(81)

Overvloeien in dankbaarheid jegens de Vader: in gebed, woord en daad

In de voorgaande meditatie zagen we waarom Paulus de gelovigen in Kolosse vertelde waarom het God, hun Vader en de zijne, is die zij moeten danken voor alles wat zij in Christus ontvangen hebben. In deze meditatie kijken we vervolgens naar een tweede punt in deze brief, waar Paulus de Kolossenzen vertelt dat zij de Vader moeten danken in alles wat zij doen,- in woord en daad. In feite spreekt hij nog eens vier keer over dankbaarheid als fundament voor alle woorden en daden: zowel in de gemeenschap der gelovigen als ook onder hen die nog niet geloven. Daarbij gebruikt hij het voorbeeld van kleding om aan te geven hoe wij onze ‘oude mens’ met zijn praktijken hebben ‘afgelegd’ en een ‘nieuwe mens’ hebben ‘aangetrokken’ die vernieuwd wordt naar de gelijkenis van Jezus. Volgens Paulus is dit echter geen eenmalige kledingwissel, maar iets dat we voortdurend moeten kiezen te doen,- oude verbale- en gedragspatronen ‘afleggen’ en nieuwe ‘aantrekken’. Alleen door dit te blijven doen in samenwerking met de Heilige Geest zal ons getuigenis in woord en daad meer en meer het karakter van onze hemelse Vader gaan weerspiegelen. En waakzaam en volhardend zijn in gebed, onder dankzegging, is een belangrijke activiteit in dit proces. - JKM

SCHRIFTGEDEELTE

Genade voor jullie en vrede, van God, onze Vader. ·Wij brengen dank aan God, de Vader van onze Heer, Jezus Christus, altijd biddend voor jullie
: ·dat jullie vervuld mogen worden van de kennis van zijn wil in alle wijsheid en geestelijk inzicht; ·opdat
 in alle goed werk, tot een welbehagend vruchtdragen
 jullie zullen wandelen waardig aan de Heer,- ·die het beeld [Gr. ikon] is van de onzichtbare God, Eerstgeborene van alle schepping.   · In hem bestaan alle dingen samen, ·en hij is het hoofd van het lichaam, de kerk
 ·Het behaagt heel de Volheid in hem te wonen ·en om door hem – door zijn vredestichting, door zijn bloed aan het kruis – alle dingen met zich te verzoenen. 
 ·In hem woont alle Volheid van de Godheid lichamelijk; ·en jullie zijn vervuld in hem. 
 ·Mee-begraven met hem in de doop, zijn jullie in hem ook mee-opgewekt door de inwerking van het geloof van God, de Ene die hem heeft opgewekt uit de doden. (Kolossenzen 1:2-3,9b-10a,15,17-20; 2:9-10,12 PH)

Zoals jullie dan de Messias hebben aangenomen, Jezus de Heer, wandelt zo ook in eenheid met hem, ·geworteld
 in hem en bevestigd in het geloof
, overvloeiend in dankzegging
 ·Doodt dan de aardse dingen waaraan jullie leden onderhevig zijn: ontucht, onreinheid, hartstocht, kwade begeerte, en hebzucht,- die afgoderij is. ·Door deze dingen komt de toorn van God over de zonen van de ongehoorzaamheid. ·In deze dingen hebben ook jullie eens gewandeld, toen jullie daarin leefden. ·En legt nu ook af alle toorn, gramschap, kwaadaardigheid, laster en schandelijke taal
 ·Liegt niet tegen elkaar! Jullie hebben de oude mens met zijn praktijken afgelegd, ·en de nieuwe aangetrokken,- die wordt vernieuwd tot hij herkend zal worden als het beeld [Gr. ikon] van zijn Schepper. ·Daarin is geen Griek en JudeeĂ«r, “besneden” en “voorhuid”, “barbaar” , “wilde”[i], “slaaf”, “vrije”, maar alles en in allen Christus! (Kol. 2:6-7; 3:5-11 PH)

Trekt dan aan, als Gods uitverkorenen en geliefde heiligen, innerlijke barmhartigheid en goedertierenheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld,- ·elkaar verdragend en vergevingsgezind jegens elkaar
 zoals ook de Heer jullie vergevingsgezind is! ·Trekt over al deze dingen de liefde aan, die de samen-binding van volwassenheid is. ·Laat de vrede van de Messias – waarin jullie ook geroepen zijn in Ă©Ă©n lichaam – scheidsrechter zijn in jullie hart; en wordt dankbaar! ·Laat het Woord van de Messias rijkelijk in jullie wonen: in alle wijsheid elkaar onderrichtend, en in de genade elkaar vermanend tot het zingen
 in jullie hart voor God. ·En in alles dat jullie zullen doen, in woord of in werk, doet alle dingen in naam van de Heer Jezus, en dankt Vader God door hem
 ·Volhardt in het bidden, en weest daarin waakzaam met dankzegging... ·Wandelt in wijsheid onder hen die buiten staan – koopt de tijd uit – jullie woord altijd genadig, met zout op smaak gebracht, opmerkzaam om te weten hoe jullie een ieder moeten antwoorden. (Kol. 3:12-17; 4:2,5-6 PH)

MEDITATIE

Wanneer we vervuld zijn met geestelijk inzicht in Gods wil, dan zal onze Christelijke ‘wandel’ en ons getuigenis ‘overvloeien’, vanuit een dankbaar vertrouwen in onze Vader, voor de manier waarop hij ons gered Ă©n gekwalificeerd heeft in Christus (Med.#80).

Toen je ‘Christus aannam’ heb je je ‘oude mens afgelegd’ en ‘Christus aangetrokken’, als een ‘nieuwe mens’. Echter, velen die Christus aannemen worden niet ‘in hem geworteld
 en bevestigd in het geloof’. Zij begrijpen door het geloof dat Jezus in onze plaats stierf, waardoor hun zonden vergeven konden worden, maar zij hebben nog niet door dat zij ook moeten wandelen in geloof door te geloven dat Jezus ook in onze plaats leefde toen hij hier op aarde was. ‘Het Woord van de Messias rijkelijk onder ons laten wonen’ betekent niet alleen maar Jezus in ons hart hebben zodat hij tot ons kan spreken. Het betekent ook geloven dat door zijn volmaakte leven – in een kwetsbaar lichaam gelijk aan dat van ons, als ‘het vleesgeworden Woord’ en de ‘Eerstgeboren’ Zoon van God – onze Vader ons gekwalificeerd heeft om met hem te wandelen op dezelfde manier als Jezus deed (Med.#52).

Jezus heeft, als de Tweede Adam, in de mens ‘het beeld [Gr. ikon] van onze Schepper’ vernieuwd. Waar Adam zwichtte voor Satans verleiding, deed Jezus dat niet. Waar IsraĂ«l als Gods ‘eerstgeboren zoon’ (Med.#C) er niet in slaagde Gods Wet te houden, slaagde Jezus daar wel in. En in de kracht van de Geest bracht hij het mens-zijn tot een heel nieuw niveau van zoonschap als Gods eniggeboren Zoon (Med.#58). Na zijn dood bekroonde de Vader zijn mens-zijn met heerlijkheid en eer in een onsterfelijk, verrezen lichaam (Med.#56; Med.#7); en vervolgens doopt hij ieder die tot Jezus komt met de Geest. Op die manier ontvangen wij die in hem zijn dezelfde volheid van God in ons menselijk lichaam, die we zagen in Jezus (Kol. 2:9-10); en zijn we nu reeds in hem ‘mede-gezeten’ onder de hemelse wezens (Med.#44). Wanneer hij terugkeert in heerlijkheid, dan zullen wij met hem verschijnen in onze heerlijkheid. Door ons hart en onze gedachten op deze dingen te zetten (Kol. 3:1-4, Med.#80 en Med.#84), en door voortdurend onze dankbaarheid jegens onze Vader uit te ‘zingen’, zullen onze ‘wortels’ in Christus dieper groeien. En worden we bekrachtigd door zijn Geest om onze rol te spelen in de herstelwerkzaamheden die worden uitgevoerd aan Gods beeld [Gr. ikon] in ons.

Bevrijding van het ‘gezag van de duisternis’ is geen snelle oplossing, maar het begin van een leerproces waarin we ‘opgebouwd’ worden in Christus. Want Paulus gebruikt de begrippen ‘afleggen’ en ‘aantrekken’ ook op een tweede manier,- om te wijzen op keuzes die wij moeten blijven maken. Aan de ene kant is het mijn verantwoordelijkheid om een verscheidenheid aan slechte patronen van spreken ‘af te leggen’,- zoals uitingen van ‘toorn[ii], gramschap en kwaadaardigheid’, en schandelijke manieren van spreken met of over anderen. Evenzo moet ik alle slechte gedragspatronen ‘doden’ die proberen opnieuw gezag over mij te krijgen,- gedrag dat een negatief effect heeft op mijzelf of anderen, zoals: ‘ontucht, onreinheid, hartstocht, kwade begeerte, hebzucht’. En verder zou geen enkele zoon of dochter van de Vader, en zeker niemand uit bevoorrechte maatschappelijke en etnische groepen (Grieken en JudeeĂ«rs), anderen moeten bestempelen als inferieur door hen minachtende benamingen te geven.[i] Noch zouden zij hardvochtig of krenkend moeten zijn tegenover hun vrouw of hun kinderen (Kol. 3:19-20; 1 Pet. 3:7). Toestaan dat zulke patronen blijven bestaan in mijn leven zal mij uiteindelijk diskwalificeren voor de erfenis die Christus voor mij verworven heeft.

Aan de andere kant moet ik er voor kiezen om gedrag ‘aan te trekken’ dat het karakter van onze Vader weerspiegelt zoals dat geopenbaard is in Jezus. Want ons getuigenis in ‘woord en werk’ draait om kiezen het goede te doen en niet alleen maar om het kwade te vermijden. George MacDonald meent dat degene die zegt: ‘Ik heb nog nooit iemand kwaad gedaan’, een heel andere vraag gesteld krijgt wanneer hij voor zijn hemelse Rechter staat: ‘Maar heb je ooit iemand goed gedaan?’. Wanneer we er van overtuigd zijn dat we innig geliefd zijn door onze Vader, dan willen we ons net zo volwassen gedragen tegenover anderen als hij doet (Med.#12). Vanuit ‘innerlijke bewogenheid en nederigheid’ zullen we er voor kiezen om ons tegenover anderen te gedragen met barmhartigheid, goedertierenheid, zachtmoedigheid, geduld en liefde. En omdat wij ons altijd bewust zijn van het feit dat onze Vader ons vergeven heeft, zullen we snel zijn om anderen hun overtredingen te vergeven, en zeker onze broeders en zusters in Christus (Med.#19)! Maar zelfs tegenover hen die ‘buiten’ het Lichaam zijn, zou ons gedrag wijs en ons spreken genadig en aantrekkelijk (‘met zout op smaak gebracht’) moeten zijn, niet veroordelend of scherp.

Om ons te helpen om meer zoals Jezus te worden in deze dingen heeft de Vader ons niet alleen de Geest van Christus gegeven om ons te onderwijzen, maar ook het Woord van Christus om dat te overdenken en zijn vrede in ons hart als ‘scheidsrechter’ in elke situatie (Med.#51). Onze woorden en werken zullen echter alleen dan het karakter van onze Vader weerspiegelen en getuigen van Jezus als ons hart ‘overvloeit’ in diverse uitingen van ‘dankzegging’ voor alles wat we hebben ontvangen van onze Vader. Die dankbaarheid moet beginnen op de plaats van ons reguliere gebed en gepaard gaan met waakzaamheid. Hoewel we een ‘nieuwe mens’ ontvangen hebben in Christus moeten we nuchter bedenken dat we nog steeds in staat zijn om te spreken en te handelen vanuit onze ‘oude mens’. Gewoontes van gebed en waakzaamheid leiden ons ook tot een snel belijden wanneer we falen, wetend dat onze Vader snel is om ons te vergeven, en dat onze Oudste Broer nu aan zijn zijde is om onze Aanklager er aan te herinneren dat we een nieuwe identiteit hebben en dat onze Vader aan onze kant staat (Med.#52). Waakzaamheid tijdens het bidden zal mij ook helpen om dankbaar te blijven voor de broeder of zuster die mij gekwetst heeft, of die in zonde gevallen is. Wanneer ik in staat ben om mijn Vader ‘in alles’ te danken in de verborgen omgang met hem, dan zal ik de genade vinden om meer zoals hij te worden in mijn publiekelijk spreken en gedrag. De plaats van gebed is ook de beste plaats om van de Geest de wijze en zachtmoedige woorden te ontvangen die ik nodig heb om diegene te vermanen en te onderwijzen die gevallen is (Gal. 6:1).

Kies jij er voor om voortdurend opgebouwd te worden met anderen in de Vrede van de Messias? Is zijn Woord aan het werk in jouw hart en jouw relaties? Voortdurende dankbaarheid jegens je Vader is een sleutel in het opgroeien naar zijn beeld.

HET WOORD BIDDEN

Vader, dank u dat u mij in Christus gekwalificeerd heeft als uw erfgenaam. Vul mij met alle volheid die u mij gegeven heeft in hem, door mij te dopen met uw Heilige Geest. (Kol. 1:12; 2:9-10; Ef. 3:14,16,19; Joh. 1:33)

Dank u, Vader, dat u mij ook ontrukt heeft aan het gezag van de duisternis – door het bloed van zijn kruis, zodat uw Volheid in hem mij en alle dingen zou verzoenen, door ons mee op te wekken en ons mee te doen zetelen in hem onder de hemelse wezens – zoals u hem hebt opgewekt uit de doden en hem een zetel heeft gegeven aan uw rechterhand hoog boven alle overheid, gezag, macht en heerschappij, niet alleen in deze eeuw maar ook in de toekomstige. (Kol. 1:13,20; 2:12; Ef. 2:6; 1:20-21)

Ik kies er voor om mijn deel te doen in het rijkelijk onder ons, als zijn Lichaam, laten wonen van het Woord van Christus, en zijn vrede scheidsrechter te laten zijn in ons hart,- opdat in woord en werk ons leven Jezus’ naam zal weerspiegelen en vrucht zal dragen voor u. (Kol. 3:15-17; 1:10)

VOETNOTEN

[i] In de 1e eeuw was het Griekse woord barbaros ('barbaar') een denigrerende term voor ‘vreemdelingen’ die nauwelijks of geen Grieks spraken, en het woord skuthees (let. "Scyth") een kleinerend woord voor mensen die gezien werden als behorend tot een volkstam van onbeschaafde ‘wilden’. Het woord akrobustia (‘voorhuid’), lijkt een algemeen gebruikte minachtende term te zijn die Joden gebruikten voor niet-Joden. Het woord aperitmeetoi (onbesnedenen), komt slechts Ă©Ă©n keer in het NT voor als een mildere, maar eveneens sarcastische term voor schijnheilige mede-Joden (Hand. 7:51).

[ii] ‘Gods toorn’ [Gr. orgee] is niet iets waarvan hij wil dat wij het reproduceren (Kol. 3:8; Rom. 12:19-21). Hoewel ‘toornig zijn’ [Gr. orgizo] niet zondig is, worden we opgeroepen om ‘langzaam tot toorn’ te zijn (Jak. 1:19, Med.#77), net als onze Vader (Ps. 103:8, Med.#B). Want onze toorn zal kwade consequenties hebben wanneer we die koesteren na zonsondergang (Ef. 4:26), er naar handelen (Jak. 1:20), of die opwekken in onze kinderen (Kol. 3:21).