(13)

Bidden als lid van het gezin van de Vader

Het gebed van een ware volwassen zoon of dochter houdt rekening met het in ere houden van de Vaders heilige naam. Een van de belangrijkste manieren waarop we zijn naam eren, of onteren, is gelegen in de manier waarop we omgaan met onze vele broers en zussen. Om te lijken op onze Vader moeten we vergevingsgezind en barmhartig zijn tegenover alle kinderen van de Vader, zelfs tegenover hen die zich nog niet bekeerd hebben en naar huis teruggekeerd zijn. En als we een broer of zus moeten terechtwijzen, dan moeten we dat doen in zachtmoedigheid,- ons volkomen bewust van onze eigen kwetsbaarheid en met de bereidheid hen te vergeven als ze ons gekwetst hebben. Alleen als we dat gebod onderhouden zullen we de ´zachtmoedigheid´, ´barmhartigheid´ en ´gerechtigheid´ van onze Vader kunnen weerspiegelen. Als we dat doen dan eren we niet alleen onze Vader, maar voeden we zijn leven in het leven van onze broers en zussen, in plaats van vloek en ontmoediging. Als we ons niet in staat voelen om te vergeven, dan moeten we leren om ons te richten op onze Vader in de hemel,- op zijn genade, zijn gerechtigheid en zijn vrede, zodat we kunnen vergeven zoals hij doet. – Johanna Duran-Greve (Duitsland)

SCHRIFTGEDEELTE

LUCAS (11:2a GH[i])

Hij zegt tot hen: ‘Wanneer jullie bidden, zegt dan dit:

MATTEÜS (6:9b-15 GH [Luc. 11:2b])

Want als jullie de mensen hun overtredingen vergeven, dan zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. ·Maar als jullie de mensen niet vergeven, dan zal jullie Vader ook jullie je overtredingen niet vergeven.’

LUCAS (6:37-38 GH)

‘Oordeelt niet en jullie zullen niet geoordeeld worden. Veroordeelt niet en jullie zullen niet veroordeeld worden. Vergeeft en jullie zullen vergeven worden. ·Geeft en aan jullie zal gegeven worden. Een gunstige maat – aangedrukt, geschud en overvloeiend – zullen ze jullie in de schoot geven. Want in de mate waarin jullie toemeten, zal het jullie weer toegemeten worden.’

MATTEÜS (7:2a,3-5 GH)

‘En met het oordeel waarmee jullie oordelen zullen jullie geoordeeld worden… ·Waarom tuur je naar de splinter in het oog van je broeder, maar valt de balk in je eigen oog je niet op? ·Of hoe kun je tot je broeder zeggen: “Laat me die splinter uit je oog halen”? Want zie, er zit een balk in je eigen oog! ·Huichelaar! Verwijder eerst die balk uit je eigen oog, en dan kun je beter zien om de splinter uit het oog van je broeder te verwijderen.’

MEDITATIE

In het centrum van de Bergrede staat het gebed dat Jezus zijn discipelen leerde. Matteüs’ versie omvat twee sets van vier uitspraken (zie de tekstvakken). 

De eerste set (links) richt zich op een aantal aspecten van het perspectief van onze Vader. De tweede set (rechts) richt zich op onze huidige aardse behoeften.

1a. Onze Vader in de hemel…

2a. Moge uw naam geheiligd worden

 

3a. Moge uw koninkrijk komen

4a. Moge uw wil gedaan worden op de aarde

            op gelijke wijze als in de hemel

1b. Geef ons vandaag ons nodige brood

2b. Vergeef ons onze schulden op gelijke wijze

           als wij vergeven wie ons iets schuldig zijn

3b. Moge u ons leiden, maar niet in beproeving

4b. Ontruk ons aan de boze

.

Elk van deze paren zal apart bekeken worden in vier verschillende meditaties,- in samenhang met de overige verwijzingen naar ‘de Vader’ in de Bergrede. In deze meditatie zullen we kijken naar de tweede set (hierboven dikgedrukt weergegeven), aangezien Jezus’ eerste commentaar in het evangelie van Matteüs, nadat hij dit gebed leerde, over vergeving gaat. Door deze twee zinnen te paren zien we hoe vergeving (rechts) te maken heeft met het heiligen van de naam van onze Vader (links).

Het gebed van een werkelijk volwassen zoon of dochter houdt rekening met hoe we de heilige naam van onze Vader kunnen eren, of onteren, met name in de manier waarop we onze broers en zussen in zijn gezin behandelen; want hij is ‘Onze Vader’. Onze verantwoordelijkheid voor de naam van onze Vader begint bij diegenen die hun plaats weer gekregen hebben in het huishouden van de Vader,- onze broers en zussen in Christus. Een van de belangrijkste manieren waarop Christenen de naam van hun Vader in opspraak brengen, is als zij hun medegelovigen slecht behandelen (Med.#88). Als zulke ‘overtredingen’ onopgelost blijven door gebrek aan vergeving dan verlaten veel mensen de kerk. En op dezelfde manier weerhouden zulke gebroken familierelaties niet-Christenen er van om tot Christus te komen.

Jezus’ gebed weerspiegelt de Vaders zorg over hoe wij anderen behandelen: Onze Vader… vergeef ons ‘op gelijke wijze als’ wij hen vergeven die tegen ons zondigen en ons kwetsen. Zodoende zullen alle discipelen die dit gebed bidden een koppeling maken tussen hun eigen vergeving en de mate waarin zij zelf anderen vergeven hebben. En Jezus zegt dat onze Vader ons zal oordelen of vergeven afhankelijk van de mate van veroordeling of vergeving die we onze broers en zussen geschonken hebben (Med.#19). Maar zoals we zagen in de voorgaande meditatie gehoorzamen volwassen gelovigen Jezus niet uit angst, maar uit een diep verlangen om op hun Pa te lijken.

Dit betekent niet dat we ons nooit een oordeel mogen vormen over zonde in onze broers en zussen, maar dat moeten we wel doen in de tegenwoordigheid van de Heer Jezus, zodat onze motieven ook aan het licht gebracht worden. En als we onze broer of zus moeten corrigeren, dan moeten we dat doen in zachtmoedigheid,- ons ten volle bewust van onze eigen kwetsbaarheid en altijd bereid om ieder te vergeven die ons gekwetst heeft (Gal. 6:1; Kol. 3:13, Med.#81).

Jezus sprak echter niet alleen over hoe wij onze medegelovigen behandelen. Hij verwacht ook dat wij als onze Pa zullen zijn in de manier waarop we de ‘ondankbaren’, ‘slechten’ en ‘onrechtvaardigen’ behandelen (Med.#12). Aangezien alle menselijke wezens geschapen zijn naar het beeld van hun Vader, zijn zelfs mensen die nog ‘verloren’ zijn onze broers en zussen. Toegepast op onze tijd zegt Jezus dus ook dat onze Vader ons zal oordelen met de maat waarmee wij Moslims oordelen. Hij zal ons onze zonden/schulden vergeven op gelijke wijze als wij hen vergeven die verantwoordelijk zijn voor 11 september, of voor andere terroristische aanslagen. Toen Corrie ten Boom geconfronteerd werd met de Duitse kampwacht wiens wrede mishandelingen medeverantwoordelijk waren voor haar zusters dood in concentratiekamp Ravensbrück, kon ze hem in eigen kracht niet vergeven. Maar toen zij haar Vader vroeg om de kracht om als hem te zijn, gaf de Heilige Geest haar de kracht die ze nodig had om haar voormalige vijand te vergeven.

Zulke vergeving is noch gemakkelijk, noch goedkoop. Een slachtoffer van lichamelijk of seksueel geweld kan, indien er te snel aangedrongen wordt om te vergeven, gemakkelijk het gevoel krijgen, of het gevoel aangepraat worden, zelf de schuldige te zijn. Vergeving van dit misbruik, gedaan vanuit het gevoel van religieuze verplichting, kan maken dat het slachtoffer zich beschaamd blijft voelen en gericht blijft op de dader. Dit is niet de vergeving waar Jezus over spreekt. Zijn idee van vergeving ligt besloten in het Griekse woord voor ‘vergeven’ [aphes] dat hierboven gebruikt wordt. Op andere plaatsen gebruikt Matteüs het als hij spreekt over zich losmaken van iemands invloed of iets ‘achterlaten’. Omdat alleen God waarachtig kan vergeven moet de overlevende zich richten op zijn genade, zijn gerechtigheid en zijn vrede, voor hij of zij kan vergeven. Slechts dan kan de overlevende ‘vrijgezet’ worden van het verlangen naar wraak en elke overgebleven band met de dader ‘achterlaten’[ii]. Zo’n vrijzetting in gerechtigheid vereist blootstelling van het duistere geheim aan het licht,- in de vredebrengende aanwezigheid van Jezus, meestal met de hulp van een vertrouwde vriend of therapeut.

HET WOORD BIDDEN

Onze Vader in de hemel, moge uw naam geheiligd worden; (Matt. 6:9)

Vergeef ons de zonden die wij hebben gedaan.

Want wij vergeven ook de mensen die ons iets hebben aangedaan. (Luc. 11:4 HB)

 

VOETNOTEN

[i] In The Good News of the Messiah: by the Four Witnesses, die grotendeels de volgorde in het verslag van Lucas volgt. 

[ii] Teo van der Weele, Vrede doet bloeien. Dordrecht, Importantia, 2002, hoofdstuk 5.Â