(85)

Een gezinskoninkrijk waar onze hoop en ons werk de goedheid van onze Vader weerspiegelen

In zijn tweede brief aan de Tessalonicenzen zegt Paulus nog een aantal belangrijke dingen over onze relatie met de Vader. Als leden van zijn gezinskoninkrijk zijn we evenveel ‘in onze Vader’ als we ‘in Christus’ zijn! Sterker nog, de genade, vrede, liefde, bemoediging, hoop en troost die we nodig hebben om ons in ons leven en werken in dit koninkrijk vaste grond te geven, die komen allemaal evenzeer van de Vader als van Jezus. Het is vanuit een groeiend geloof in onze Vader – alsook in Jezus – dat we in staat zijn om tot volle wasdom te komen: in liefde voor elkaar, in geduld en volharding in tijden van lijden, en in het weerspiegelen van de ‘verrukkelijkheid’ van de goedheid van onze Vader in onze woorden, in ons werk, en in onze hoop op de heerlijkheid die we nog zullen verkrijgen. Met dat laatste in gedachten moedigt Paulus deze gelovigen, en ons, aan om ons lid zijn van dit hemelse koninkrijk niet zodanig te vergeestelijken dat we ons onttrekken aan de praktische verantwoordelijkheden van het leven in deze wereld. En leven in een gezinskoninkrijk betekent soms onze over-geestelijke broeders en zusters confronteren met hun armzalige getuigenis in zulke zaken. - JKM

SCHRIFTGEDEELTE

Aan de vergadering [Gr. ekkleesia] van de Tessalonicenzen in God, onze Vader, en in de Heer, Jezus Christus: ·Genade voor jullie en vrede, van God, onze Vader, en de Heer, Jezus Christus. ·Geliefden onder [Gr. hupo] God…, ·jullie namen de leefstijl waar die wij onder jullie aannamen. ·En jullie zijn navolgers geworden van ons en van de Heer; jullie hebben het woord ontvangen… met vreugde vanuit de Heilige Geest. ·Jullie zijn een voorbeeld geworden voor allen… ·Want van jullie uit is het woord van de Heer gaan weerklinken en heeft zich verspreid, niet alleen in Macedonië en Achaje…: ·…hoe jullie je tot God hebben gekeerd, van de afgoden af, om de levende en waarachtige God te dienen, ·en te wachten op zijn Zoon vanuit de hemelen. (2 Tessalonicenzen 1:1-2; 1 Tessalonicenzen 1:4-10 PH)

Wij horen God altijd dank te brengen voor jullie, broeders en zusters, …omdat jullie geloof uitermate groeit, en omdat de liefde van een ieder van jullie allen tot elkaar overvloedig is; ·zodat wij zelf over jullie roemen in de vergaderingen [Gr. ekkleesiais] van God vanwege jullie verduren en jullie geloof onder alle vervolgingen en verdrukkingen die jullie verdragen. ·…Mogen jullie het koninkrijk van God waardig geacht worden, waarvoor jullie ook lijden… ·Daarom bidden wij… altijd voor jullie, dat onze God… alle welbehagen van goedheid en werk van geloof met kracht zal vervullen, ·opdat de naam van onze Heer Jezus in jullie verheerlijkt zal worden en jullie in hem, overeenkomstig de genade van onze God en van de Heer, Jezus Christus. ·Broeders en zusters, geliefden onder [Gr. hupo] de Heer, God heeft jullie als eerstelingen uitgekozen tot redding, in heiliging van de Geest en in geloof van de waarheid. ·Hij heeft jullie geroepen… tot verwerving van de heerlijkheid van onze Heer, Jezus Christus. ...·Moge onze Heer, Jezus Christus, en God onze Vader, die ons heeft liefgehad en in genade eeuwige bemoediging heeft gegeven en goede hoop, jullie hart vertroosten en jullie versterken in alle goed werk en woord. ...·De Heer is getrouw; hij zal jullie versterken en jullie bewaken voor de boze. ...·Moge de Heer jullie hart richten op de liefde van God en op het geduldig verduren van de Messias. (2 Tes. 1:3-5,11-12; 2:13-14,16-17; 3:3,5 PH)

Wij dragen jullie op, broeders en zusters, in de naam van onze Heer, Jezus Christus, dat jullie je losmaken van iedere broeder die ordeloos wandelt, en niet naar de inzettingen van ons ontvangen. ·Want jullie weten hoe… wij bij jullie niet ordeloos gewandeld hebben. ·Wij hebben niemands brood om niet gegeten, maar werkten en zwoegden… om niemand van jullie tot last te zijn. ·Niet omdat wij geen autoriteit hadden, maar om onszelf aan jullie tot een voorbeeld te stellen om na te volgen. ·Wij hebben jullie dit opgedragen: als iemand niet wil werken, dan zal hij ook niet eten. ·Want wij horen dat er enkelen onder jullie ordeloos wandelen, die niet werken maar zich met van alles bemoeien. ·Zulke mensen nu dragen wij op en moedigen wij aan in onze Heer Jezus Christus, dat zij rustig werken en hun eigen brood eten. ·Wordt niet moede in goed doen. ·Indien iemand niet gehoorzaamt aan ons woord gaat niet met hem om, opdat hij beschaamd wordt. ·Rekent hem echter niet als een vijand, maar vermaant hem als een broeder. ·De Heer van vrede geve jullie vrede…; de Heer zij met jullie allen. ·(Zijn) genade zij met jullie allen. (2 Tes. 3:6-16,18 PH)

MEDITATIE

Paulus schreef de meeste van zijn brieven aan groepen gelovigen, die hij ekkleesiais noemde. In het Engels wordt dit woord vertaald met ‘churches’ (kerken)[i], maar in de meeste ‘Christelijke’ culturen wordt een ‘kerk’ geassocieerd met ofwel een religieus gebouw, of met een religieuze subgroep van mensen in de breedte van de maatschappij. In de dagen van Paulus echter refereerde ekkleesia aan een ‘vergadering’ van de burgers van een gehele maatschappij (Hand. 19:32,29). ‘Kerken’ in deze brief zijn dus ‘vergaderingen’ van de burgers van het ‘koninkrijk van God’ in de stedelijke gebieden van ‘Macedonië en Achaje’. Paulus spreekt hier dus tegen de ‘vergadering’ van koninkrijksburgers in de stad Tessalonica over de aard van hun relaties met elkaar wanneer zij samen getuigen tegenover anderen over het koninkrijk van God,- een koninkrijk dat zij nu reeds vertegenwoordigen, ondanks dat het nog niet in haar volheid gekomen is. Dit koninkrijk verschilt echter van elk aards koninkrijk omdat het een gezinskoninkrijk is, waarin wij zonen en dochters zijn en niet slechts onderdanen (Med.#17). God, aan wie dit koninkrijk behoort, is ‘onze Vader’ (Med.#13). En de Heer over dit koninkrijk is ‘zijn Zoon’,- de Oudste Broer in een gezin van ‘broeders en zusters’ (Med.#5). Hoewel wij ‘onder’ [Gr. hupo] hun autoriteit staan, zijn wij ‘geliefde’ gezinsleden van zowel onze Vader als van Jezus. En ons leven en getuigenis als een groep, als een vergadering van burgers, is zowel ‘in onze Vader’ als ‘in onze Heer Jezus Christus’. Paulus spreekt heel veel over ons zijn ‘in Christus’, maar merk opnieuw op: wij zijn ook ‘in onze Vader’, zoals hij ook in ons is (Med.#51)!

Wanneer onze leefstijl in dit nieuwe koninkrijk botst met de maatschappelijke machten waartussen wij wonen – en met de machten van het kwaad die daar tegenwoordig zijn – dan kunnen wij lijden verwachten. Niet slechts van vervolging, maar soms ook in andere vormen, zoals ontberingen, slapeloosheid en honger (2 Kor. 6:4-5); gevaren onderweg, blootstelling aan de elementen en voortdurende pijn en lichamelijke belemmeringen (Med.#34); spanningen en het moeten dragen van grote levensbedreigende lasten, die onze eigen kracht om te verduren te boven gaan (Med.#35); en het falen van naaste mede-arbeiders en vrienden (2 Tim. 4:10; Matt. 26:50). Maar te midden van zulk lijden kunnen we ook verwachten dat we voortdurende genade, vrede, liefde, eeuwige bemoediging, goede hoop en troost ontvangen om ons te versterken in ons leven en werken voor dit gezinskoninkrijk. Ons geloof in deze gaven van onze Vader, en van Jezus, stelt ons in staat om te volharden wanneer we leven en werken in zijn tegenwoordigheid. En daardoor zijn we een getuigenis voor degenen om ons heen dat, door Christus, de liefde van de Vader en het ‘welbehagen van (zijn) goedheid’ ook voor hen is. En dat geldt ook voor het heiligingswerk van de Heilige Geest; want wij zijn slechts de ‘eerstelingen’ van Gods reddende macht in de maatschappij waarin wij wonen.

Ten tweede dient ons getuigenis van zijn goedheid ook weerspiegeld te worden in een leefstijl van ‘goede hoop’, ‘goed werk’ en ‘goede woorden’ (2 Tes. 2:17). Merk echter op dat Paulus meer spreekt over ons getuigenis in ons werk en onze leefstijl dan in onze woorden. Iemand zei eens: ‘Geef altijd getuigenis van Jezus, soms met woorden’. Het handelen van deze discipelen, in hun radicale reactie op het Evangelie, was een getuigenis tegenover zowel gelovigen als niet gelovigen,- in de manier waarop zij zich afkeerden van het dienen van de duidelijk zichtbare afgoden in hun maatschappij en zij de levende en onzichtbare God begonnen te dienen, wiens macht in de Heilige Geest zij daadwerkelijk hadden waargenomen, maar wiens verrezen Messias zij pas in de toekomst zouden ontmoeten. Ondanks het lijden dat zij als gevolg daarvan ondervonden, antwoordden zij in geloof door zichzelf te grondvesten in ‘het Woord van de Heer’, in de ‘vreugde van de Heilige Geest’ en in liefde voor elkaar.

Ten slotte, het onderhouden van een goed getuigenis als deel van een gezinskoninkrijk vraagt soms ook om gezinsstijl confrontaties. Sommige gelovigen zijn gestopt met werken en zijn begonnen te leven van de anderen. Zij rechtvaardigen hun nietsdoen als zijnde bewijs van hun geloof dat Jezus’ wederkomst op een bepaalde geestelijke manier al had plaatsgevonden (2 Tes. 2:1-2). Het onderwijzen van zulke dingen, zegt Paulus, is geen ‘geestelijk’ werk maar eerder het handelen van ‘bemoeials’ die een vals geestesleven voorstaan. Als hun broeder herinnert hij hen allen er aan hoe hijzelf heeft onderwezen en in praktijk gebracht dat het werken in een werelds beroep om jezelf te onderhouden net zo ‘geestelijk’ is als de onderwijsbediening van een apostel. En wanneer zij degenen die ‘nietsdoen’ daarop aanspreken, dan moeten zij hen nog steeds behandelen als een ‘broeder’ (of zuster), met waarschuwende woorden en daden die hen niet langer gelegenheid verschaffen,- zoals het sterk terugbrengen van regelmatig contact (niet omgaan) met hen, zonder hen totaal buiten te sluiten.[ii] In een andere brief vertelt Paulus de gelovigen in Korinte op een vergelijkbare manier dat zij hun contact met een seksueel ontuchtige broeder moeten minimaliseren (Med.#69). Wanneer ik te maken heb met veel stress in mijn eigen leven, dan is het een kleine moeite om mijn pijn en frustratie af te reageren op het volwassen gezinslid wiens verkeerde keuzes en vreemde ideeën mijn stress verergeren,- en ook nog mijn uitgaven voor levensonderhoud doen stijgen!

Naast het niet navolgen van het wereldse idee van werk met een hoge status of met een lage status, moesten we ook onze huidige realiteit niet te zeer vergeestelijken. Hoewel de heerlijkheid van Jezus daadwerkelijk nu reeds ons deel is (Med.#84), is het ook iets wat we nog niet ten volle verkregen hebben (Med.#32). Dus terwijl we in hoop leven zijn we geroepen om Jezus’ eigen verduren door lijden na te volgen, alsook zijn afhankelijk vertrouwen op de liefdevolle aanwezigheid van de Vader (Med.#41). Voor Jezus betekende dit ook geduldig werken als timmerman om zijn moeder te ondersteunen tot hij ongeveer 30 jaar oud was (Marc. 6:3; Med.#25). Ik heb mijn hele volwassen leven ‘gewerkt’ in Christelijk werk in de aanwezigheid van mijn Vader. Maar de eerste twaalf jaar bestond dat werk voornamelijk uit werken als boekhouder,- eerst bij de Mission Aviation Fellowship (MAF), daarna bij Jeugd met een Opdracht, en tot slot bij een Christelijk boekhoudkundig bureau tijdens het jaar dat ik met verlof was van JmeO. Pas toen ik 31 was en terugkeerde bij JmeO begon ik de daaropvolgende 40 jaar voornamelijk te werken vanuit mijn onderwijsgaven,- in evangelisatie, scholing, leiderschap en schrijven.

Wandel jij in jouw leven en getuigen door geloof met jouw Papa en ontvang je alles wat hij en je Oudste Broer jou te geven hebben? Wordt jouw kerkelijk leven beheerst door zowel het zijn ‘in onze Vader’ als ook het zijn ‘in Christus’?

HET WOORD BIDDEN

God onze Vader, wij ontvangen vandaag uw genade, vrede, eeuwige bemoediging, goede hoop en kracht, zodat wij ons hart kunnen richten op uw liefde, en op het geduldig verduren van Jezus Christus, onze Heer en Oudste Broer; opdat in elk goed woord, goed werk des geloofs en arbeid der liefde in uw aanwezigheid – in arbeidzaamheid, in verdrukking en lijden, in de kracht, vreugde en het heilig makende werk van de Heilige Geest in ons als de ‘eerstelingen’ van de redding die voor allen is – het woord van onze Heer zich snel mag verspreiden en net als in ons verheerlijkt mag worden in anderen. (gebaseerd op 1 Tes. 1:2-6,10 en 2 Tes. 1:2-5; 2:13,16-17; 3:1,5,10-12)

VOETNOTEN

[i] In het Nederlands wordt dit woord meestal vertaald met gemeente, en een enkele keer met kerk of vergadering.

[ii] Het Griekse woord voor niet ‘omgaan met’ [sun-ana-mignusthai] (2 Tes. 3:14; 1 Kor. 5:11) impliceert dat de andere gelovigen zich niet ‘herhaaldelijk’ [ana] zouden moeten ‘vermengen’ [mignusthai] ‘met’ [sun] een dergelijke onberouwvolle ‘niets doende’ of ontuchtige broeder of zuster.