede-arbeiders zouden zijn voor de waarheid.
Ik schreef aan de kerk, maar Diotrefes, die zo graag nummer één is, ontvangt ons niet. ·Daarom zal ik hem, wanneer ik kom, zijn werken in herinnering brengen,- wat hij doet door boosaardige woorden over ons te spuien. En alsof dat nog niet genoeg is, ontvangt hij niet alleen zelf deze broeders en zusters niet, maar verbiedt hij het ook aan hen die het wel willen, of hij zet hen de kerk uit. ·Geliefde, volg dit kwade niet na, maar het goede. Wie het goede doet is uit God, maar wie het kwade doet heeft God niet gezien. ·Van Demetrius is door allen een goed getuigenis gegeven, ook door de waarheid zelf; en ook wij geven getuigenis en je weet dat ons getuigenis waar is.
Ik had je veel te schrijven, maar ik geef er de voorkeur aan dat niet te doen met pen en inkt. ·Ik hoop je echter spoedig te zien en persoonlijk te spreken. Vrede voor jou. Onze vrienden groeten je. Groet de vrienden (daar) bij name.
MEDITATIE
Door te kijken naar deze beide brieven, verkrijgen we belangrijke inzichten in de verantwoordelijkheid die alle gelovigen hebben als volwassen zonen en dochters van de Vader, en ook in de rol van kerkleiders. In deze brieven zien we Johannes – volgens de kerkelijke traditie de discipel van Jezus – als ‘oudste’ met betrekking tot twee plaatselijke geloofsgemeenschappen die hij ofwel recentelijk bezocht heeft of van plan is te bezoeken. Verder lijkt hij te schrijven vanuit de context van twee andere plaatselijke geloofsgemeenschappen, en ook lijkt hij nauwe banden te hebben met een groep gelovigen die zulke plaatselijke kerken bezoekt.
Het eerste wat we opmerken omtrent al deze groepen is de intieme gezinstermen die Johannes gebruikt om de relaties tussen de gelovigen en tussen de kerken onderling te beschrijven. In de tweede van deze brieven spreekt Johannes over ‘broeders en zusters’ die ook ‘vrienden’ en ‘mede-arbeiders’ zijn. Dit zijn dus volwassen relaties, met inbegrip van de mentorrelaties die de twee ‘uitverkoren’ vrouwen, die in de eerste brief genoemd worden, hebben met hun ‘zonen en dochters’,- en waarvan Johannes impliceert dat hij die ook heeft met Gajus en enkele andere ‘zonen en dochters’. En aangezien Johannes een zeer hechte relatie lijkt te hebben met deze twee ‘zusters’, is het heel goed mogelijk dat hij ook een geestelijke ‘vader’ voor hen was.
Ten tweede benadrukt Johannes in beide brieven de volwassen verantwoordelijkheid van alle gelovigen. Want in het grootste deel van de eerste spreekt hij tot alle leden (jullie) van de plaatselijke gemeente, alhoewel hij de brief begint en eindigt met het aanspreken van de ‘uitverkoren’ vrouw (je) die hun mentor en leider lijkt te zijn.[iii] De tweede brief richt hij alleen aan een vooraanstaand gemeentelid, Gajus, hoewel hij eerder een aparte brief heeft gestuurd aan Diotrefes, de man die zich lijkt te gedragen als de belangrijkste leider in de kerk. Beide bovenstaande brieven verwijzen naar een specifiek probleem waar de kerk mee te maken heeft, maar in geen van beide brieven brengt hij dit probleem meteen in het begin naar voren. In de eerste brief spreekt hij aanvankelijk over datgene wat alle gelovigen (‘wij’) ontvangen, en zouden moeten doen, ‘aan de zijde van de Vader’. Bezijden de Vader en bezijden Jezus – ‘de Zoon’, onze Oudste Broer – ontvangen we voortdurend genade, ontferming en vrede wanneer we wandelen in zowel waarheid als liefde overeenkomstig de geboden die de Vader ons gegeven heeft door Jezus. In de tweede brief spreekt Johannes niet rechtstreeks over de Vader of Jezus, maar desondanks begint hij zijn brief met het gebruik van gezinstermen. Hij verheugt zich er over dat zijn ‘zonen en dochters’ in deze kerk, onder wie Gajus, wandelen in waarheid en in liefde handelen tegenover hun ‘broeders en zusters’,- onder wie enkelen die ‘vreemdelingen’ voor hen zijn. ‘Wij zijn’ allemaal ‘verschuldigd zulke mensen te ontvangen’, zegt Johannes, als ‘mede-arbeiders voor de waarheid’.
Terwijl het een van de verantwoordelijkheiden van de gelovigen in deze kerk is om broeders en zusters te ontvangen die ze nog niet eerder ontmoet hebben, is het enigszins ironisch dat de gelovigen in de andere kerk nu juist gewaarschuwd worden voor hun verantwoordelijkheid om sommige voormalige broeders en zusters niet te ontvangen. Dezen zijn ‘uitgegaan in de wereld’ en verkondigen misleidend een ogenschijnlijk meer geavanceerde versie van Jezus’ onderwijs,- één die stelt dat de Messias niet echt ‘in vlees-en-bloed’ gekomen is. Omdat Jezus’ vleeswording en lichamelijke opstanding kernelementen zijn van zijn onderricht, vertelt Johannes deze gelovigen: ‘jullie’ zijn er verantwoordelijk voor om je er van te verzekeren dat ‘jullie’ voortdurend ‘blijven’ in het onderwijs en de geboden van Jezus die jullie ontvangen hebben. Heb niets van doen met deze misleidende leraars, want hun verdeeldheid zaaiende ideeën zijn meestal ook een dekmantel voor ‘boze werken’ (Rom. 16:17-18, Med.#70; Tit. 3:10, Med.#73). Deze voormalige broeders en zusters, zegt hij, hebben hun gezinsgemeenschap met zowel de Vader als de Zoon verloren, en jullie zouden die ook kunnen verliezen als jullie met hen om blijven gaan.
Ten derde, leiders en mentors – zoals Johannes en de vrouw die aangesproken wordt in de eerste brief – vervullen nog steeds een belangrijke rol, met name wanneer de waarheid van kernelementen van het onderwijs betwist wordt. Want dit brengt onzekerheid voort binnen een gemeenschap, en kan leiden tot onderlinge argwaan en veroordeling. Volwassen leiders moeten dit tij keren door alle gelovigen te herinneren aan de fundamentele aard van Jezus’ gebod om elkaar lief te hebben; want liefde drijft de vrees uit (1 Joh. 4:18, Med.#52). En tegelijkertijd kan de liefde, volgens Johannes, niet gescheiden worden van kernwaarheden, aangezien liefde het wandelen in gehoorzaamheid aan alle geboden van de Vader omvat. Als ‘de oudste’ toont Johannes dit soort liefde door zijn geestelijke dochter niet te gebieden dat zij daar de nadruk op moet leggen. In plaats daarvan roept hij haar op om dat te doen, zodat het iedereen duidelijk zal zijn dat al Jezus’ geboden afkomstig zijn van de Vader, en niet vanuit een kerkelijke hiërarchie.
Dit is echter niet duidelijk in de andere kerk. Want daar heeft een onvolwassen leider, Diotrefes, vanuit argwaan gereageerd op enkele hen bezoekende broeders en zusters. Hoewel deze ‘vreemdelingen’ komen met hoge aanbevelingen van Johannes en ‘iedereen’ in de regio, weigert hij om hen en een brief van Johannes te ontvangen. Hij schijnt een gerucht geloofd te hebben dat ze gecompromitteerd zijn omdat zij en Johannes financiële steun aangenomen hebben van gelovigen die te ‘gelijkvormig aan de volken’ zijn. Dus belastert hij hen en verbiedt hij andere gemeenteleden met hen om te gaan, onder bedreiging van uitzetting uit de kerk. Hij mag dan misschien denken dat hij in de waarheid wandelt, maar zijn eigen verlangen om de baas te zijn compromitteert in feite zijn vermogen om in liefde te wandelen. Dus laat Johannes aan Gajus weten dat hij ‘spoedig’ zal komen en Diotrefes persoonlijk hier op zal aanspreken. Ondertussen moedigt hij Gajus aan om niet ‘mee te gaan’ in dit kwaad, en zegt hij: ‘je doet er goed aan als je hen voort zendt’ met wat financiële ‘hulp’,- of Diotrefes het daar nou mee eens is of niet!
Neem jij jouw verantwoordelijkheid als volwassen zoon of dochter van de Vader om trouw te wandelen in zowel liefde als waarheid, en om te blijven in Jezus’ onderwijs, zelfs wanneer leiders in jouw kerk dat niet doen? Ook wanneer bezoekende leraars een meer ‘geavanceerde’ versie van zijn onderwijs verkondigen? En als jij een kerkleider of geestelijke mentor bent, ben je daarin dan dominant? Of ben je iemand die zijn ‘zonen en dochters’ bekrachtigt om als medevolwassenen verantwoordelijkheid te nemen?
HET WOORD BIDDEN
Vader, ik ontvang uw genade, ontferming en vrede, en ik kies er voor om vandaag aan uw zijde te wandelen in waarheid en liefde voor mijn broeders en zusters en voor alle mensen, in gehoorzaamheid aan de geboden die we ontvangen hebben door het onderwijs van Jezus. Vul mij met uw Geest opdat ik vandaag mag wandelen in lijn met uw Geest en volwassen en heilig mag zijn zoals u. (2 Joh. 3-4,9; Ef. 5:18; Gal. 5:25; Matt. 5:48; 1 Pet. 1:16)
VOETNOTEN
[i] Deze tekst en die van 3 Johannes zijn de Nederlandse vertaling van de schrijvers eigen vertaling, gebaseerd op het Grieks en de KJV,- zoals in zijn ‘harmonie’ van Paulus (PH) en de evangeliën (GH).
[ii] Zie Med.#5, paragraaf 6 en voetnoot [ii] voor de reden waarom ik het Griekse tekna (in al haar verschijningsvormen) in mijn vertalingen weergeef als ‘zonen en dochters’.
[iii] Aangezien Johannes het meervoud ‘jullie’ gebruikt om de hele kerk aan te spreken (2 Joh. 6,8-12), lijkt het niet waarschijnlijk dat hij ook de hele kerk in gedachten zou hebben wanneer hij het enkelvoud ‘je’ gebruikt om de ‘uitverkoren vrouwe’ aan te spreken (vers 4-5,13). In een eerdere meditatie zagen we hoe Paulus spreekt over hoe een vrouw, Febe, ‘die in de dienst van de kerk in Kenchreeën is’, ook een ‘mentor’ of geestelijke vader voor hem, en vele anderen, geweest was (Rom. 16:1-2, Med.#71).