(89)
Het laatste teken, de getuigen, en de Vaders tevoren bestemde erfenis
In deze meditatie kijken we naar de rest van het onderwijs dat Jezus zijn discipelen gaf in antwoord op hun vraag âwat het teken zou zijn van zijn komst en van het einde der tijdenâ. In het bijzonder zullen we kijken naar het enige âtekenâ dat Jezus die dag noemt dat âhet eindeâ in zal luiden. Alle andere tekenen zijn, zoals we zagen in de voorgaande meditatie, slecht âbarensweeĂ«nâ die aanduiden dat zijn komst ânabijâ is (Med.#88). We bekijken ook hoe dit âtekenâ verband houdt met de derde gelijkenis die Jezus zijn discipelen vertelde over wat hij verwacht dat zijn discipelen aan het doen zijn bij zijn terugkeer. Veel Christenen interpreteren deze gelijkenis verkeerd, deels door de manier waarop het woord âtalentâ de Nederlandse taal is binnengekomen op basis van een middeleeuws misverstaan van deze gelijkenis. Maar velen interpreteren deze gelijkenis ook verkeerd omdat zij deze niet in verband brengen met het afsluitende beeld dat Jezus zijn discipelen voorhield,- over de basis waarop hij de volken zal oordelen bij zijn terugkeer. En dat heeft alles te maken met het eeuwige plan van de Vader, en met de rol die Jezus daarin heeft toebedeeld aan al zijn discipelen, als zijn âbroers en zussenâ. â JKM
Tekst van de meditatie
'Vader' tekst:Â MatteĂŒs 25:34
Schriftgedeelte:Â Matt. 24:14; 25:1a, 14b-27,30-46; Marcus 13:9b-10
Introductievideo duur:Â 01:27
SCHRIFTGEDEELTE
MARCUSÂ (13:9b-10 GH)
âVanwege mij,â (zegt Jezus), âzullen jullie ook voor gouverneurs en koningen geleid worden om voor hen getuigenis af te leggen; ·want het Goede Nieuws moet eerst aan alle volken [Gr. ethne] verkondigd worden.â
MATTEĂSÂ (24:14Â GH)
âDit Goede Nieuws van het koninkrijk zal in heel de wereld verkondigd worden, aan alle volken [Gr. ethnesin] tot getuigenis, en dĂĄn zal het einde komen.â
(25:1a,14b-27,30-46 GH)
âDan zal het koninkrijk der hemelen te vergelijken zijn⊠·âŠmet een man die op reis gaat: hij roept zijn dienaars en vertrouwt hen zijn bezittingen toe. ·De Ă©Ă©n geeft hij vijf talanta[i], maar een ander twee, en een derde geeft hij er Ă©Ă©n,- elk naar hun eigen vermogen. Dan reist hij af. ·Meteen gaat hij die vijf talanta ontvangen heeft op pad en drijft er handel mee, en hij verdient er vijf bij. ·Op dezelfde wijze verdient degene met twee er twee bij. ·Maar de man die er Ă©Ă©n ontvangen heeft, gaat weg, graaft een gat in de grond en begraaft het zilvergeld van zijn heer. ·Na lange tijd komt de heer van die dienaars terug en houdt afrekening met hen. ·Degene die de vijf talanta ontvangen had komt naar voren en brengt nog vijf erbij⊠·âWel gedaan, goede en getrouwe dienaar!â zegt zijn heer⊠âIk zal je dienovereenkomstig over veel meer aanstellen. Kom binnen in de vreugde van je heer.â ·Dan komt ook degene met de twee talanta naar voren⊠(die) twee andere (heeft)⊠verdiend. ·Zijn heer zegt (hetzelfde) tot hem⊠·De man die de ene talanton had ontvangen komt ook naar voren⊠Hij zegt: · ââŠik was bevreesd toen ik wegging en heb uw talanton verborgen; hier is het uwe.â ·Zijn heer zegt tot hem: ââŠÂ·Je had mijn zilvergeld moeten onderbrengen bij de bankiers, dan zou ik het⊠terugontvangen hebben met rente⊠·Werpt deze nutteloze dienaar in de buitenste duisternis.â
Maar [Gr. de] wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid, en alle boodschappers [Gr. angeloi] met hem, dĂĄn zal hij zich neerzetten op de troon van zijn heerlijkheid. ·Dan zullen alle volken [Gr. ethne] voor hem worden samengebracht, en hij zal ze van elkaar afzonderen zoals de herder de schapen afzondert van de bokken. ·Zo zal ook hij de âschapenâ rechts van hem doen staan, maar de âbokkenâ links. ·Dan zal de Koning tot die rechts van hem zeggen: âKomt, gezegenden van mijn Vader! BeĂ«rft het koninkrijk dat voor jullie is toebereid vanaf de grondlegging van de wereld. ·Want ik was hongerig en jullie gaven mij te eten; ik was dorstig en jullie gaven mij te drinken; ik was een vreemdeling en jullie namen mij op, ·naakt en jullie kleedden mij; ik was ziek en jullie zagen naar mij om, in de gevangenis en jullie kwamen naar mij toe.â ·Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden en zeggen: âHeer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u gevoed, of dorstig en u te drinken gegeven? ·Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en u opgenomen, of naakt en u gekleed? ·Wanneer hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot u gekomen?â ·En de Koning zal hen ten antwoord zeggen: âZeker is het, zeg ik jullie, zoveel jullie gedaan hebben aan de minste van deze mijn broeders en zusters, hebben jullie aan mij gedaan.â
Hij zal ook tot die links van hem zeggen: âGaat heen, weg van mij, vervloekten, naar het eeuwige vuur dat bereid is voor de duivel en zijn boodschappers [Gr. angeloi]. ·Want ik was hongerig maar jullie gaven mij niets te eten; ik was dorstig maar jullie gaven mij niets te drinken; ·ik was een vreemdeling maar jullie namen mij niet op, naakt maar jullie kleedden mij niet, ziek en in de gevangenis maar jullie bezochten mij niet.â ·Dan zullen ook zij zeggen: âHeer, wanneer hebben wij u hongerig of dorstig gezien, een vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis en zijn u niet ten dienste geweest?â ·Dan zal hij hen antwoorden: âZeker is het, zeg ik jullie: zoveel jullie niet gedaan hebben aan de minsten van dezen, hebben jullie niet aan mij gedaan.â En zij zullen weggaan naar eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar eeuwig leven.â
MEDITATIE
Toen Jezus zijn discipelen een aantal âtekenenâ gaf om in het oog te houden in verband met zijn komst en het einde van de wereldtijd (Med.#88), toen gaf hij hen slechts Ă©Ă©n âtekenâ dat zou aanduiden: âdĂĄn zal het einde komenâ. En dit teken vereist onze gehoorzaamheid aan de opdracht die hij ons gaf om âhet Goede Nieuws van het koninkrijk te verkondigen aan alle volkenâ (Med.#87). Dus eindigt Jezus zijn onderwijs over de âtekenenâ van het einde van de wereldtijd met een derde gelijkenis, en met een beeld van wat er zal gebeuren met âalle volkenâ bij zijn terugkeer. Dit laatste is geen vierde gelijkenis over een herder met een aantal schapen en bokken. Ja, Jezus gebruikt zijdelings een âherderâ analogie, maar dat doet hij alleen maar om aan te duiden hoe hij, wanneer hij als âkoningâ komt, alle volken en etnische groeperingen [Gr. ethne] zal oordelen door het scheiden van de ârechtvaardigenâ van de anderen. De twee belangrijkste dingen die uit dit beeld naar voren komen zijn: het oorspronkelijke voornemen van de Vader voor mensen uit alle volken, en de basis waarop Jezus âhenâ zal oordelen.[ii] De ârechtvaardigenâ die reeds âgezegendâ zijn door de Vader, zullen uiteindelijk ten volle âhet koninkrijk beĂ«rvenâ dat hij voor hen toebereid had âvanaf de grondlegging van de wereldâ. Dit is het volle erfdeel voor âalle volkenâ waarvan de Heilige Geest de waarborg is. De gave van de Geest is de beloofde âzegenâ van de Vader, waardoor mensen uit deze âvolkenâ (Joden incluis) voor het eerst âmede-erfgenamenâ werden in de kerk door geloof in Jezus (Med.#6, Med.#8, Med.#30 en Med.#49). âHet Koninkrijkâ dat zij nu ten volle beĂ«rven â dat Jezus verkondigde en demonstreerde en waarvan hij ons opdracht gaf om het te verkondigen en te demonstreren â is zowel een gezinskoninkrijk als een multi-etnisch koninkrijk (Med.#15 en Med.#70). Echter, wanneer Jezus terugkeert dan zullen sommige volken deze bestemming verspelen en delen in een andere die niet voor hen âtoebereidâ was, maar eerder voor de duivel â de âDageraadsterâ die rebelleerde tegen God â en andere hemelse wezens die dat ook deden (Jes. 14:12-15; Jud. 6, Med.#93).
Dus waarom zendt Jezus deze laatste groep volken weg uit zijn aanwezigheid, terwijl hij de eerste groep uitnodigt om âhet koninkrijk te beĂ«rvenâ? Dat heeft te maken met hoe zij gereageerd hebben op Jezusâ âbroeders en zustersâ,- die bij deze bijeenkomst aanwezig zijn, wat blijkt uit het feit dat Jezus hen twee keer aanwijst als âdezeâ. Dus zij bevinden zich ofwel onder Jezusâ âboodschappersâ [Gr. angelos][iii], of onder de verzamelde volken. Of beide! Want Jesaja profeteerde dat uit een vergadering van volken, de Heer âsommigenâ zou âzenden tot andere volkenâ om zijn heerlijkheid te verkondigen en âbroeders en zusters uit alle volkenâ naar zijn âheilige bergâ te brengen (Jes. 66:18-20). Deze boodschappers, en de armen uit de landen die antwoorden op het Evangelie (Luc. 4:19), moeten getuigen in grote kwetsbaarheid,- in lichamelijk lijden en in genegeerd worden als âvreemdelingenâ en sociaal zwakken. En hoewel zij Jezus vertegenwoordigen in het leven van deze volken, worden zij aanvankelijk niet herkend voor wie zij werkelijk zijn: mede-erfgenamen met Jezus, door de Geest (Med.#5), in het gezinskoninkrijk van hun Vader . Desalniettemin zullen alle volken verantwoordelijk gehouden worden voor de manier waarop zij zelfs âde minsten van dezenâ verwelkomd hebben.
Volgens MatteĂŒs schetste Jezus dit beeld voor zijn discipelen in vervolg op zijn derde gelijkenis,[iv] die net als de eerste twee gelijkenissen (Matt. 24:42-25:13) ook gaat over iets waarvan Jezus verwacht dat zijn discipelen er doende mee zijn tot aan het einde der tijden. Maar waar de eerste twee zich afspelen op Ă©Ă©n locatie â binnen een huishouden en bij een bruiloft â geldt dat niet voor de derde. De getrouwe dienaars in de derde âgaan heenâ, zoals ook Jezus zijn discipelen beval: âGaat heenâ in de wereld (Marc. 16:15; Matt. 28:19, Med.#87). Als wij volwassen willen zijn in onze liefde voor anderen, zoals onze Vader volwassen is in zijn liefde voor de wereld (Med.#12; Joh. 3:16), dan moeten we ook onze liefde warm houden voor âalle volkenâ die hij geschapen heeft (Ps. 86:9) en die hij het volle erfdeel verlangt te geven dat hij voor hen had toebereid. Want de âbezittingenâ van de heer in deze derde gelijkenis, duidt op de volken, en niet op het gebruiken van onze âtalentenâ voor Jezus.[v]
Volgens Ă©Ă©n profetische Bijbeltekst zijn âde volken [Gr. ethne]â aan de Messias gegeven als zijn âbezitâ (Ps. 2:7-8 LXX, Med.#D). Derhalve worden discipelen die een erfdeel ontvangen hebben van Evangeliezegeningen, onder mensen die zich in hun eigen land onderworpen hebben aan Christusâ regering, er vervolgens door Jezus op uit gestuurd om deze zegeningen te investeren in andere volken en etnische groeperingen die zich nog aan hem moeten onderwerpen. Jezusâ verwijzing naar âbankiersâ (zij die herinvesteren wat bij hen âin bewaring gegevenâ is) veronderstelt dat wij datgene wat wij ontvangen hebben ook indirect mogen investeren, bijvoorbeeld door het ondersteunen van zendelingen. De ânutteloze slaafâ wordt âin de buitenste duisternisâ geworpen omdat hij te bang en te lui was om zelfs dat te doen. Hij ontvangt het zilvergeld van zijn heer en âgaat wegâ en begraaft het in zijn achtertuin. Maar allen die de zegeningen die zij hebben ontvangen investeren in het vermeerderen van Jezusâ erfenis onder de volken zullen delen in zijn vreugde en autoriteit over âveel meerâ ontvangen. Het is niet slechts de âboodschapâ van het koninkrijk die âgezaaidâ moet worden in de âaardeâ van individuele menselijke harten (Matt. 13:18-23). De âzonen en dochtersâ van het koninkrijk moeten ook âgezaaidâ worden in de wereld (Med.#17); want het Goede Nieuws gaat over een âgezinskoninkrijkâ dat totaal anders is dan alle aardse koninkrijken en menselijke maatschappijen (Med.#67 en Med.#68). Dus willen mensen in alle volken het gaan begrijpen en daarin âtot discipel gemaaktâ worden (Med.#87), dan moet het zowel gedemonstreerd als verkondigd worden.
Heb jij de volle zegen begrepen van het koninkrijk van de Vader, die voor jouw volk en voor alle volken bestemd is tot erfenis? Hoe investeer jij de zegeningen die jij ontvangen hebt in volken die deze zegeningen nog niet kennen?
HETÂ WOORD BIDDEN
Vader, aan wie alle vaderschap de naam ontleent, sterk mij met kracht door uw Geest, opdat ik volwassen mag zijn zoals u volwassen bent en de wereld net zo lief zal hebben als u doet, zodat door ons getuigenis meer volken het koninkrijk zullen beërven dat u voor hen hebt toebereid. (Ef. 3:14-15; Matt. 5:43-48; 24:14; 25:34; Joh. 3:16)
VOETNOTEN
[i] In het Grieks vertegenwoordigt een talanton (Latijn: een talentum) een geldeenheid die overeen komt met 6000 daglonen ofwel 20 jaar arbeid voor een arbeider.
[ii] Dit Griekse voornaamwoord, autous, (correct vertaald met âzeâ of âhenâ in o.a. de NB, SV, LB, LV, VPB, VPC en NBG) gaat terug op âde volkenâ (Matt. 25:32). Maar wanneer het vertaald wordt met âde mensenâ (zoals bijv. in de NBV), dan kan het verkeerde beeld ontstaan dat het alleen personen zijn en niet ook groepen die gescheiden worden.
[iii] In het Nieuwe Testament kan dit Griekse woord zowel menselijke âboodschappersâ aanduiden (Matt. 11:10; Luc. 7:24; 9:52) alsook hemelse (engelen).
[iv] Dit verband gaat verloren in de meeste vertalingen omdat zij het Griekse verbindingswoord [de] weglaten, wat âechterâ, âenâ of âmaarâ betekent (Matt. 25:31a).
[v] Het idee dat deze gelijkenis gaat over het investeren van onze âtalentenâ in het werk van het koninkrijk komt voort uit de manier waarop het Nederlands niet alleen het Latijnse woord, talentum, geleend heeft, maar ook een betekenis (speciale aanleg of bekwaamheid) die gebaseerd was op een middeleeuwse interpretatie van deze gelijkenis!