(40)

Standhouden in de Vaders naam in een tijd van lijden

Wanneer we lijden en onze Vader ons duidelijk maakt dat hij ons niet meteen gaat verlossen, hoe reageren we dan? De kracht die Jezus toonde in het zicht van het kwaad komt rechtstreeks voort uit zijn relatie met zijn Vader. Hij omarmt zijn uur van lijden als het zover is, maar doet dat niet passief. Hij laat ook zijn kracht zien in het feit dat hij blijft denken aan wat anderen nodig hebben. Hij heeft er vertrouwen in dat zijn Vader nog steeds met hem is en nog steeds naar hem hoort. En dus gaat hij de confrontatie aan met degenen die zijn machtige vijanden vertegenwoordigen. Ook zij hebben nog steeds een keus. Net zoals Jezus hoeven ook wij ons – als zonen en dochters van de Vader – nooit machteloos te voelen op zulke momenten. Ook wij moeten niet toestaan dat het kwaad ons intimideert of overweldigt, maar wij moeten het kwade overwinnen door het goede,- door stand te houden in de naam van onze Vader en door zijn rechtvaardig karakter te blijven weerspiegelen midden in ons lijden. - Johanna Duran-Greve (Duitsland)

SCHRIFTGEDEELTE

LUCAS (22:47a GH)

En terwijl hij nog spreekt, ziedaar, een schare, geleid door
 een van de Twaalf.

JOHANNES (18:2-9 GH)

Judas, die hem verraden zou, weet ook van die plek
 ·Dus neemt hij een legereenheid mee, en gerechtsdienaars vanuit de overpriesters en de FarizeeĂ«rs, en komt daar aan met lantarens, fakkels en wapens. ·Dan treedt Jezus naar buiten, zich bewust van al wat over hem komt, en zegt tot hen: ‘Wie zoeken jullie?’ ·Ze zeggen tot hem: ‘Jezus, de NazoreeĂ«r.’ ·Hij zegt tot hen: ‘Ik ben het [Gr. ego eimi]!’ Ook Judas, die hem verraden zal, staat bij hen. Met dat Jezus tot hen zegt: “Ik ben het [Gr. ego eimi]!” deinzen ze achteruit en vallen op de grond. ·Dan vraagt hij het hun weer: ‘Wie zoeken jullie?’ En sommigen zeggen: ‘Jezus, de NazoreeĂ«r.’ ·Jezus antwoordt: ‘Ik zei jullie al: Ik ben het [Gr. ego eimi]; dus als jullie mij zoeken, laat hen dan heengaan’,- ·opdat zo het woord dat hij sprak vervuld zou worden: “Van hen die u mij gegeven hebt, heb ik niemand verloren laten gaan.”

MARCUS (14:44 GH)

Maar degene die hem zou verraden, heeft met hen een teken afgesproken en gezegd: ‘Degene die ik zal kussen, die is het. Grijpt hem en voert hem welbewaakt weg.’

LUCAS (22:47b-48 GH)

Dus nadert hij Jezus om hem te kussen. ·Maar Jezus zegt tot hem: ‘Judas, geef je de Mensenzoon prijs met een kus?’

MATTEÜS  (26:49-50a  GH)

‘Goedenavond, Rabbi’, zegt hij en kust hem. ·‘Mijn medebroeder,’ zegt Jezus tot hem, ‘waarom ben jij hier?’ Dan komen ze op hem toe


MARCUS (14:45a GH)

En sommigen leggen de handen op hem.

LUCAS (22:49 GH)

Die om hem heen staan
 zeggen: ‘Heer, zullen we hen slaan met het zwaard?’

JOHANNES (18:10 GH)

En Simon Petrus, die een zwaard heeft, trekt het en treft daarmee de dienaar van de hogepriester, en slaat hem het rechteroor af. De naam van die dienaar nu was Malchus.

LUCAS (22:51a GH)

Ten antwoord zegt Jezus: ‘Laat af! Genoeg zo!’

JOHANNES (18:11 GH)

Dan zegt Jezus tot Petrus: ‘Steek je zwaard in de schede! De beker die de Vader mij heeft gegeven, zou ik die niet drinken?’

MATTEÜS  (26:52b-54  GH)

‘Allen die het zwaard opnemen zullen door het zwaard sterven. ·Of denk je dat ik zelfs nu mijn Vader niet langszij kan roepen? Hij zou me onmiddellijk bijstaan met meer dan twaalf legioenen engelen. ·Maar hoe moeten dan de Schriften worden vervuld die zeggen dat het zo moet geschieden?’

LUCAS (22:51b-52 GH)

Hij raakt het oor van die man aan en geneest die. ·Maar tot hen die vanuit de overpriesters, de oversten van de tempelwachters en de oudsten op hem afgekomen zijn zegt Jezus:

MARCUS (14:48a GH)

‘Als tegen een rover zijn jullie uitgetrokken met zwaarden en stokken, om mij vast te nemen? ·Dagelijks was ik bij jullie en gaf ik onderricht in het heiligdom.’

LUCAS (22:53 GH)

‘Toen ik dag aan dag bij jullie was, hebben jullie de handen niet naar me uitgestoken. Maar dit is jullie uur en dat van de autoriteit van de duisternis!’

JOHANNES (18:12 GH)

Dan nemen de legereenheid met hun overste, en de Judese gerechtsdienaars Jezus vast en boeien hem.

MATTEÜS (26:56b GH)

Op dat moment laten alle discipelen hem achter en vluchten.

LUCAS (22:54a GH)

En ze leiden hem weg.

MARCUS (14:51-52 GH)

Een zekere jongeman echter volgt hem, met niets anders dan een linnen lap om het lijf. Ook hem grijpen de jongelingen, ·maar hij laat de linnen lap achter en vlucht naakt weg.

MEDITATIE

Als onze Vader ons duidelijk maakt dat hij ons niet onmiddellijk gaat verlossen, hoe houden we dan stand en houden we de Vaders naam hoog in zo’n tijd van lijden? In de bovenstaande Schriftgedeelten zien we dat Jezus, wanneer het uur van lijden daar is, zich sterk toont, terwijl Petrus meegezogen wordt in het slechte gedrag van de ‘macht der duisternis’ rondom hen. Jezus’ kracht in de confrontatie met de boze komt rechtstreeks voort uit zijn relatie met zijn Vader. En hij toont deze kracht allereerst door zijn uur van lijden te omarmen als het daar is. Hij had ‘de beker’ in eerste instantie met angst en benauwing tegemoet gezien, en gebeden om er van verlost te worden (Med.#39), aangezien lijden veroorzaakt door de boze op zichzelf nooit goed is. Maar als het uur daadwerkelijk daar is, spreekt hij over ‘de beker’ als iets dat de Vader hem ‘geeft’. En dus kiest hij er voor om zijn leven ‘af te leggen’ (Med.#23) en zo zijn Vaders voornemen te volbrengen.

Ten tweede omarmt Jezus de komst van zijn lijden niet passief. Hij neemt het initiatief om de boze die hem bedreigt frontaal tegemoet te treden. Hij gaat niet alleen naar degenen die gekomen zijn om hem te arresteren toe, maar hij stelt ook de eerste vraag. En dan, wanneer deze JudeeĂ«rs hem aanspreken als maar een ‘NazoreeĂ«r’, schokt hij hen met zijn antwoord, en ze deinzen achteruit en vallen op de grond. Waarom? Misschien klonk de manier waarop hij zei: ‘ik ben het’ (Gr. ego eimi) hen in de oren als een deel van 'de naam' van God, die aan Mozes geopenbaard was[i],- de God die ook Vader voor IsraĂ«l was (Med.#C). Wijlen John Wimber, oprichter van de Vineyard beweging, vertelde eens dat hij altijd stopte om zichzelf er aan te herinneren wie hij was in Christus voor hij een ziekenhuis binnenging,- een plaats waar de macht van de Dood altijd aanwezig was. Als hij in geloof initiatief moest gaan nemen ten behoeve van degenen die genezing nodig hadden, dan moest hij zichzelf voorbereiden in de naam van zijn Vader,- in de naam van Jezus als Zoon van God. Wij hoeven in het zicht van het boze niet passief te zijn,- of het nu gaat om vervolging, om een ernstige ziekte, of de dood.

Ten derde toont Jezus zijn kracht door te blijven denken aan de noden van anderen. Hij gaat liefdevol de confrontatie aan met Judas’ geplande boosaardige gedrag. En als Judas doorgaat met zijn plan dan toont Jezus verdriet over het verlies van ‘zijn medebroeder’. Hij gaat niet tekeer tegen Judas, maar weerspiegelt nog steeds zijn Vaders karakter. Vervolgens corrigeert hij een overijverige vriend. Eerder had hij er bij Petrus en de andere discipelen op aangedrongen dat zij zouden bidden ‘dat jullie niet in verzoeking komen’ (Med.#39). Hoewel sommige discipelen zich wel aarzelend tonen om terug te slaan als het boze uur daar is, trekt Petrus zijn zwaard en gebruikt het. In zijn afwijzing van Petrus’ daad stelt Jezus geloof in een wapen, leidend tot de dood, tegenover geloof in de Vader. Jezus is er van overtuigd dat zijn Vader nog steeds bij hem is, en nog steeds naar hem luistert, en voldoende macht heeft om hem te verdedigen. De bewapende ‘legioenen’ engelen die klaar staan voor zijn Vaders bevel overtreffen het aantal van de bewapende legereenheid en tempelwachters die hen omringen.[ii] Maar zijn Vaders kracht ontvangen en zijn voornemen omarmd hebbende, versaagt Jezus niet. Hij demonstreert zijn Vaders mededogen (Med.#12) door de man die Petrus verwond had te genezen. Hoe is dat met ons? Als onze vrienden ons in boze tijden in de steek laten, weerspiegelen we dan nog steeds het karakter van onze Vader in onze reacties tegenover hen?

Ten slotte gaat Jezus de confrontatie aan met diegenen die het maatschappelijke leiderschap van zijn eigen etnische groep vertegenwoordigen. Tot op dit punt hebben ze gekozen voor duisternis, het smeden van een geheim complot in plaats van openlijk de confrontatie met Jezus aan te gaan. Maar als zij doorgaan met de arrestatie dan weerspiegelt hun handelen in dit nachtelijk uur hun keus om samen te werken met de ‘macht der duisternis’. Hoewel Jezus zijn discipelen geleerd had een boos persoon geen weerstand te bieden, bedoelde hij niet dat we zulke mensen niet met hun boosaardige gedrag zouden mogen confronteren. Toen hij zelf in het gelaat geslagen werd, keerde hij hen niet zijn andere wang toe. In plaats daarvan ging hij de confrontatie aan met degene die hem sloeg (Joh. 18:22-23). Om het met de woorden van Paulus te zeggen: Jezus staat niet toe dat de boze hem intimideert of overwint, maar hij overwint het kwade met het ‘goede’ (Rom. 12:21),- het rustig confronteren van zijn tegenstander met diens boze keuzes.

Dat is ook de Vaders wil voor ons,- dat wij in Jezus’ voetsporen treden en niet overweldigd worden door zonde of de boze in tijden van lijden (1 Pet. 2:20b-23). Ook wij kunnen het kwaad overwinnen door stand te houden in de naam van onze Vader en door zijn rechtvaardige karakter te weerspiegelen te midden van ons lijden.

HET WOORD BIDDEN

Vader, moge uw naam geheiligd worden; moge uw koninkrijk komen, en uw wil gedaan worden op aarde op gelijke wijze als in de hemel. Leid ons, niet in beproeving, maar ontruk ons aan de boze. (Matt. 6:9-10,13)

Vader, sterk ons door uw Geest, opdat wij barmhartig zijn, zoals u barmhartig bent. (Ef. 3:14,16; Luc. 6:36)

VOETNOTEN

[i] Het eerste deel van de goddelijke naam die God aan Mozes openbaarde (‘IK BEN DIE IK BEN’; in het Hebreeuws aeie ashr aeie), is in  de Griekse Septuagint ego eimi (Ex. 3:14a) en JHVH in het Hebreeuws [ieue] wanneer 'IK BEN' zelfstandig gebruikt wordt (bijv. in Ex. 3:15). Of misschien gebruikt Johannes een parallelle kortere versie daarvan uit Deut. 32:39: ‘Ik (ben) hij’ [Heb. ani eua], ‘Ik ben (hij)’ [Gr. ego eimi]. Mozes verbindt deze naam met de ENE die niet alleen ‘jouw Schepper’, maar ook ‘jouw Vader’ is (Deut. 32:6, Med.#A).

[ii] Een legioen in het Romeinse leger bestond gewoonlijk uit 6000 soldaten. Dus 12 legioenen engelen zou uitkomen op 72.000!