(66)
Verkeerde verwachtingen en de duisternis van angst, teleurstelling en twijfel
In zijn eerste brief spreekt Johannes over âwandelen in het duisterâ als een gevaar voor Christenen die blijven zondigen, in plaats van in het licht te komen en de Vaders vergeving te kennen en dicht bij Jezus te blijven (zie Med.#52 en de drie daaropvolgende meditaties). In het verhaal, in het evangelie van Johannes, over de dood van Lazarus echter is âduisternisâ iets wat mensen kan overvallen wanneer zij geconfronteerd worden met de Dood,- ofwel de dood van een geliefde of hun eigen op handen zijnde dood. Zelfs volgelingen van Jezus die geloven in de opstanding lopen gevaar in die duisternis te wandelen, vanwege vrees voor mensen of vanwege teleurstelling in Jezus of twijfels over hem, wat meestal te maken heeft met onze verkeerde verwachtingen over wat het betekent dat hij âMessiasâ en âHeerâ is. Ook âwandelen in het lichtâ heeft in dit verhaal een andere betekenis, want hier heeft het te maken met hoe Jezus omgaat met dood en verlies â doodsbedreigingen door de JudeeĂ«rs, de ziekte en dood van zijn vriend, en het verdriet van Marta en Maria â door te wandelen in hechte verbondenheid met zijn Vader. En wanneer hij opnieuw spreekt over wandelen in het licht dan is dat om ons uit te dagen om in diezelfde hechte verbondenheid met onze Vader te wandelen opdat de duisternis ons niet zal overvallen. - JKM
Tekst van de meditatie
'Vader' teksten:Â Johannes 11:41; 12:49,50
Schriftgedeelte:Â Joh. 11:1,3-17,20-28, 32-45; 12:33-36,44-46,49-50
Introductievideo duur:Â 01:12
SCHRIFTGEDEELTE
Nu is er een Lazarus die ziek is,- die uit BetaniĂ«, het dorp van Maria en haar zuster Marta. ·Dus  zenden bericht aan Jezus: âZie, Heer, degene voor wie u diepe genegenheid hebt [Gr. phileis] is ziek!â ·Als hij dat hoort, zegt hij: âDeze ziekte is er niet om de Dood, maar om de verheerlijking van God,- door haar zal de Zoon van God worden verheerlijkt.â ·Jezus nu hield van [Gr. agape] Marta, van haar zuster en van Lazarus. ·Maar toch⊠blijft hij eerst nog twee dagen op de plaats waar hij⊠is. ·Daarna zegt hij tot de discipelen: âLaten we weer naar Judea gaan.â ·De discipelen antwoorden: âRabbi, pas nog zochten de JudeeĂ«rs u te stenigenâŠâ ·âZijn er geen twaalf uren per dag?â antwoordt Jezus. âZolang iemand overdag rondloopt struikelt hij niet, omdat hij door het licht van de wereld kan zien. ·Maar als iemand rondwaart in de nacht dan struikelt hij, omdat hij zonder licht is. ⊠·Lazarus, onze geliefde vriend [Gr. philos], is ingeslapen, maar ik ga hem wekken.â ·âHeer,â zeggen zijn discipelen, âals hij slaapt dan zal hij herstellen.â ·Jezus echter doelde op zijn dood, maar zij dachten dat hij met âslapenâ de nachtrust bedoelde. ·Dus dan zegt Jezus hun onomwonden: âLazarus is dood; en ik verheug mij ter wille van jullie dat ik daar niet was, opdat jullie zouden gelovenâŠâ ·Thomas⊠zegt tot zijn medediscipelen: âLaten wij ook maar gaan, om met hem te sterven.â (Johannes 11:1,3-16 GH)
Bij zijn aankomst hoort Jezus dat Lazarus reeds vier dagen in het graf ligt⊠·Marta⊠gaat hem tegemoet; maar Maria blijft in het huis zitten. ·Dan zegt Marta tot Jezus: âHeer, als u hier geweest was zou mijn broer nooit gestorven zijn. ·Maar ook nu weet ik: wat u God ook zou vragen, God zal het u geven.â ·âJe broer zal opstaan,â zegt Jezus. ·âIk weet dat hij zal opstaan,â zegt Marta, âbij de opstanding op de Laatste Dag.â ·Jezus zegt⊠âIk ben de opstanding en het Leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook als hij sterft. ·En een ieder die leeft en gelooft in mij tot in eeuwigheid zal nimmer sterven. Geloof je dat?â ·âJa, Heer,â zegt zij tot hem. âIk geloof dat u de Messias bent, de Zoon van GodâŠâ ·Dat gezegd hebbend gaat zij weg en roept haar zuster Maria terzijde en zegt: âDe Leermeester is hier en vraagt naar je.â (Joh. 11:17,20-28 GH)
Zodra Maria aankomt op de plaats waar Jezus is en hem ziet, valt ze voor zijn voeten neer en zegt: âHeer, als u hier geweest was zou mijn broer nooit gestorven zijn.â ·Als Jezus haar ziet weeklagen⊠murmureert hij in de Geest. En innerlijk bewogen zegt hij: ·âWaar hebben jullie hem gelegd?â... ·Jezus breekt uit in tranen; ·en de JudeeĂ«rs zeggen: âZie eens hoe een diepe genegenheid [Gr. ephilei] hij voor hem had!â ·Maar sommigen zeggen: âHad deze man die de ogen van de blinde opende er niet voor kunnen zorgen dat deze man niet gestorven was?â ·Dan komt Jezus, opnieuw in zichzelf murmurerend, aan bij het graf⊠· âJullie daar,â zegt Jezus, âneem die steen weg!â Marta⊠zegt tot hem: âHeer, het is de vierde dag; hij verspreidt al een lijklucht.â ·âHeb ik je niet gezegd,â zegt Jezus tot haar, âdat als je gelooft je de heerlijkheid van God zult zien?â ·Dan nemen ze de steen weg. En Jezus heft zijn ogen op en zegt: âVader, ik dank u dat u mij gehoord hebt. ·Ik wist wel dat u mij altijd hoort, maar ik zeg het vanwege de schareâŠ, opdat zij zullen geloven dat u mij gezonden hebt.â ·Dat gezegd hebbend roept hij uit met luide stem: âLazarus! Kom naar buiten!â ·En de gestorvene komt naar buiten⊠(Joh. 11:32-45 GH)
(Later) antwoordt de schare hem: âWij horen uit de Wet dat de Messias zal blijven tot in eeuwigheid. Hoe kunt u dan zeggen: âDe Mensenzoon moet worden verhoogdâ?...â ·Dan zegt Jezus tot hen: â⊠Wandelt zolang jullie het licht hebben, opdat de duisternis jullie niet zal overvallen; want wie wandelt in het duister weet niet waar hij heengaat. ·Gelooft in het lichtâŠ, opdat jullie zonen van het licht worden⊠·Wie in mij gelooft, gelooft⊠in de Ene die mij gezonden heeft; ·wie mij aanschouwt, aanschouwt de Ene die mij gezonden heeft⊠·...Een ieder die in mij gelooft hoeft niet in de duisternis te blijven. ⊠·Ik heb niet vanuit mijzelf gesproken; nee, de Vader⊠heeft mij geboden wat ik moet zeggen en⊠·ik weet dat zijn gebod eeuwig leven betekent. Dus heb ik⊠net zo gesproken als de Vader tot mij gesproken heeft.â (Joh. 12:34-36a,44-46,49-50 GH)
MEDITATIE
Verkeerde verwachtingen van Jezus kunnen, zelfs als ze gebaseerd zijn op de Bijbel, discipelen in een soort âduisternisâ terecht doen komen die de Vader nog verder aan het zicht onttrekt als zij al struikelend proberen Jezus te blijven volgen. Marta en Maria geloven in Jezus als de beloofde Messias en als de âHeerâ, maar omdat hij hun vriend [Gr. philos] is, verwachten ze ook dat hij onmiddellijk komt en hun broer geneest. Maar Jezus komt niet onmiddellijk en Lazarus sterft. En duisternis overvalt de zielen van de twee zusters. Dus kunnen ze, als Jezus eindelijk komt, alleen maar denken aan âwat er gebeurd zou zijnâ als hij eerder was gekomen. Mariaâs eerste reactie is om Jezus te mijden. Marta gaat hem wel tegemoet, en spreekt hem aan met religieus correcte bewoordingen. Maar ze verwacht niet echt dat er iets bijzonders gaat gebeuren en hun Judese vrienden beginnen te twijfelen aan Jezus. Ik denk niet dat iemand van hen er voor gekozen zou hebben om âWelk een vriend is onze Jezusâ te zingen bij Lazarusâ begrafenis.
De discipelen hebben ook verkeerde verwachtingen. Net als de Judese âschareâ geloven zij dat de Bijbel leert dat de Messias âzal blijven tot in eeuwigheidâ. Toen Jezus eerder geprobeerd had dit beeld bij te stellen, hadden zijn discipelen hem terechtgewezen of ze deden er het zwijgen toe (Med.#84). Een stervende Messias paste niet binnen hun Christologie. Om Jezus en zichzelf te beschermen reisden ze liever niet meer naar Judea. Deze houding, zegt Jezus, stelt hen bloot aan een duisternis die maakt dat ze zullen âstruikelenâ. Dus als Jezus uiteindelijk toch naar Judea gaat dan volgen ze hem wel, alhoewel Ă©Ă©n van hen uitdrukking geeft aan de twijfel die de anderen er ongetwijfeld ook bij hebben.
Heb jij verkeerde verwachtingen ontwikkeld over Jezus als een soort Superman-vriend die er is om al jouw problemen op te lossen? Als je lijkt op de discipelen en vrienden van Jezus, dan is er iets dat je nog niet gelooft. Er is iets van de âheerlijkheid van Godâ wat je ook moet zien om met Jezus door het âdal vol schaduw van Doodâ (Ps. 23:4) te kunnen âwandelen in het lichtâ. Wanneer Jezus bij het graf van Lazarus bidt tot zijn Vader dan onthult hij wat dit âlichtâ is, door in de verleden tijd te spreken. Vanaf het moment dat hij vernam dat zijn vriend ziek was, heeft hij met de Vader gesproken en voelde hij zich âgehoordâ door hem. Het âlichtâ waarin Jezus wandelde was zijn relatie met de Vader. En in zijn gebed duidt Jezus er op dat dit âlichtâ ook voor ons is â voor allen die luisteren â opdat ook wij zullen gaan geloven en zo âzonen (en dochters) van het lichtâ worden, die de duisternis niet langer vrezen! Jezusâ woorden en handelen voorzien in een model voor de omgang met levensbedreigende situaties.
Ten eerste kiest Jezus er voor om tijd door te brengen met zijn Vader,- om te vragen om het leven van zijn vriend, en ook om te begrijpen waarmee zijn Vader doende is (Med.#59). En dan deelt hij met zijn discipelen wat hij gehoord heeft: de ziekte van zijn vriend zal niet uitlopen op verheerlijking van de Dood, maar op verheerlijking van zijn Vader. Ten tweede kiest hij er voor om zijn Vaders gebod te vertrouwen en er naar te handelen, zelfs als dat tegen zijn natuurlijke neiging ingaat. Ondanks de zelfgevende liefde [Gr. agape] die hij voelt voor zijn vrienden, gaat hij pas twee dagen later naar hen toe als zijn Vader zegt dat het tijd is. En als hij in Betanië aankomt dan blijft hij zijn Papa vertrouwen, zelfs nadat hij ontdekt dat hij zal moeten rekenen met vier dagen van duisternis in het leven van de zusters, en met het reeds in ontbinding zijnde lichaam van zijn vriend.
Ten derde: Jezus onthult niet alles wat hij weet, ondanks dat Duisternis een schaduw werpt over de emoties van zijn vrienden. In âwatâ hij zegt en hoe hij het zegt, beperkt hij zich tot het opvolgen van de instructies van de Vader (Med.#63). Zijn discipelen zijn bang en Jezus legt die angst bloot door aanvankelijk een algemeen eufemisme voor dood te gebruiken,- âingeslapenâ zijn. Net als een gelijkenis heeft een eufemisme tweeĂ«rlei betekenis, waardoor mensen kunnen horen wat ze willen horen (Med.#17). De discipelen horen alleen dat Lazarusâ ziekte niet ernstig is, en ze zijn blij dat ze toch niet naar Judea hoeven te gaan. Ook bij Maria en Marta probeert Jezus geen uitleg te geven, noch over zijn uitstel, noch over wat hij zal gaan doen. In plaats daarvan reageert hij met luisteren en met het tonen van zijn eigen emoties. Door te luisteren onttrekt Jezus aan hun hart alle teleurstelling en beschuldiging die zij tegenover hem voelen. En als Maria aan zijn voeten in tranen uitbreekt, breekt ook hij in tranen uit. De Bijbel spoort ons niet aan om uitleg te bieden aan degenen die rouwen, maar om juist met hen te rouwen.
Ten slotte, wanneer Jezus wel woorden gebruikt tegenover Marta dan doet hij dat om zijn vriendin te helpen de Dood de volgende keer het hoofd te bieden. Om haar door de volgende crisis te loodsen heeft Marta meer nodig dan haar religieuze formules: âGod beantwoordt gebeden in Jezusâ naamâ; âIk geloof in de opstandingâ; en âIk geloof dat Jezus de Messias is, de Zoon van Godâ. Dat is allemaal waar, maar dat helpt ons niet af te rekenen met gevoelens van verlies. Door te verklaren: âIk ben de opstanding en het Levenâ, leert Jezus Marta dat de Dood geen macht heeft over degenen die door hem tot het gezin van de Vader behoren. Lazarus is nog steeds in leven, zelfs al is zijn lichaam in staat van ontbinding in het graf; en hij is nog steeds de broer van Maria en Marta! Als Marta zelf sterft zal ook zij nog steeds levend zijn met Jezus. Toen ik in 1981 op weg was naar mijn vaders begrafenis en nadacht over deze tekst, begon ik te begrijpen dat de Dood ons nooit ons leven kan ontnemen, noch onze familiebanden kan doorsnijden. Als we wandelen zoals Jezus deed, in gehoorzaam partnerschap en gemeenschap met de Vader, dan groeien we in verzekerdheid als âzonen (en dochters) van het lichtâ,- in het âlichtâ van zijn liefde (Med.#52). Zelfs in het zicht van de Dood hoeft de duisternis van twijfel, vrees en teleurstelling nooit de overhand of grip op ons te krijgen.
HETÂ WOORD BIDDEN
Vader der lichten, bij u is geen schaduw van omkeer. Door genade heeft u ons in Christus Jezus mee-opgewekt en mee doen zetelen onder de hemelse wezens, hoog boven alle overheid, gezag, macht en heerschappij, niet alleen in de toekomstige eeuw maar ook in deze.  (Jak. 1:17-18; Ef. 2:5-6; 1:19-21, Med.#44)
U heeft uw Geest als onderpand in mijn hart gegeven, als waarborg van al wat komen gaat, opdat ik sterk zal staan wanneer ik ga door het dal vol schaduw van Dood. Kwaad zal ik niet vrezen, want u bent bij mij, en u bereidt voor mij een tafel in het aanschijn van mijn benauwers. Vader, ik dank u omdat u mijn gebed hebt gehoord. Ik weet immers dat u mij altijd hoort wanneer ik bid in Jezusâ naam.  (2 Kor. 1:21-22; Ps. 23:4-5; Joh. 11:41)