(67)

Wanneer betekenis en autoriteit afhangen van het bekleden van een positie

Jezus opent de Seidermaaltijd met het zegenen van de eerste beker, de beker der heiliging. Maar in plaats van te vervolgen met het rituele wassen van de handen, wat daarna zou moeten komen, staat hij plotseling op en begint zich te gedragen als een dienaar door de voeten van zijn discipelen te gaan wassen. Petrus denkt dat hij Jezus’ leiderschapsrol verdedigt door te protesteren tegen dit ongepaste gedrag van zijn Meester en Heer. Maar in tegenstelling tot wat het lijkt, speelt Jezus nog steeds deze rol,- zij het dan op een tamelijk onconventionele manier. Als we kijken naar een ‘harmonie’ van de evangelieverslagen dan krijgen we een ander perspectief op wat Jezus hen probeerde te leren, en op waarom hij verwachtte dat al zijn discipelen zijn voorbeeld zouden volgen. Bijvoorbeeld dat hij hen niet alleen maar onderwees om ‘dienende leiders’ te zijn. Aangezien het zijn bedoeling was dat al zijn discipelen leren om elkaar te dienen, wilde hij ook dat zij dat doen vanuit dezelfde relatie met de Vader waardoor hij gemotiveerd werd. Want deze relatie, en niet een of andere aardse maatschappelijke structuur, moet de basis zijn waaraan we onze betekenis ontlenen, en voor het uitoefenen van autoriteit in het nieuwe gezinskoninkrijk dat Jezus ons kwam ‘verlenen’. - JKM

SCHRIFTGEDEELTE

JOHANNES (13:1a GH)

Voor het Pesach nu weet Jezus dat zijn uur gekomen is om uit deze wereld over te gaan naar de Vader.

LUCAS (22:14-17 GH)

Aanliggend aan tafel, samen met de apostelen, ·zegt Jezus tot hen: ‘Vol verlangen heb ik begeerd deze Seidermaaltijd met jullie te eten voor mijn lijden; ·want 
ik zal deze niet meer eten totdat het vervuld wordt in het koninkrijk van God!’ ·En nadat hij een beker[i] heeft aangenomen, en een dankgebed heeft uitgesproken, zegt hij: ‘Neemt deze en deelt hem met elkaar.’

(22:24 GH)               

Er ontstaat echter ook onenigheid onder hen over wie van hen geacht wordt de grootste te zijn.

JOHANNES (13:1b,3-10,12 GH)

In zijn liefde voor hen die in de wereld de zijnen waren, betoont hij hun nu zijn liefde tot het einde. ·Wetend dat de Vader hem alles in handen heeft gegeven – en ook dat hij van God gekomen is en tot God weerkeert – ·staat Jezus op van de maaltijd, legt zijn bovenkleed af, neemt een linnen doek en omgordt zich daarmee. ·Vervolgens giet hij water in een waskom en begint de voeten van de discipelen te wassen en ze af te drogen met de linnen doek waarmee hij is omgord. ·Als hij aankomt bij Simon Petrus zegt deze discipel tot hem: ‘Heer, moet u mij de voeten wassen?’ ·Jezus antwoordt: ‘Wat ik doe, daar heb jij nu geen weet van, maar na dit alles zul je het begrijpen.’ ·‘Nooit!’ zegt Petrus, ‘u zult mij tot in eeuwigheid de voeten niet wassen.’ Jezus antwoordt hem: ‘Als ik je nooit zou wassen, zou je geen deel met mij hebben.’ ·‘Heer,’ zegt Simon Petrus, ‘dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!’ ·‘Wie een bad heeft genomen,’ zegt Jezus tot hem, ‘hoeft zich niet meer te laten wassen, behalve dan de voeten. Hij is immers geheel rein. Zo zijn ook jullie rein,- hoewel niet allen!’ 
 ·Nadat hij hun de voeten heeft gewassen, trekt hij zijn bovenkleed aan, gaat weer aanliggen en zegt tot hen: ‘Begrijpen jullie wat ik aan jullie gedaan heb?’

LUCAS (22:25-27 GH)

‘De koningen der volkeren heersen over hen; en hun gezagsdragers worden “Weldoeners” genoemd. ·Maar jullie, niet zo! Nee, laat de grootste onder jullie als de jongste worden en wie leiding geeft als wie bedient. ·Want wie is groter: wie aanligt of wie bedient? Is het niet wie aanligt? Ik echter ben in jullie midden als degene die bedient!’

JOHANNES (13:13-17 GH)

·‘Jullie noemen mij “de Leermeester” en “de Heer”; en terecht, want dat ben ik ook. ·Als ik dan, de Heer en de Leermeester, jullie de voeten was, dan zouden jullie ook elkaar de voeten moeten wassen. ·Ik heb jullie een voorbeeld gegeven opdat, zoals ik aan jullie gedaan heb ook jullie zullen doen. ... ·Een dienaar is niet groter dan zijn heer en een apostel niet groter dan degene die hem zendt. · Al deze dingen zien jullie, echter jullie zullen gezegend zijn als jullie ze ook doen.’

LUCAS (22:20 GH)

Bij de beker na de maaltijd[ii] zegt hij: ‘Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed dat over jullie uitgegoten wordt.’

(22:28-30 GH)

‘Jullie zijn het die bij mij gebleven zijn in mijn beproevingen; ·dus nu verleen ik jullie een koninkrijk, zoals mijn Vader mij verleend heeft,- zodat jullie in mijn koninkrijk mogen eten en drinken aan mijn tafel, en gezeten op tronen de twaalf stammen van IsraĂ«l oordelen.’

MARCUS (14:23b GH)

Dan drinken zij allen van de beker.

JOHANNES (13:30; 14:2-3, 27 GH)

Jezus zegt:
 ·‘In het huis van mijn Vader zijn vele verblijven; 
ik ga heen om jullie een plaats te bereiden. ... ·Vrede laat ik jullie
; laat jullie hart niet verontrust zijn.’

MATTEÜS (26:29-30a GH)

‘Ik zal van nu af niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag dat ik het opnieuw met jullie drink in het koninkrijk van mijn Vader.’ ·Dan zingen ze een Psalm en vertrekken.

MEDITATIE

Als Jezus de Seidermaaltijd met zijn discipelen begint, merkt hij ‘onenigheid’ op over ‘wie van hen geacht wordt de grootste te zijn’. Gegeven de maaltijdprotocollen in die dagen ging het waarschijnlijk over wie op de ereplaatsen, het dichtst bij Jezus, mochten zitten (Med.#68). Jezus had geprobeerd hen te onderwijzen dat betekenis en autoriteit in het nieuwe gezinskoninkrijk van de Vader niet voortkomen uit het bekleden van een hogere maatschappelijke positie dan anderen (Med.#18, Med.#92), maar zij hebben het nog steeds niet begrepen. Waarom niet? Omdat in de meeste maatschappijen maatschappelijke betekenis en macht voortvloeien uit het bekleden van een hogere maatschappelijke positie dan anderen. En dus: mogen mannen vaak aan tafel zitten terwijl vrouwen en kinderen hen bedienen; knappen jongere gezinsleden de klusjes op; heersen koningen over hun onderdanen; en ontlenen mensen met enige vorm van autoriteit een gevoel van belangrijkheid aan het gezien worden als ‘Weldoener’,- vanwege de manier waarop hun beslissingen en handelswijze ‘weldadig’ zijn voor degenen ‘onder’ hen.

Het koninkrijk dat Jezus kwam stichten is echter heel anders dan aardse koninkrijken. Maar omdat gedragspatronen gebaseerd op aardse ideeĂ«n over maatschappelijke betekenis en macht diep in ieder van ons gegrift zijn, neigen wij als volgelingen van Jezus er toe om de maatschappelijke patronen waarmee we opgroeiden te reproduceren in ons kerkelijk leven. Maar een gericht zijn op posities en titels kan ons er van weerhouden de volle ‘zegen’ van het koninkrijk van onze Vader te ervaren. Dus bij deze gelegenheid onderwijst en toont Jezus een andere benadering van betekenis en autoriteit in dit nieuwe koninkrijk.

Allereerst toont Jezus zijn discipelen dat er slechts Ă©Ă©n positie is die belangrijk is. Nadat hij de voeten van zijn discipelen heeft gewassen, ondanks dat hij ‘de Meester’ en ‘de Heer’ is, legt hij uit dat elke plek aan tafel ons ‘groot’ maakt in het koninkrijk van de Vader. Zitten ‘aan tafel’ en eten met Jezus is een positie voor alle discipelen, en niet alleen voor leiders. Vergelijkenderwijs verandert Jezus een nederige handeling die geassocieerd wordt met de positie van een dienstknecht tot een symbool voor de manier waarop iedereen die zit aan zijn tafel naar zijn voorbeeld moet handelen. Wij allen moeten elkaar dienen! Jezus waste de voeten van zijn discipelen niet om kerkleiders te leren meer dienstvaardig te zijn! Zelfs aardse leiders dienen degenen onder hen, maar dat doen zij om hun leiderschapspositie en rol als ‘Weldoeners’ te bevestigen. Na de maaltijd onderstreept Jezus deze boodschap door al zijn discipelen een koningsmacht te ‘verlenen’, die uiteindelijk groter zal zijn dan de autoriteit uitgeoefend door hun eigen stamhoofden of nationale leiders. Allen die met Jezus volharden in hun beproevingen, groeien in deze autoriteit – als erfgenamen van God en mede-erfgenamen met Jezus door de Heilige Geest (Med.#5) – ongeacht hun maatschappelijke positie.

Dan gaat het dus over gelijkheid. Nou, ja en nee. Jezus neemt geen afstand van leiderschapsposities binnen de kerk. Maar hij wil wel dat ieder die hem volgt – of we nu ‘leider’ of ‘jongste’ Christen binnen de kerk zijn – de aandacht afwendt van maatschappelijke posities, zodat we kunnen leren ‘kennen’ wat hij ‘kende’. Als wij, net als Petrus, proberen leidersposities te beschermen of proberen een speciale behandeling te krijgen van de leider, dan hebben we nog steeds ‘geen weet’ van wat Jezus voorleefde. Hoewel hij ‘de Meester en de Heer’ was, wist hij dat zijn ware betekenis voortkwam uit zijn eeuwige relatie met God als zijn Vader,- want hij was van hem uitgegaan en zou tot hem terugkeren. En hij ‘wist’ dat de Vader, door de Geest, hem ‘alles in handen gegeven had’ (Med.#26), lang voordat hij verheven werd tot de hoogste plaats boven alle macht en heerschappij (Med.#44). Het was deze zekerheid die hem totale vrijheid gaf om zijn ‘bovenkleed af te leggen’ en de ‘gestalte van een dienstknecht aan te nemen’ en de voeten van zijn discipelen te wassen (Med.#56). En later, tijdens zijn moment van grootste zwakheid en publieke vernedering, diende hij zelfs zijn vervolgers door zijn Vader te vragen om hen te vergeven (Med.#41).

Dit is dezelfde koningsmacht die verleend is aan ons, als zonen en dochters van God door de Heilige Geest (Med.#57; Med.#49), nu dat Jezus is opgevaren tot God,- tot zijn Vader en onze Vader (Med.#42). Jezus’ opzet met het wassen van de voeten van zijn discipelen is dus om ons er aan te herinneren dat zowel onze nieuwe autoriteit als onze motivatie om te dienen voort moeten vloeien uit onze eigen relatie met de Vader in Christus. Want hij onderwees dat ook wij zekerheid kunnen hebben, door de Schrift, dat wij geschapen zijn als zonen en dochters van God (Med.#65; Med.#A). En door Jezus als onze Bloedverwant-Losser [Heb. goĂ«l] (Med.#E, Med.#7) – als de ‘Weg’ tot het huis van de Vader – gaan ook wij naar de Vader (Med.#2). Jezus waste de voeten van zijn discipelen zodat wij allemaal zouden leren om onze autoriteit in het koninkrijk van de Vader op een nieuwe manier te gebruiken. Niet om onze posities te verdedigen, maar om elkaar te dienen en al Jezus’ volgelingen, van de ‘oudste’ tot de ‘jongste’, in staat te stellen te groeien in verzekerdheid (Med.#76): in wie zij zijn in hem (betekenis), en in het uitoefenen van hun autoriteit in hem als volwassen zoon of dochter.

Gedurende mijn 45 jaar in dienst van Christus ben ik vijf keer in en uit een positie van leiderschap getreden. Twee keer heeft mijn Vader mij geleid om een positie te bekleden onder het leiderschap van iemand die eerst onder mijn leiderschap stond. Deze ervaring heeft mij geholpen de waarheid van Jezus’ onderwijs te begrijpen: dat mijn betekenis en mijn autoriteit voortkomen uit een eeuwige relatie met mijn Vader, en niet uit enige leiderspositie die ik al dan niet bekleed. Leiderschap is niet meer dan een van de vele rollen die we kunnen hebben in het gezinskoninkrijk van onze Vader.

En jij? Is jouw gedrag in Gods koninkrijk gericht op erkenning verkrijgen door het hebben van leiderschap binnen de kerk? Of door het in nauw verband gebracht te worden met een beroemde Christen of een bepaalde kerkleider? In het volgende hoofdstuk (Med.#68 - Med.#77) zullen we dieper ingaan op wat Jezus en de apostelen onderwijzen over hoe leiderschap anders moet functioneren in de kerk, aangezien wij behoren tot een geheel nieuw soort koninkrijk,- een gezinskoninkrijk.

HET WOORD BIDDEN

Grote Schepper, u bent mijn Vader. U hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder, en in uw huis heeft Jezus een plaats voor mij bereid, om te delen met hem en al zijn discipelen. (Deut. 32:6; Ps. 139:13; Joh. 14:2-3)

Vader, verheerlijk uw naam! Ik wil Jezus volgen en zijn waar hij is; ik wil aller dienstknecht worden, want het heeft u behaagd ons het koninkrijk te schenken. (Joh. 12:28,26; Marc. 10:44-45; Luc. 12:32)

Vader van allen, u bent over allen, door allen en in allen. Help mij mijn vrijheid te gebruiken om anderen te dienen in werken der liefde, geleid door uw Geest, opdat wij samen tot volle wasdom mogen komen, en de volle maat van rijpheid van Christus verkrijgen. (Ef. 4:6,13; Gal. 5:13,16)

VOETNOTEN

[i] Deze beker, soms aangeduid als de ‘beker der heiliging’, is de eerste van vier bekers wijn die gedronken worden tijdens de Seidermaaltijd, die ieder een belofte van God vertegenwoordigen: (1) ‘Ik zal jullie uitleiden onder Egyptes lasten vandaan’; (2) ‘Ik zal jullie redden uit hun slavernij’;  (3) ‘Ik zal jullie verlossen met uitgestrekte arm en met grote gerichten’; (4) ‘Ik zal jullie aannemen tot mijn volk en jullie tot God zijn’ (zie Exodus 6:6-7a).

[ii] Dit was waarschijnlijk de derde beker (zie voetnoot [i]).