(90)

Waarom zij die overwinnen verzegeld zijn met de namen van Jezus en van zijn Vader

In zijn boodschap aan de kerk te Filadelfia, in de ‘openbaring’ van Johannes, belooft Jezus dat hij drie namen zal schrijven op ‘wie overwint’: zijn eigen nieuwe naam, de ‘naam van mijn God, en de naam van het Nieuw Jeruzalem. In twee van de visioenen die hij Johannes laat zien, gebeurt iets vergelijkbaars en in beide gevallen is het aantal mensen dat dit ‘zegel’ op hun voorhoofd ontvangt gelijk. In een van deze visioenen ziet Johannes de tweede van deze namen als die van de ‘Vader’. Aangezien Johannes’ ‘boek’ allereerst ‘de openbaring van Jezus Christus’ is, moeten we als eerste kijken naar wat de boodschap en de visioenen die Jezus geeft ons vertellen over hem. En we moeten uitzoeken wat hij wil dat wij weten over deze belofte, met name omdat op een bepaalde manier alle gelovigen deze namen reeds dragen. En omdat de visioenen in dit ‘boek’ zowel gaan over de ‘dingen die zijn’ als over de ‘dingen die (nog) komen moeten’, zullen we ook kijken naar wat Jezus wil dat wij leren over deze belofte in het licht van wie in de twee visioenen dit ‘zegel’ op hun voorhoofd al ontvangen hebben en wie nog niet. - JKM

SCHRIFTGEDEELTE

[Een openbaring van Jezus de Messias]…: ·Ik, Johannes, jullie broeder en {mede-deelgenoot} in de verdrukking en het koninkrijk en het geduld,… ·...zag zeven gouden kandelaren, ·en in het midden daarvan [iemand als een Mensenzoon… ·Hij legde zijn rechterhand op mij, zeggend: ‘Vrees niet! Ik ben de Eerste en Laatste, ·…Ik was dood en zie: ik leef tot in alle eeuwigheid, en ik bezit de sleutels van de Dood en de Hades.] ·Schrijf dan wat je gezien hebt op, én wat nu is, én wat na dezen geschieden zal. ·…De zeven kandelaren zijn de zeven gemeenten… ·in {Asia}·Schrijf aan de… gemeente te Filadelfia:… ·Ik ken je werken… al heb je geringe kracht, je hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend. ·Zie,… enigen… die zeggen Joden te zijn en het niet zijn,… ik zal maken dat zij komen en voor jouw voeten neervallen; zij zullen weten dat ik jou heb liefgehad. ·Omdat je het bevel naar mijn voorbeeld geduld te oefenen trouw hebt bewaard, zal ik ook jou bewaren en redden uit [Gr. ex] de ure der beproeving, die over de gehele wereld komen zal… ·Spoedig kom ik. Houd vast wat je hebt… ·Wie overwint, ik zal hem maken tot een zuil in de tempel van mijn God, en nimmer zal hij die verlaten: ik zal op hem de naam van mijn God schrijven en de naam van… het Nieuw Jeruzalem, dat uit de hemel neerdaalt…, en mijn nieuwe naam.’ (Openbaring 1:1,9,12-13,17b-20,4; 3:7-12 LV[i] [GH] {S4A})

Daarna zag ik… ·…een andere engel… met het zegel van de levende God; hij riep... tot de vier engelen aan wie het gegeven was land en zee te beschadigen: ·‘Beschadigt (het) land (niet)… voordat wij op het voorhoofd der dienstknechten van onze God het zegel gedrukt hebben.’ ·Toen vernam ik het aantal der verzegelden: honderd vier en veertig duizend… uit alle stammen van… Israël. (Openb. 7:1-4, LV)

Daarna zag ik… een grote schare die niemand tellen kon, uit elk volk [Gr. ethnous] – alle stammen, bevolkingsgroepen en talen – staande voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte gewaden, met palmtakken in hun handen; ·en ook zij roepen met luide stem, zeggend: ‘Deze redding is aan onze God, de Ene die zit op de troon, en aan het Lam!’ ·En een van de oudsten… ·…zei...: ‘Dit zijn de mensen die uit [Gr. ex] de grootste Verdrukking komen; maar zij hebben hun gewaden gewassen en die witgemaakt in het bloed van het Lam. ·Daarom zijn zij voor de troon van God en dienen hem dag en nacht in zijn heilige woning; en de Ene die zit op de troon zal zijn tent over hen uitspannen. ·Zij zullen geen honger en dorst meer hebben, de zon noch enige andere hitte zal hen neervellen, ·want het Lam in het midden van de troon zal hun herder zijn en hen leiden naar bronnen van levend water. En God zal iedere traan uit hun ogen wegwissen.’ (Openb. 7:9-10,13-17 GH)

Ik zag toe, en zie, op de berg Sion stond het Lam, en bij hem honderd vier en veertig duizend, op wier voorhoofd zijn naam en die van zijn Vader geschreven waren, ·en ik hoorde uit de hemel een geluid komen als dat van veel wateren en van hevige donder, en… als dat van {harpspelers} die op hun {harpen} spelen. ·Zij zongen een nieuw lied voor de troon… En niemand kon het lied leren behalve de honderd vier en veertig duizend, de losgekochten van de aarde. ·…Zij die het Lam volgen waar het ook heengaat. Zij zijn losgekocht uit de mensen, eerstelingen voor God en het Lam. ·Ik zag een andere engel hoog in de lucht vliegen met een eeuwig {goed bericht} dat hij brengt aan alle aardbewoners, (elk volk [Gr. ethnos], elke stam en taal en bevolkingsgroep). ·Hij sprak met luide stem: ‘Vreest God en geeft hem eer; want de ure van zijn gericht is gekomen. Aanbidt de schepper van hemel en aarde, zee en waterbronnen.’ (Openb. 14:1-4,6-7 LV {S4A} (eigen vertaling))

MEDITATIE

Volgens Johannes is het ‘boek’ Openbaring ‘de openbaring van Jezus Christus’ die Jezus hem gebood op te schrijven en te sturen naar zeven kerken in Asia. Dus de twee belangrijkste vragen die we moeten stellen over alle visioenen die Johannes daarin heeft opgeschreven zijn: ‘wat zeggen zij ons over Jezus?’ en ‘wat wilde hij doorgeven aan deze discipelen en aan ons?’ En aangezien sommige dingen in de visioenen al gaande zijn en anderen over de toekomst gaan (Op. 1:19) moeten we ons afvragen waarom het ‘bezegelen’ van mensen op hun voorhoofd – met de naam van Jezus en van de Vader – voor sommigen een toekomstig gebeuren lijkt te zijn, terwijl anderen het al ondergaan lijken te hebben.

Het eerste wat we in deze drie teksten leren over Jezus is dat hij een onderscheid maakt tussen ‘zijn naam en de naam van zijn Vader’,- aan de laatste refererend als ‘de naam van mijn God’ wanneer hij spreekt tot de kerk te Filadelfia. Daarin identificeert hij zich met deze gelovigen als een medemens, zoals hij deed bij zijn verschijning aan Johannes (Op. 1:13b), en direct na zijn opstanding toen hij zei: ‘Ik vaar op naar mijn Vader en jullie Vader, naar mijn God en jullie God’ (Med.#42). Het tweede is dat de opgevaren Jezus nog steeds ‘onder’ deze discipelen is zoals hij beloofd had (Med.#51 en Med.#87); en hij kent hen,- wat zij gedaan hebben, hoe ze zijn woord gehouden hebben en geduldig verduurd hebben in hun verdrukking, ondanks dat zij geringe maatschappelijke of emotionele ‘kracht’ hadden. En het derde is dat hij hen, vanuit zijn liefde voor hen, aanspoort om ‘vast te houden’ wat zij hebben, omdat er meer dingen zijn die zij zullen moeten ‘overwinnen’; en hij belooft hen dat hij hen zal ‘bewaren’ ‘uit’ [Gr. ex] een wereldwijd ‘uur der beproeving’ dat komend is. Aangezien het Griekse woord, ex, zowel ‘van’ als ‘door’ (Op. 7:14) kan betekenen, is dit geen vrijgeleide om lijden te vermijden, maar een belofte om met hen te zijn en hen te helpen datgene te overwinnen wat ze het hoofd moeten bieden.

Dan belooft Jezus dat hij ‘zijn nieuwe naam’, zijn Vaders naam, en de naam van het Nieuw Jeruzalem zal schrijven op ‘wie overwint’. Jezus’ naam van den beginne is ‘het Woord van God’ (Op. 19:12-13; Joh. 1:1), maar zijn nieuwe naam is ‘de Koning der koningen en Heer der heren’ (Op. 19:16, Med.#44). Dit omvat nu ook zijn Heer zijn over allen in de onderwereld (Med.#56), aangezien hij ‘de sleutels van de Dood en de Onderwereld’ gekregen heeft. Maar waarom doet hij deze belofte aan degenen in Filadelfia die ‘overwinnen’? Evenals menige gelovige hebben zij al veel overwonnen (Med.#53). Wel, in een ander visioen spreekt Johannes over ‘broeders en zusters’ die ‘de aanklager’ overwonnen hebben in het zicht van de dood. Zodoende lijkt Jezus te spreken over degenen die vertrouwen op zijn dood (‘het bloed van het Lam’) en die tot het einde een sterk ‘getuigenis’ behouden (Op. 12:10b-11). Dus Jezus’ belofte aan hen gaat er niet over dat hij hen zijn nieuwe naam, zijn Vaders naam enz. zal geven; want alle gelovigen zijn al ‘gedoopt in de naam van de Vader, en van de Zoon, en van de Heilige Geest’ (Med.#87). Nee, zijn belofte is dat hij deze namen op hen zal schrijven,- hun ware identiteit en zijn liefde voor hen zichtbaar zal maken voor anderen; want onder normale omstandigheden kan de wereld nog niet zien hoe wij deze familienamen dragen (Med.#5). Mensen zijn net zo min in staat te herkennen wie wij werkelijk zijn (Med.#89) dan dat zijn in staat waren Jezus en zijn relatie met de Vader te herkennen (Joh. 1:10-11; 17:25).

Als we echter kijken naar Jezus, toen hij de aanklager ‘overwon’ in het zicht van de dood, dan zien we iets interessants gebeuren te midden van zijn lijden. Toen Pilatus geconfronteerd werd met Jezus’ bewering dat hij ‘de Zoon van God’ was, werd hij plotseling bevreesd (Joh. 19:7-8). Een van Jezus’ medegekruisigden zag in hem iets van zijn toekomstige koninkrijk, ondanks zijn schijnbare machteloosheid (Luc. 23:39-42). En ook de soldaten zagen iets van de Vaders naam in hem (Matt. 27:54). En Jezus zelf was er van overtuigd dat zijn Vader met hem was, zelfs toen hij zich door hem verlaten voelde (Med.#41). Meer nog, toen hij na zijn dood afdaalde naar de ‘lagere regionen van de aarde’ waren bijna onmiddellijk velen die daar gevangen gehouden werden in staat met hem op te varen naar de hemel. En nog andere dingen stonden op punt te gebeuren: het geven van de gaven van de Geest aan zijn in leven zijnde discipelen, zodat de verkondiging van het Evangelie tot aan de einden der aarde zou kunnen beginnen (Ef. 4:7-13, Med.#50 en Med.#87).

Zo is het ook met de twee visioenen in de bovenstaande tekst: sommige dingen zijn al gebeurd en andere dingen staan op het punt te gebeuren. Om te beginnen zien we een grote groep mensen die met Jezus op de berg Sion staan,- 144.000 die ‘verzegeld’ zijn met zijn naam en met zijn Vaders naam op hun voorhoofd. Dezen zijn afkomstig uit elke stam van Israël en worden aangeduid als de ‘eerstelingen’ van de verloste mensheid.[ii] Zij hebben zichzelf seksueel rein en verbaal smetteloos bewaard (Op. 14:4a,5), en zij ‘volgen het Lam waar het ook heengaat’. Dit zijn de Joodse geloofshelden die door groot lijden heen overwonnen als de ‘eersten in hoop op de Messias’ (Heb. 11:23-40, Med.#33; Ef. 1:11-12, Med.#44).[iii] Maar in beide visioenen verschuift het beeld plotseling en omvat het vele anderen, komend uit alle volken, stammen en talen, nadat hen het Evangelie verkondigd is. En wanneer dezen door ‘de grootste Verdrukking’ komen dan mengen zij zich luidkeels in de aanbidding van de 144.000 die reeds verzegeld zijn. En omdat ook zij aangeduid worden als degenen die ‘God dienen’ en het Lam volgen, lijkt het er op dat het uitstel van de vernietiging van de aarde – waar in het begin van een van deze visioenen toe opgeroepen wordt – ook met oog op hen was, opdat ook zij verzegeld konden worden aan hun voorhoofd.

Dus in het licht van deze twee visioenen leert Jezus’ belofte aan de kerk te Filadelfia ons twee dingen. Allereerst, wanneer we hevig lijden in het zicht van de dood overwinnen, dan hoeven we niet bevreesd te zijn; want hij zal niet alleen in onze gedachten inprenten dat niets ons kan scheiden van hem en van onze Vader, maar hij zal ook voor anderen (in ieder geval voor een aantal) zichtbaar maken: de familienamen die wij reeds dragen, en de liefde die hij en de Vader voor ons hebben (Rom. 8:21,35-39). De visioenen herinneren ons uit andere volken er ook aan om nooit zijn liefde voor het volk Israël te vergeten (Rom. 11:25-28). Ik vraag me af hoeveel ‘overwinnaars’ uit andere volken door de eeuwen heen, toen zij voor Jezus kwamen te staan, zich nederig moesten bekeren van hun antisemitisme?! Heb jij deze uiterst belangrijke lessen ter harte genomen?

HET WOORD BIDDEN

Vader, dank u dat ik door uw Geest een mede-erfgenaam met Jezus ben, in wie ik verlossing heb en in uw koninkrijk ben binnengebracht,- door de doop in uw naam, in Jezus’ naam en in de naam van de Heilige Geest. Vader, moge uw naam geheiligd worden! Ook wanneer ik deel in Jezus’ lijden, zodat ik ook mag delen in zijn heerlijkheid en geopenbaard mag worden als uw zoon of dochter met uw naam en zijn nieuwe naam geschreven op mijn voorhoofd, langzij de heiligen die reeds verzegeld zijn, ook uit de stammen van Israël. Help mij, Vader, om deze mensen altijd lief te hebben zoals u hen liefhebt. (Rom. 8:15-18; 11:28; Kol. 1:12-14; Matt. 28:19; 6:9-10a; Op. 14:1; 3:12; 7:4).

VOETNOTEN

[i] Met oog op de leesbaarheid is waar nodig de spelling gemoderniseerd, en in overeenstemming met de GH en PH zijn het ouderwetse ‘gij’ en ‘u’ vervangen door het modernere ‘je’ (ev.) of ‘jullie’ (mv.)

[ii] Deze tekst bevestigt wat God ook aan Jeremia toonde (Jer. 31:1,9,20, Med.#C), dat hij ook een Vader is voor stammen of ‘geslachten’ en niet alleen voor enkelingen en volken.

[iii] 144.000 (1000x12x12) is een symbolisch getal dat verwijst naar een groot inclusief aantal (1000) van de stammen (x12) van Israël (Op. 7:4-8), die in Jezus (Op. 14:1) als het ware ook afstammelingen zijn van zijn apostelen (x12). Het Nieuwe Jeruzalem wordt op een vergelijkbare manier beschreven. Haar vier muren zijn elk 12.000 ellen lang, gefundeerd op de 12 apostelen. En haar twaalf poorten representeren de 12 stammen van Israël (Op. 21:12b-16).