(46)

Heilig worden zoals onze onpartijdige Vader heilig is

Om te begrijpen wat het onderstaande Schriftgedeelte ons leert over de Vader moeten we kijken naar het ‘achtergrondverhaal’. Petrus had de opgestane Jezus verscheidene keren ontmoet; en hij had een zendingsroeping tot de volken ontvangen van Jezus zelf. Nadat hij de Heilige Geest had ontvangen, werd hij een krachtige leider in de kerk in het onderwijzen van het Woord en het doen van wonderen. Maar hij had nog steeds een ‘racistische’ houding tegenover niet-Joden. Zelfs na de dood van Stefanus zag hij nog steeds zijn eigen volk als Gods favoriet en mensen uit andere volken als ‘gewoon’ en ‘minder’, totdat God hem uitdaagde: eerst met een visioen en later in het huis van de Italiaanse overste, Cornelius. Hij moest stand nemen tegen de verlangens en druk vanuit zijn eigen maatschappelijke groep, wilde hij gaan lijken op zijn onpartijdige hemelse Vader in de manier waarop hij omging met mensen uit andere volken. Nu, vele jaren later, daagt hij in deze brief zijn medegelovigen uit andere landen uit om ook zelfdiscipline aan de dag te leggen en hun denken te vernieuwen, teneinde hetzelfde te kunnen doen en God ‘Vader’ te kunnen noemen. – Mirela Andras (RoemeniĂ«) & JKM

SCHRIFTGEDEELTE

Aan de ‘vreemdelingen’ [Gr. par-epidemois]
 in Pontus, GalatiĂ«, (etc.),
 ·in heiliging door de Geest uitverkoren
 ·De God en Vader van onze Heer, Jezus Christus, heeft ons, naar de overvloed van zijn ontferming opnieuw geboren laten worden
 door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, ·tot een onbederfelijke
 erfenis, in de hemelen weggelegd
 ·om geopenbaard te worden in {de laatste tijd}... ·Daarom kunnen jullie jubelen, ook al worden jullie nu, als het zo moet zijn, voor korte tijd bedroefd in velerlei beproevingen, ·opdat de loutering van jullie geloof – die het veel eervoller maakt dan vergankelijk goud dat ook door vuur gelouterd wordt – blijkt te zijn tot lof en heerlijkheid en eer, in de openbaring van Jezus Christus. · jullie jubelen met een vreugde onuitsprekelijk en verheerlijkt, ·nu jullie het einddoel van het geloof verkrijgen. (1 Petrus 1:1-9 NB {LV})

Omgordt daarom de lendenen van jullie denken; weest nuchter en hoopt volkomen [Gr. teleios] op de genade die jullie wordt gebracht in de openbaring van Jezus Christus. ·Gaat als kinderen [Gr. tekna][i] van gehoorzaamheid niet mee in de verlangens van vroeger in jullie onwetendheid, ·maar zoals hij die jullie roept heilig is, wordt zo ook zelf heiligen in heel jullie wandel, ·omdat geschreven staat: “heilig zullen jullie zijn, omdat ik heilig ben!” [Lev. 19:2]. En als jullie hem als Vader aanroepen die {onpartijdig} oordeelt volgens ieders werk, doorwandelt dan in vreze de tijd van jullie bijwonerschap [Gr. par-oikias], ·wetend dat jullie niet door vergankelijke dingen
 zijn losgekocht uit jullie vergeefse, door de vaderen overgeleverde wandel, ·maar door kostbaar bloed
 van Christus. (1 Pet. 1:13-19 NB {VPB})

Nu jullie in gehoorzaamheid aan de waarheid jullie zielen hebben geheiligd tot ongeveinsde broederlijke-genegenheid*, {hebt elkaar vurig lief uit een rein hart}
 ·Legt dan af alle kwaadwilligheid en alle bedrog, veinzerijen, afgunstigheden en alle kwaadsprekerijen
 ·Geliefden, als ‘bijwoners [Gr. par-oikous] en vreemdelingen [Gr. par-epidemois]’ roep ik jullie op jullie te onthouden van de vleselijke verlangens die strijd voeren tegen jullie ziel. ·Houdt jullie wandel onder {de volken [Gr. ethne]} goed, opdat zij, wanneer zij over jullie kwaadspreken als over kwaadstichters, op grond van de goede werken die zij zien God zullen verheerlijken op de dag der bezoeking. (1 Pet. 1:22; 2:1,11-12 NB {VM} *S4A)

Onderwerpt jullie aan alle menselijke instellingen, om des Heren wil; hetzij aan de keizer
, ·hetzij aan stadhouders als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van wie goed doen. ·Want zo is het de wil van God, dat jullie door goed te doen de onwetendheid van onverstandige mensen tot zwijgen brengen,- ·als vrijen, [die deze vrijheid gebruiken als dienaren van God en niet als dekmantel voor kwaadwilligheid]. ·Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer. ·Mannen, leeft verstandig met jullie vrouwen
, en bewijst haar eer, daar zij ook mede-erfgenamen zijn van de genade des levens
 ·Ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, hebt broederlijke-genegenheid*, weest barmhartig en ootmoedig, ·en vergeldt geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegent integendeel
 dat jullie zegen zouden beĂ«rven. ·Christus, opgevaren ten hemel, is aan de rechterhand Gods, terwijl
 machten en krachten hem onderworpen zijn. ·Leeft niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God de tijd die nog rest in het vlees. ·Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil {van de volken [Gr. ethnen] door te wandelen in
 begeerten
} ·Daarom bevreemdt het hen dat jullie je niet [langer] met hen storten in diezelfde poel
, en zij belasteren jullie. (1 Pet. 2: 13-17; 3:7-9,22; 4:2-3a,4 NBG [eigen vertaling] {VM} *S4A)

MEDITATIE

Nu de Vader ons ‘opnieuw geboren heeft laten worden’ door Jezus’ opstanding uit de dood, en we ‘geheiligd’ zijn door de Geest (Med.#45), hebben we een verantwoordelijkheid als volwassen ‘zonen en dochters' [Gr. tekna] (1 Pet. 1:14)[i] om heilig te zijn zoals onze Vader heilig is. En dit betekent ook ‘onpartijdig’ zijn zoals hij is in de manier waarop we naar ‘een ieder’ kijken en ons tegenover hen gedragen.

Vanuit zijn Galilees-Joodse opvoeding zag Petrus zijn eigen volk als ‘heilig’ en bijzonder. En zelfs jaren nadat hij de Heilige Geest ontvangen had zag hij mensen uit andere volken en etnische groeperingen nog steeds als ‘gewoon’ of ‘minderwaardig’ (Hand. 10:28), totdat God hem een visioen gaf, en een praktijkvoorbeeld bedoeld voor alle Joodse gelovigen. Pas nadat hij gebroken had met de Joodse traditie en het huis was binnengegaan van een Italiaanse overste begreep Petrus eindelijk de volle toepassing van de woorden van de Thora. ‘Heilig’ en ‘onpartijdig’ zijn zoals zijn Vader betekent medegelovigen uit andere volken liefhebben als broers en zusters en mede-erfgenamen (Med.#6), en niet hen alleen maar gelijkwaardig behandelen als buren (Lev. 19:2,15,33). En nu zegt Petrus tegen deze gelovigen uit alle andere volken (Med.#45) dat zij als zij God ‘aanroepen’ als ‘Vader’ hetzelfde moeten doen.

Maar er zijn ‘menselijke begeerten’ en een ‘vergeefse’ van generatie op generatie ‘overgeleverde wandel’ die, zelfs nadat we lid zijn geworden van de Vaders multi-etnische gezin, ‘strijden’ om ons gedrag tegenover mensen uit andere volken [Gr. ethne] te beĂŻnvloeden. Wanneer Petrus een aantal van deze ‘vleselijke verlangens’, zoals ‘begeerten, dronkenschap, zwelgpartijen, drinkgelagen en afgoderij’ (1 Pet. 4:3), benoemt dan heeft hij het niet alleen maar over individuele zonden. Hij doelt dan ook op de gemeenschappelijke druk vanuit het eigen volk en de eigen etnische groepering die gepaard gaat met deze praktijken, en met gemeenschappelijke ‘passies’ zoals stamverband en nationalisme. En zoals Petrus persoonlijk ontdekt had tijdens een bezoek aan AntiochiĂ« kan de druk van deze etnische passies ons zelfs binnen de kerk overvallen (Med.#28).[ii]

Nu, een paar jaar na die gebeurtenis (ca. 60-64 na Chr.), beschrijft Petrus wat voor geestelijke voorbereiding en zelfdiscipline er nodig is om deze uitdagingen succesvol het hoofd te bieden. Allereerst moeten we ons denken omtrent ons ‘thuisland’ veranderen. Waar wij ons aardse leven ook doorbrengen, in een vreemd land of onder ons eigen volk of etnische groepering, wij moeten dat allemaal doen als ‘bijwoners’ die ‘van huis’ zijn [Gr. par-oikias] en ‘vreemdelingen’ die ‘uit het eigen volk weg’ zijn [Gr. par-epidemois].[iii] En wij moeten het multi-etnische Nieuw Jeruzalem omarmen als ons nieuwe ‘thuisland’ (Heb. 11:10,13-16; 12:22; Op. 21:26). Door Christus’ opstanding hebben we reeds de ‘eerstelingsgave’ van deze nieuwe realiteit in de Geest ontvangen (Med.#5),- een onvergankelijke familie-erfenis die alle vergankelijke dingen die wij bezitten als lid van een aardse familie, stam of volk ver te boven gaat.

Ten tweede moeten we zelfbeheersing leren zodat we niet langer handelen in overeenstemming met nationalistische en stamgerelateerde ‘passies’. Bevoordeling, van inheemse burgers of van een dominante etnische groepering of kaste, zit diep geworteld in de meeste culturen, hoewel het meestal ontkend of niet opgemerkt wordt. Wanneer dit soort discriminatie en buitensluiting aan de kaak gesteld wordt, laaien groepsgevoel en ‘verlangens’ op in de vorm van ‘kwaadwilligheid’ tegenover immigranten, en ‘veinzerij’ tegenover alle buitenstaanders. Dominante groepen voelen zich bedreigd, minderheidsgroepen voelen zich gekwetst, en beide neigen er toe te reageren met allerlei ‘kwaadsprekerij’ tegenover leden van de andere groep. En het kan zelfs te verwachten zijn dat inheemse burgers van armere landen vanuit ‘afgunst’ ‘bedrog’ plegen tegenover rijkere vreemdelingen als zij zelf of hun groep daar voordeel van hebben.

Het risico op terugval op dit soort ‘groepspassies’ is het grootst wanneer we gekwetst zijn of onderworpen zijn geweest aan onrechtvaardig lijden onder de handen van mensen uit een andere groep. Maar Petrus herinnert ons er aan dat lijken op Jezus betekent dat we ons hart zacht moeten houden, nederig moeten blijven en geen ‘kwaad met kwaad of laster met laster’ moeten vergelden. Integendeel! We moeten zegenen wie ons te na komen, wetend dat onze Vader ons nabij is in ons lijden (1 Pet. 3:12) en ons behandelt als goud. Een goudsmid moet dicht bij het vuur blijven wanneer goud gelouterd wordt, zodat hij alle onzuiverheden die boven komen drijven kan verwijderen, en om te weten wanneer het proces gereed is,- als hij zijn eigen beeltenis perfect weerspiegeld ziet in het goud. Door er voor te kiezen – vanuit geloof en hoop – om goed te doen aan allen en de eenheid te bewaren zelfs als het pijn doet, groeien we in volwassenheid zoals onze ‘onpartijdige’ Vader ‘volwassen’ [Gr. teleios] is (Med.#12).

Dat geldt ook op twee andere maatschappelijke vlakken, zegt Petrus. ‘Dienaren van Christus’ moeten niet toe geven aan ‘groepspassies’ en ‘verlangens van het vlees’ in de manier waarop zij spreken over regeringsambtenaren en instituties of zich tegenover hen gedragen. Ik ben in en in verdrietig over de ‘kwaadsprekerij’ en ‘kwaadwilligheid’ die uit de mond komt van menig Christen in mijn eigen land met betrekking tot politici van andere partijen of etnische groeperingen. De vrijheid die wij genieten in Christus – omdat alle maatschappelijke machten en krachten nu aan hem onderworpen zijn – zou ons in staat moeten stellen om niet geĂŻntimideerd te worden door de kracht van zulk stamgericht zijn. Onze nieuwe vrijheid verschaft ons geen ‘dekmantel’ om anderen op deze manier te na te komen. Zelfs wanneer wij kritisch staan tegenover ambtenaren, dan nog moeten wij hen eren en de autoriteit van overheidsinstellingen op elk niveau accepteren, omdat zij nog steeds een Godgegeven rol te vervullen hebben. En in maatschappelijke relaties moet het gedrag van Christelijke mannen de ‘onpartijdigheid’ van hun Vader weerspiegelen en niet de geslachtelijke hiĂ«rarchie; want in Christus moeten mannen vrouwen nu behandelen als volwassen ‘mede-erfgenamen’ van de ‘genade des levens’.

Ken jij de onbeschrijflijke en heerlijke vreugde van het aan mogen roepen van God als ‘Vader’? En accepteer jij ook de verantwoordelijkheid om onpartijdig en volwassen te worden in overeenstemming met zijn wil? Of oefenen de ‘vergeefse wandel’ en passies van je eigen maatschappelijke klasse, politieke partij of etnische groepering nog steeds een te sterke invloed uit op jouw leven?

HET WOORD BIDDEN

Vader aan wie alle vaderschap in hemelen en op aarde de naam ontleent, sterk mij, vanuit de rijkdom van uw heerlijkheid, met kracht door uw Geest: opdat door het geloof Christus mag wonen in mijn hart, en ik samen met alle heiligen de breedte, lengte, hoogte en diepte van zijn liefde mag kennen. (Ef. 3:14-18)

Ik kies er voor tot hem te komen buiten de legerplaats (van mijn eigen familie, etnische groepering en volk), en zijn smaad te dragen. Hier hebben wij geen blijvende stad, nee wij
 zijn gekomen tot het hemelse Jeruzalem,- waar verloste mensen uit alle stam, taal, gemeenschap en volk samen het Lam aanbidden. (Heb. 13:13-14; 12:22; Op. 5:9)  

VOETNOTEN

[i] Zie Med.#5, paragraaf 6 en voetnoot [ii] voor de reden waarom ik het Griekse tekna (meervoud) in mijn vertalingen weergeef als ‘zonen en dochters’.

[ii] Petrus’ ervaring in het huis van Cornelius had waarschijnlijk tenminste vijf tot veertien jaar na Pinksteren plaats (ergens tussen 35 en 44 na Chr.). Zijn ‘terugval’ tijdens een bezoek aan AntiochiĂ« (ca. 48 na Chr.) gebeurde waarschijnlijk tenminste vier jaar daarna. Leden kunnen een tijdlijn bekijken van deze gebeurtenissen in mijn artikel 'Een chronologie...van het eerste deel van Paulus' leven'.

[iii] Het Griekse woord par-oikous betekent letterlijk ‘degenen langszij [para] het huisgezin [oikos]’. Par-epidemois betekent ‘degenen langszij [para] de mensen in hun geboorteland of –stad [epideemeo]’ (Thayer's Greek-English Lexicon of the New Testament, blz. 237).