De wil van de Vader in een pluralistische samenleving tot uitvoering brengen: de verhouding tussen dialoog en getuigenis
James Mellis
Vertaald door Mathilde Feringa; gepubliceerd in het boek: André Droogers e.a. (red.), De stereotypering voorbij: Evangelischen en oecumenischen over religieus pluralisme, Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 1997. Met toestemming overgenomen.[i]
Samenvatting
De aantrekkingskracht van twintigste-eeuwse grote steden neemt toe. Een verscheidenheid van mensen, waaronder eenlingen en etnische groeperingen die verschillende godsdienstige tradities vertegenwoordigen, wordt er naar toe getrokken. Welke rol moeten het getuigenis en de dialoog spelen in de pogingen van christenen om aansluiting te vinden bij mensen uit andere etno-religieuze groepen? In deze bijdrage wordt de bijbelse visie van de pluralistische stad ven God – het nieuwe Jeruzalem – gesteld tegenover de etnocentrische manier waarop zowel het getuigenis als de dialoog worden aangepakt door christenen in Amsterdam. Evangelische en oecumenische gelovigen worden beiden uitgedaagd om de behoefte aan openbaring onder ogen te zien. Ze worden ook uitgedaagd om de noodzaak in te zien om vrij te komen van de machten [Gr. stoicheia] die hun eigen beperkte culturele uitgangspunten, waarden en communicatiesystemen beheersen.
INLEIDING
De magnetische aantrekkingskracht van twintigste-eeuwse steden neemt toe. Mensen van allerlei aard, waaronder individuen en etnische groeperingen, worden er naartoe getrokken. De Europese stad waar ik woon vormt daarop geen uitzondering. Winkels, cafés en de markt in mijn wijk hebben een aanbod, niet alleen voor traditionele Nederlandse Amsterdammers, maar ook voor Surinamers, Marokkanen, Chinezen, Pakistanis, Indiërs, Spanjaarden, Portugezen, Turken, Libanezen en Italianen. In mijn woonomgeving kun je Nederlandse, Chinese en Ghanese kerken vinden (plus een Surinaamse huisgroep); verder zijn er Marokkaanse, Turkse en Pakistaanse moskeeën, Hindoe- en Sikhtempels en een synagoge.
Evangelische christenen nemen in hun streven om de wil van de Vader tot uitvoering brengen in een pluralistische samenleving in termen van getuigenis en dialoog, de Bijbel als gezaghebbende uitgangspunt. Het Nieuwe Testament laat echter zien dat toegewijde christenen, leiders zelfs, het doel van God voor zijn pluralistische samenleving hebben belemmerd. Hun etnocentrisme en voortgezette onderwerping aan de machten [Gr. stoicheia] hadden een uitwerking op de praktijk van hun dialoog en getuigenis onder mensen van andere etnische groepen. In moderne steden zoals Amsterdam staan zowel evangelische als oecumenische christenen voor eenzelfde uitdaging als christenen van toe.
Dit opstel is een overdenking die gebaseerd is op mijn ervaringen, ontmoetingen en vriendschappen in mijn stad en buurt, gedurende de afgelopen vijftien jaar.
Evangelisch perspectief en motivatie
Er liggen drie elementen ten grondslag aan evangelisch perspectief en praktijk in een pluralistische samenleving. Volgelingen van Jezus zijn afhankelijk van openbaring; zij leven onder gezag en zij leven door geloof.
- In de eerste plaats: de zondigheid van de mens doordringt alles, alles is erdoor beïnvloed. Er is niemand die gevrijwaard is van de blindheid en gebondenheid die met de zonde de wereld binnentrad (Rom. 3:9-18, 11:32).[ii] Openbaring buiten de menselijke situatie om, is nodig om het gezichtsvermogen te herstellen en bevrijding te brengen. De komst van Jezus, het levende Woord, in de menselijke geschiedenis is het middelpunt van de zelf-openbaring van de Schepper. Zijn komst brengt dit herstel, deze bevrijding. Zijn geschiedenis, in de Bijbel geopenbaard van Genesis tot Openbaring, is het fundament om de wil van god te doen in elke situatie, dus ook in een pluralistische samenleving.
- In de tweede plaats leven evangelische christenen onder gezag. Mijn leven behoort mij niet toe want Jezus is Heer. Door zijn Woord (de Bijbel), zijn Lichaam (de Gemeente) en zijn Geest (in mij en in de Gemeente), ervaar ik zijn autoriteit in mijn persoonlijk en gemeenschappelijk leven. Een algemeen kenmerk van evangelische overdenkingen zijn de veelvuldige aanhalingen van bijbelteksten. Dit opstel vormt hierop geen uitzondering, want zelfs een praktijkgerichte (praxis) overdenking moet beantwoorden aan de fundamentele vraag: door welk gezag doet u deze dingen?
- Ten derde leven evangelische christenen door geloof in het bijbelse perspectief van ‘de toekomstige wereld’ (Heb. 2:5), dat is het Koninkrijk Gods waarin Jezus reeds als Heer en Koning troont. Tevens erkennen evangelische christenen de macht die door ‘deze wereld’ (Joh. 8:23) op elke gelovige wordt uitgeoefend. Ik ben in deze wereld geboren, lichamelijk, door mijn ouders. In deze wereld groeide ik op binnen een beperkte omheining, die bepaald werd door mijn twintigste-eeuwse, Angelsaksisch-Amerikaanse cultuur. Binnen deze sociaal-culturele omheining werd ik ingeleid in een bijzondere (en beperkte) wereldbeschouwing, een waardensysteem en een gedrags- en communicatiecode. Toen ik als achtjarig kind mijn leven aan Jezus toevertrouwde, werd ik door de Geest van God geboren in de toekomstige wereld. Het leven van de toekomstige wereld is reeds in mij aanwezig en het maakt deel uit van mijn dagelijkse leven. Totdat Jezus terugkomt moet ik in beide werelden leven; maar leven door geloof betekent voorrang geven aan de toekomstige wereld.
Het nieuwe Jeruzalem
Toen de apostel Johannes een visioen kreeg van de toekomstige wereld, zag hij onder meer een pluralistische, stedelijke omgeving, multi-etnisch en veeltalig (Op. 7:9-10).[iii] In deze stad ontwaarde Johannes een ontmoetingsplaats die niet alleen voor eenlingen was maar ook voor volken (Op. 21:3, NBG); er was plaats voor de heerlijkheid en eer van elke etnische groep (Op. 21.26). God heeft etnische verscheidenheid geschapen om Hem te verheerlijken (Ps. 86:9)! Mensen die in Jezus geloven zijn reeds genaderd tot deze stad (Heb. 12:22).
Paulus noemt dit bijeenbrengen van de volkeren ‘het geheim’ [Gr. musterion] van Christus (Ef. 3:4-6, 1:9-10). Hij zag de kerk (Gr. ecclesia), met allerlei ‘volken’ [Gr. ethne] als ‘medeleden’ (NBG), als de vervulling van ‘het eeuwig voornemen’ van God, om ‘de wijsheid van God in al haar vormen‘ [Gr. polupoikolos] bekend te maken (Ef. 3:6,10-11). Hij sprak over ‘deze verborgenheid’ [Gr. musterion] als de bestemming van de mensheid van ‘voor het begin van de wereld’ (1 Kor. 2:7) – een erfenis voor etnische groepen, iets dat voor hen verborgen had gelegen tot de onthulling van het evangelie (Ef. 3:4-6, 8-9; Rom. 16:25-26).[iv]
De nieuwtestamentische visie op het geheime plan van God dat vervuld wordt in een multi-etnische stad in de toekomstige wereld, is een voorwaarde om te begrijpen hoe getuigenis en dialoog in deze wereld zich verhouden. Uitgaande van deze visie ziet Paulus zijn rol in de vervulling van Gods eeuwige doelstellingen voor de mensheid als twee activiteiten:
- Het verkondigen van het grote nieuws van de onpeilbare rijkdom van Christus aan alle etnische groepen (Ef. 3:8);
- De ogen van allen te openen [Gr. photizo] ten aanzien van ‘hoe het geheime plan (Gr. musterion) verwerkelijkt moet worden [Gr. oikonomia]’ (Ef. 3:9), dat wil zeggen: het samenkomen van een verscheidenheid van etnische groeperingen in één Lichaam, als ‘mede-erfgenamen’ (Ef. 3:6 NBG).
De eerste activiteit richt zich op het getuigenis; voor de tweede activiteit is de dialoog een essentiële voorwaarde.
Het getuigenis
Het Van Dale woordenboek (1977) geeft de volgende definitie van ‘getuige’: ‘iemand die bij een gebeurtenis aanwezig (geweest) is en dus kan zeggen hoe deze zich voorgedaan heeft’, en het ‘getuigenis’ dat hij aflegt als ‘bewijs’ aanvoert voor wat hij gehoord, gezien of ervaren heeft. Het christelijk getuigenis is begonnen met wat de apostelen persoonlijk gezien, gehoord en beleefd hadden van ‘alles wat Jezus gedaan heeft’ (Hand. 10:39), zijn opstanding, zijn hemelvaart, en zijn zending van de Heilige Geest (Hand. 2:32-33). Het christelijk getuigenis is méér dan informatie over de persoonlijke religieuze ervaring in één enkele culturele entourage; het gaat om het bewijs hoe het leven van de toekomstige wereld deze wereld is binnengetreden (1 Joh. 1:1-2).
Jezus heeft zijn apostelen opgedragen om – samen met de Heilige Geest (Joh. 15:26-27) – tot het uiterste der aarde getuigen te zijn van dit goede nieuws (Hand. 1:8), ten overstaan van elke etnische groep [Gr. panta ta ethne] (Mat. 28:19). De apostelen moesten hun volgelingen leren hetzelfde te doen. Wij vallen als die volgelingen onder dezelfde opdracht. Jezus zei zelfs dat het einde van deze wereld niet zou komen totdat elke etnische groep dit getuigenis had gehoord (Mat. 24:14). Waarom? Omdat het menselijk getuigenis van dit nieuwe leven een essentieel onderdeel is van het proces waardoor mensen geboren worden als kinderen van God in de toekomstige wereld (Joh. 1:7,12; Rom. 10:13-14).
Ik heb in Amsterdam een vriend die uit Turkije komt. Hij groeide op in een moslimgezin en was enige tijd lid van een derwisj-orde. In zijn eentje kwam hij naar Amsterdam om werk te vinden om zijn gezin te onderhouden. Met gokken verloor hij grote sommen geld. Zich schamend voor God en zijn gezin ging hij naar de binnenstad om zich in een van de grachten te gooien. Terwijl hij langs een gebouw liep, hoorde hij zingen en ontdekte een christelijke samenkomst. Hij vertelde dat hij in die samenkomst de tegenwoordigheid van God rook, iets wat hij eenmaal eerder had beleefd op een berghelling in Turkije. Na de samenkomst spraken twee mensen kort met hem. Toen hij wegging wilde hij zich niet meer van het leven beroven. Een week later ontving hij een kort bezoek van de twee mensen die hij bij de samenkomst had ontmoet. Zij boden hem een Turks Incil (Nieuwe Testament) aan. Uit beleefdheid nam hij het aan, maar toch begon hij erin te lezen. Een jaar, nadat hij het hele Incil twee keer had gelezen, was hij ‘overtuigd dat Jezus God was’ (zijn eigen woorden). Daarna verscheen Jezus aan hem en zei, ‘Volg mij! Gedurende een aantal jaren ondervond hij van zijn familie en zijn gemeenschap sterke weerstand tegen zijn mondelinge toewijding om Jezus te volgen. Hoewel hij zijn Turkse communiteit nooit heeft verlaten, stond hij onder ongelofelijke druk om zijn geloof in Jezus te verloochenen. Verscheidene keren werd er een aanslag op zijn leven gepleegd. Eens werd hij door een engel in bescherming genomen. Hij werd blind en is later genezen, een gebeurtenis waar ik persoonlijk bij betrokken was.
Mijn vriend is geboren in het leven van de toekomstige wereld. Hij reageerde op het bewijs, afkomstig van twee mensen uit een andere etnische groep; op het bewijs dat van de apostelen (het Nieuwe Testament in zijn eigen taal); op de verrezen Jezus persoonlijk en op de Heilige Geest die in zijn eigen hart aan het werk was. Menselijk getuigenis heeft een sleutelrol gespeeld in dit proces. Maar door het krachtige bewijs dat hij zelf in levende lijve heeft ervaren is hij trouw gebleven aan zijn belijdenis, terwijl hij toch deel blijft uitmaken van zijn Turkse (moslim)familie en gemeenschap. Al meer dan tien jaar is deze man nu zelf een getuige dat het leven van de toekomstige wereld in Jezus niet voorbehouden is aan Europeanen.
De 'stoicheia'
Als mensen (in samenhang met de Heilige Geest) getuigenis afleggen van Jezus, komt er veel meer kijken dan het meedelen van informatieve bewijsvoering. Hun getuigen is verbonden met goddelijke kracht (Hand. 1:8) – kracht die geloof opwekt in mensen, zodat zij gered kunnen worden van gebondenheden die te maken hebben met menselijke zondigheid (Hand. 14:8-10). In het leven van mijn vriend bracht dit met zich mee de bevrijding van een neiging tot zelfmoord, de bevrijding van gokken en lichamelijke blindheid. Er was echter nog een gebondenheid in zijn leven: hij was slaaf van de machten die Paulus de stoicheia noemt (Gal. 4:3,9).
Deze machten worden door Paulus vergeleken met voogden en beheerders, die de zorg voor een erfgenaam hebben zolang hij minderjarig is (Gal. 4:1-2, Het Boek). Paulus legt verband tussen deze stoicheia en de Mozaïsche wet, de ‘voogd’ van zijn eigen etnische groep: ‘wij waren tijdens onze minderjarigheid slaven van de natuurkrachten [stoicheia] … onderworpen aan een wet’ (Gal.4:3,5), ‘onder de wet’ (NBG). Ook: ‘de wet is voor ons (joden) dus een soort begeleider (tuchtmeester NBG) geweest totdat Christus kwam’ (Gal. 3:24). Daarna verbindt Paulus de stoicheia met ‘goddelijke’ wezens boven andere, niet-joodse etnische groepen: ‘er was een tijd dat u (niet-joden)… goden hebt gediend… natuurkrachten’ [stoicheia] (Gal. 4:8-9). Tenslotte verbindt hij de stoicheia met menselijke tradities die gelovigen hun erfenis in Christus proberen te ontnemen en hen weer onder slavernij proberen te brengen (Gal. 4:9-10; Kol. 2:8,16,20-23).
Leslie Newbigin spreekt van de stoicheia in termen van normen, rollen en structuren, een geordende machtsstructuur, die door God ontworpen is (Kol. 1:16-17) om het menselijk leven te begeleiden en te beschermen door middel van wet, gewoonte en traditie, maar met de mogelijkheid om verabsoluteerd te worden en toegepast om te tiranniseren (Newbigin, 1989:205-206). Hendrik Berkhof vereenzelvigt de stoicheia met godsdienstig maatschappelijke structuren (ook in de moderne wereld): van ‘the clan or tribe among primitive peoples, or of the respect for ancestors and the family which for centuries gave form and content to Chinese life’ {'de familiegroep of stam onder primitieve volkeren, of de eerbied voor voorouders en familie die eeuwenlang vorm en inhoud gaven aan het leven in China.' } (Berkhof, 1977:34). Zowel Newbigin als Berkhof begrijpen dat Paulus een verband legt tussen het woord stoicheia en de woorden arkee en exousia ('overheden en machten' - Kol. 2:8-10,15,20) (Newbigin, 1989:203; Berkhof, 1977:20).
Het valt buiten het kader van dit opstel om een theologie te ontwikkelen van de beschermende machten over etnische groepen. Toch is het de moeite waard om aan te tekenen dat Paulus het menselijk getuigenis (in samenhang met de Heilige Geest) een belangrijke rol ziet vervullen in het proces waarbij gelovigen de Heilige Geest ontvangen (Gal. 3:2). In het denken van Paulus was het ontvangen van de Heilige Geest direct verbonden met het feit dat mensen uit alle etnische groepen erfgenamen werden en ‘vrijgezet’ werden van de slavernij aan de stoicheia (Gal. 4:6-7; Ef. 2:18, 3:6). Echter, Paulus' voornaamste zorg rond de stoicheia was het negatieve effect dat deze bevoogdende krachten hadden op de gelovigen (zie Med.#30, #31, #28 & #4).
De uitwerking van de 'stoicheia' op het getuigenis (etnocentrisme)
Over de onverminderde macht die de stoicheia op joodse gelovigen uitoefende terwijl zij getuigden onder mensen van andere etnische groepen, maakte Paulus zich ernstig zorgen. Deze machten brachten de joodse gelovigen hen ertoe hun eigen culturele tradities te vermengen met het evangelie (Kol. 2:8-23). In feite gebruikt Paulus de sterkste taal die er in het Nieuwe Testament te vinden is om zulke gelovigen te veroordelen (Gal. 1:7-8, 5:12). Dit waren toch mensen waarvan aangenomen kon worden dat zij reeds in het leven van de toekomstige wereld waren binnengegaan! Paulus berispt Petrus in het openbaar vanwege het feit dat hij zich onder invloed van deze machten heeft laten komen (Gal. 2:14). Petrus zelf wist toch beter?
Tot ongeveer drie jaar nadat Jezus de Grote Opdracht had gegeven, dus tot rond de dood van Stefanus, bleven de joodse gelovigen onwillig om te getuigen voor mensen buiten hun eigen etnische groep (Hand. 11:19, 10:19-20). Waarom? Deze gelovigen waren opgegroeid in de kleine joodse culturele enclave, waar zij hadden geleerd om mensen uit andere etnische groeperingen als minderwaardig te beschouwen (Hand. 10:28b). En mócht er getuigenis plaatsvinden, dan gebeurde dat toch wel volgens joodse gewoonten – en dat betekende niet ten huize van een niet-jood (Hand. 10:28a, 11:2-3). Blijkbaar waren theologische opleiding, Geestesdoop en leiderschapservaring niet voldoende om Petrus en de andere apostelen vrij te maken van zo’n diepgewortelde instelling (zie Med.#46).
Antropologen noemen deze instelling ‘etnocentrisme’. Etnocentrisme verhoudt zich tot etnische groepen als egocentrisme tot individuen. Het heeft te maken met de aanname dat andere culturen de wereld toch zeker benaderen op dezelfde wijze als ‘wij’. Maar deze instelling gaat verder dan slechts waarneming of ‘wereldbeschouwing’; etnocentrische houdingen, die gewoonlijk onbewust zijn, hebben te maken met diepe gevoelservaringen. Om die reden was er een driemaal herhaalde, bijzondere openbaring voor nodig om Petrus zover te krijgen dat hij kon zeggen ‘Nu zie ik in, hoe waar het is dat God geen onderscheid maakt’ tussen etnische groepen (Hand.10:34-35).
Twee jaar geleden kwam een aantal christelijke organisaties bijeen om samen een zomeractie te houden. Zij wilden christenen samenbrengen om aan de in Amsterdam wonende moslims het evangelie te verkondigen. Hun plan omvatte het opstellen van lectuurstalletjes op de verschillende markten, het houden van kinderclubs in diverse stadswijken en een ‘instuif’ of koffiehuis. Er ging een brief naar alle kerken in de stad met de uitnodiging om deel te nemen aan deze actie.
Een van de benaderde kerkgenootschappen beschouwde deze actie als zo aanstootgevend dat men met een brief reageerde. Deze brief werd niet gestuurd naar de christelijke organisatie die de actie op touw had gezet, maar juist naar elke moskee in de stad, om duidelijk aan te geven dat men tegen dit evangelisatiegetuigenis gekant was en er niets mee te maken wilde hebben. Hoewel verscheidene voorgangers van dit kerkgenootschap bezwaar hadden aangetekend tegen deze maatregel, werd hun bezwaar verworpen. In termen van aanvankelijk zichtbare resultaten leidde de actie tot een aantal interessante discussies, het uitdelen van enige cassettebanden en traktaten, een kinderclub die nog steeds functioneert en verschillende individuele ‘zoekers’ die nazorgbijeenkomsten bezochten. Maar hoe kwam het dat bepaalde kerkleiders zo’n weerstand hadden tegen dit getuigenis? Als het hun om de aard van de actie ging, waarom deden zij dan geen poging om hun christenbroers en –zusters te corrigeren, in plaats van te schrijven naar de moskeeën?
Ik vermoed dat er onder deze kerkleiders mensen zijn die, net zoals Petrus, nog gebonden zijn door de stoicheia van hun eigen culturele overlevering. Zij groeiden op in een kleine westerse culturele enclave (Nederlands of West-Europees) waar zij een scherp onderscheid leerden maken tussen wat Newbigin noemt de wereld van ‘feiten’ en de wereld van ‘waarden’. Godsdienst ‘is not perceived as concerned with facts… which finally govern the world – which we shall in the end have to acknowledge whether we like them or not’ {'wordt niet waargenomen als te maken hebbende met feiten… die uiteindelijk de wereld regeren – die we tenslotte zullen moeten erkennen of we ze leuk vinden of niet.'} (Newbigin, 1989:7). Neen, voor hen behoort het evangelie tot de wereld van ‘waarden’ die te maken hebben met privézaken op basis van persoonlijke (individuele) voorkeur. De Nederlandse uitspraak ‘Iedereen heeft zijn eigen geloof’ brengt godsdienst niet alleen in verband met privé-waarden, maar laat ook zien hoe niet de familie of etnische groep, maar het individu waargenomen wordt als de centrale sociale eenheid in de moderne westerse wereldbeschouwing. Daarbij komt dat niet de etnische, maar de godsdienstige groeperingen in het centrum van de aandacht staan, omdat zij grote ideologieën en vrijwillige genootschappen van individuele aanhangers vertegenwoordigen.
West-Europeanen zijn gewend geraakt aan de eeuwenlange overheersing in de wereld (tegenwoordig gevormd door handel, onderwijs en technologie). Dus nemen zij óf aan dat mensen uit niet-westerse culturen dezelfde categorieën als zijzelf gebruiken (zoals het ‘feiten’ onderscheiden van ‘waarden’ en de mensheid indelen in godsdienstige groeperingen), óf zij neigen ertoe te geloven dat de westerse benadering de meest geavanceerde is en dus superieur.
Anderzijds is het mogelijk dat er kerkleiders waren die zich bezorgd maakten over de etnocentrische aanpak van de actie, en niet zonder reden. Doordat de initiatiefnemers ‘moslims’ als doelgroep hadden uitgekozen, toonden zij hun eigen binding met overeenkomstige westerse indelingen van mensen in religieuze groeperingen. En dit waren evangelische christenen met een sterke Paulinische theologie, die zich erop beriepen door de Grote Opdracht geactiveerd te zijn! Paulus werd echter geroepen te prediken tot de volken [Gr. ethne], niet tot één of ander collectieve groep ‘afgodendienaars’ (Ef. 3:9; Hand. 9:15, 22:21, 26:17-18). En het brandpunt van Mattheüs 28:19 ligt op etnische groeperingen [Gr. panta ta ethne], niet op godsdienstige groeperingen. Een evangelisatie-actie die ‘en masse’ op moslims gericht is, weerspiegelt niet alleen onderwerping aan de stoicheia van een westerse wereldbeschouwing. Het suggereert ook het gevangen zijn door de geestelijke machten van het kwaad [Gr. poneeria pnumatikos] (Ef. 6:12) uit ons verleden, bijvoorbeeld toen de Europees-christelijke beschaving kruistochten gebruikte om de Arabisch-islamitische beschaving met geweld aan zich te onderwerpen.
Het etnocentrisme van de ondernemers van de actie bleek niet alleen uit hun gerichtheid op moslims, maar ook uit hun getuigenisstrategie: het was een aanpak die gericht was op individuen uit verschillende leeftijdscategorieën. Volgens hen is behoudenis in de eerste plaats een individuele aangelegenheid. Maar in de Marokkaanse en Turkse gemeenschappen (de twee grootste islamitische etnische groepen die in Amsterdam wonen) is niet het individu maar het gezin de sociale basiseenheid. Bij hen heeft religie te maken met eer van de familie of groep, niet met onafhankelijke individuele voorkeur. Mijn Turkse vriend werd eens gewaarschuwd door zijn Marokkaanse buurman om christenen in de gaten te houden, omdat zij deur-aan-deur rondgaan om ‘onze kinderen en vrouwen te bekeren als wij niet thuis zijn’. De buurman van mijn vriend nam dit soort getuigenis waar als een bedreiging voor zijn gezin.
Verder overheersten westerse communicatiestijlen in de actie. Een bijbelstudie of – bespreking (waarbij de waarheid gecommuniceerd wordt door middel van begrippen) geniet onder westerse etnische groepen de voorkeur. Dit wijkt af van de wijze van waarheid ontvangen waar de meer op ervaring gerichte culturen van mijn Turkse en Marokkaanse kennissen de voorkeur aan geven. De mensen die ik in deze groepen ontmoet heb, zijn veel meer onder de indruk van gastvrijheid, gebed, voordracht, dromen, visioenen en genezingen. In deze op ervaringen gebaseerde communicatiestijlen zijn non-verbale symboolsystemen zoals gebaar, afbeelding, geur, kleur, aanraken, klank, tijd en indeling van ruimte, heel belangrijk.
Ik zag dit gegeven nog eens bevestigd toen ik met een collega naar een christelijk koffiehuis ging, om met een aantal Marokkaanse mannen te praten die daar regelmatig kwamen. Het koffiehuis was vol sigarettenrook en er zat een merkwaardige verscheidenheid van westerse straatmensen aan de meeste tafels. De volgende week kwamen een aantal ven hen naar ons gebedshuis om de video ‘Jezus’ in het Tamazight (de taal van de Rif Berbers) te zien. Ze liepen meteen door naar de badkamer om hun handen, voeten, gezichten enzovoort te wassen, alvorens in alle rust de film te bekijken. Waarom? Ze hadden de plaats voor schoenen bij de deur opgemerkt, de aantrekkelijke teksten aan de wand (Arabisch, Nederlands en Engels), de crème en rode kleuren en de afgescheiden gebedsruimte. Deze non-verbale symbolen deelden een ernst mee ten aanzien van geestelijke aangelegenheden die ontbrak in het koffiehuis.
De dialoog
Van Dale omschrijft ‘dialoog’ eenvoudigweg als ‘samenspraak’. Impliciet aan deze omschrijving is de noodzaak om naar elkaar te luisteren. ‘Dialoog’ is recentelijk ook in gebruik geraakt om de ‘samenspraak’ tussen vertegenwoordigers van twee of meer godsdienstige groepen aan te duiden. Een waarachtige dialoog – tweerichtingsgesprek – is van fundamenteel belang voor het opbouwen van wederkerige menselijke verhoudingen. Dialoog kan wederzijdse aanvaarding communiceren, goodwill en respect; het kan begrip, nauwkeurige informatie en wederzijds vertrouwen bevorderen – allemaal dingen die bijzonder belangrijk zijn in de omgang tussen groepen in een pluralistische samenleving.
Het spreken en schrijven zijn echter slechts twee van de vele symboolsystemen die worden gebruikt in een gesprek. Twee partijen coderen hun boodschappen door het koppelen van meerdere symbolen, zoals woorden, gebaren, ruimte, tijd enzovoort. Hoe groter het aantal symbolen is, hoe rijker de dialoog (Klem, 1982:145). Elke etno-linguïstische groep doordringt zijn leden met een besef van de betekenis van elk symbool. Elke groep bezit ook voorkeurstijlen van uitwisseling voor specifieke ontmoetingen. Het gevolg hiervan is dat de dialoog tussen verschillende etno-linguïstische groepen veel meer inhoudt dan eenvoudige mondelinge of geschreven vertalingen van ideeën en woorden.
Ray Register oppert dat ‘Christian dialogue has as its ideal the Incarnation of God in Christ Jesus of Nazareth’ {‘De christelijke dialoog heft als haar ideaal de vleeswording van God in Christus Jezus van Nazareth.’} (Register, 1980: vii). Jezus kwam bijvoorbeeld de wereld van eerste-eeuwse Galilese joden binnen; hij leerde hun symboolsystemen en deelde hun leven. Zijn getuigenis onder hen werd gebouwd op verhoudingen die door de dialoog tot stand waren gekomen. Lucas geeft ons een aangrijpend beeld van Jezus als twaalfjarige jongen: hij zat tussen de godsdienstleraars, luisterde naar hen, stelde hen vragen en gaf antwoord op hun vragen (Luc. 2:46-47). Zijn wij bereid bij de godsdienstleraars van een andere etnische groep te gaan zitten? Zijn wij bereid naar hen te luisteren en hen vragen te stellen?
Met twee mannelijke collega’s bezocht ik eens een gebedsdienst in een van de moskeeën die in onze wijk in gebruik zijn. Onze gastheer was een jongeman die regelmatig die moskee bezocht, een vriend van een van mijn collega’s. Na afloop van de gebedsdienst stelde hij ons voor aan de imam: wij stelde ook onze christelijke organisatie voor. Samen dronken wij thee en stelden hem enkele vragen. Hij nodigde ons uit om, wanneer wij maar wilden, terug te komen om vragen te stellen. Inderdaad bezochten wij de moskee nog eens, maar onze afspraak met de imam werd onmogelijk gemaakt doordat een aantal van zijn eigen mensen zijn aandacht plotseling nodig had. De religieuze leider die ons in zijn plaats te woord stond was een heel ander type. Veel ouder dan de imam, leek hij zich erg bewust van zijn leeftijd en status en probeerde hij – met nog ongeveer zes mannen om hem heen – ons te overtuigen van de superioriteit van de islam en de onbetrouwbaarheid van de Bijbel. Deze dialoog bracht geen vertrouwen voort. Ik vroeg mij af hoe vaak christenen op dezelfde manier overkomen als zij hun opleiding, leeftijd en dergelijke benutten om buitenstanders te overtuigen, en tegelijkertijd ‘optreden’ om indruk te maken op hun eigen groep.
Jezus zei tegen zijn volgelingen dat hij de wereld inzond op dezelfde manier als hij gezonden was (Joh. 20:21). De dialoog is een onontbeerlijk fundament om de opdracht van Jezus te gehoorzamen om getuigenis af te leggen aan mensen uit elke etnische groep, zelfs als zulke dialogen soms teleurstellen. Wij behoren zijn voorbeeld te volgen om van mensen uit andere culturen te aanvaarden, hun manier van doen aan te leren en te respecteren, om zodoende een verhouding met ze te kunnen opbouwen. Door middel van de dialoog bouwen wij vertrouwen op en leren wij hoe wij ons getuigenis kunnen vertalen, zodat het direct inspreekt in hun wereldbeschouwing, hun waarden, hun gedragscode – zodat het past binnen hun communicatiesysteem. De apostel Paulus noemt dit ‘voor alle mensen… van alles… worden om op alle mogelijke manieren er enkelen te redden’ (1 Kor. 9:22-23). Maar het bouwen van verhoudingen door middel van de dialoog is van meer betekenis en diepere waarde dan alleen als de voorbereiding tot getuigenis. Relaties tussen verschillende etno-linguïstische groepen zijn essentieel voor het doel van God voor de mensheid. Met de ogen van geloof heeft Paulus ‘het geheimenis [Gr. musterion] van zijn wil’ gezien (Ef. 19, NGB) in de openbaring van een multi-etnische Lichaam (Ef. 3:6), waar allen delen in de erfenis en waar allen tezamen in Gods volksvergadering [Gr. ecclesia][v] de ‘veelkleurige [Gr. polupoikolos] wijsheid Gods bekendmaken’ (Ef. 3:10 NBG). De wereldbeschouwing, de waarden, het gedrag en communicatiesystemen van willekeurig welke etno-linguïstische groep is, zelfs wanneer het onder de heerschappij van Jezus is gebracht, niet bij machte de volheid van Gods wijsheid en heerlijkheid te weerspiegelen. Slechts de relatie tussen mensen uit élk geslacht en etno-linguïstische groep, die geboren zijn in de toekomstige wereld – samen in aanbidding rondom de troon Gods – kunnen de volle wijsheid en heerlijkheid van God tot uitdrukking brengen.
Mijn vrouw en ik hebben allebei het voorrecht gehad om bevriend te raken met verschillende Marokkaanse gezinnen. Wij schamen ons niet om bij hen te getuigen van Jezus, maar er zijn verscheidene jaren van vriendschap voor nodig geweest voordat zij onze pogingen tot getuigen begonnen te begrijpen. Ik beschouw onze dialoog met hen door de jaren heen, onze ‘tweerichtingsgesprekken’, als een onderdeel van het opbouwen van een eeuwige vriendschap – dat wil met ogen van geloof zeggen, dat de Heilige Geest, Jezus aan he zal openbaren, met dezelfde bevrijdende macht die wij hebben gekend maar dan in termen van hun cultuur en taal, zodat zij en hun volk op hun wijze heerlijkheid en eer aan Jezus kunnen brengen. Wij zien uit naar de dag dat wij ten volle met hen kunnen delen als mede-erfgenamen van het leven van de toekomstige wereld![a]
De dialoog en vriendschap met hen heeft ons al op verschillende manieren geestelijk verrijkt. Door de gebedsvormen van hun Marokkaanse (moslim)cultuur gade te slaan, hebben wij opnieuw de betekenis ontdekt van het zich neerwerpen in de aanbidding rond de troon van God in de hemel (Op. 4-5). En door het overwegen van hun bezwaar tegen Jezus' verzoenend sterven aan het kruis kreeg ik nieuw licht op de aard van zonde en verlossing. Volgens hen heeft God niemand nodig om voor onze zonden te sterven; hij is zo groot dat hij ons eenvoudigweg vergeeft. Ik bleef zitten met de vraag of Marokkanen geen zonde kennen die de dood verdient? Toen ik op het onderwerp doorging door observatie en andere vragen, ontdekte ik dat zonden die ernstige schande over de familie brengen, voor Marokkanen inderdaad met de dood gestraft kunnen worden – of op z’n minst met uitstoting uit de familie. Aan een Marokkaanse kennis vroeg ik wat er zou gebeuren als een jongeman zó kwaad op zijn vader werd dat hij hem in het bijzijn van anderen in het gelaat sloeg. Hij antwoordde dat de zoon gedood zou kunnen worden, hoewel het waarschijnlijker is dat hij weggestuurd zou worden om de eer van zijn vaders (familie)naam te redden. Kon de vader zijn zoon vergeven en terugbrengen? ‘Dat zou wel kunnen,’ was het antwoord, ‘maar hij zou veel van hem moeten houden, want met de terugkeer van de zoon zou de schande weer terugvallen op de vader.’ Kon de familienaam ook weer in ere hersteld worden? ‘Dan zou de vader moeten sterven,’ antwoordde hij. In de Marokkaanse en andere Arabische culturen draagt de oudste zoon dezelfde verantwoordelijkheid voor de familienaam als de vader.[b]
Na dit tweegesprek ben ik nieuwe dingen gaan zien in de Bijbel met betrekking tot Jezus al onze ‘oudste broer’ (Rom. 8:29, Med.#5; Heb. 2:10-11, Med.#7) en ‘bloedverwant-losser’ [Heb. goël] (Job 19:25; Jes. 63:16, Med.#E en Med #20), en heb ik een nieuwe waardering gekregen voor de eerste regel van het Onze Vader, ‘Vader… wij eren uw heilige naam’ (Mat.6:9, Het Boek, Med.#13).
De uitwerking van de 'stoicheia' op de dialoog (etnocentrisme)
Onder auspiciën van een genootschap van kerken werd er niet lang geleden een ontmoeting georganiseerd die aangekondigd werd als ‘een dialoog’ tussen de islam, het judaïsme en het christelijk geloof. Ik woonde deze ontmoeting, gehouden in een kerkgebouw in Amsterdam, bij. Van de twee honderd aanwezigen waren bijna allen Nederlanders, inclusief de twee mannen die de islam en het judaïsme vertegenwoordigden. Terwijl de overgrote meerderheid moslims in Amsterdam (zo’n tachtigduizend) uit Marokko, Turkije en Suriname komen (de laatste komen oorspronkelijk uit Zuid-Azië), waren er slechts vijf of zes mannen uit deze etnische groepen aanwezig. Met uitzondering van een slotgebed dat uitgesproken werd in het Arabisch door de Nederlander die de islam vertegenwoordigde, werd de hele bijeenkomst in het Nederlands gehouden.
De joodse- en moslimwoordvoerders vertegenwoordigden hun godsdiensten op voortreffelijke wijze. De man die gekozen was om het christelijk standpunt te belichten scheen zijn tijd echter niet te vullen met het vertegenwoordigen van het christelijk geloof, maar met het idee van de godsdienst dialoog zelf. Hij eindigde niet met een christelijk gebed, maar met een gebed uit de oude religie der Maya's. Als het doel van de dialoog het opbouwen van wederzijdse verhoudingen en het bevorderen van wederzijds respect en begrip tussen bevolkingsgroepen in Amsterdam is, dan is dat doel niet gediend met deze bijeenkomst van Nederlandssprekende Nederlanders in gesprek met elkaar.
Net als bij de zomeractie heeft de West-Europese (Nederlandse) wereldbeschouwing de voortgang van deze ‘dialoog’ overheerst. Voor de organisatoren van de ‘dialoog’ was er ruimte voor het pluralisme op het gebied van religieuze begrippen en verbondenheid. Maar op het gebied van de taal en in de stijl van communiceren ontbrak die ruimte ten enenmale. Hoeveel Marokkanen, Turken en Surinamers zullen zich op hun gemak gevoeld hebben bij de tijdgeoriënteerde opzet, het kille kerkgebouw, de analytische discussiestijl, en de mogelijke schaamte van het maken van fouten in het begrijpen of spreken van een tweede taal, met name waar het gaat om een zo ingrijpend onderwerp als het geloofsleven?
Etnocentrisme leidt ertoe dat men aanneemt dat iedereen een gemeenschappelijke situatie of gebeurtenis op dezelfde manier benadert. Etnocentrisme leidt ertoe dat mensen ontmoetingen initiëren op hun eigen ‘erf’, en plaatsen, waarden en symbolen gebruiken die zij als ‘normaal’ beschouwen. Ik vraag mij af of de organisatoren van deze vergadering ook maar enig idee hadden van de mate waarin hun Nederlandse waarden het gebeuren overheersten. Misschien namen zij de houding aan van ‘de Nederlandse manier om dingen te doen in Amsterdam waarbij immigrantengroepen zich eenvoudig moesten aanpassen’. Hoewel deze opvatting wel enigszins geld op het niveau van ‘deze wereld’, is het een te enge opvatting voor christelijke leiders die toegang hebben tot een breder gezichtspunt. Hun voornaamste burgerschap is niet meer die van de etnische groep waarin zij opgroeiden, maar die van het Nieuwe Jeruzalem van de ‘toekomstige wereld’ (Fil. 3:20). En de rest van hun leven in deze wereld zouden zij zich niet langer moeten beperken tot verhoudingen met mensen van hun eigen etnische groep. Het doel van werkelijk pluralisme wordt het best gediend met de praktische uitoefening van hun geloof in de huidige realiteit van de toekomstige wereld – dat wil zeggen door zich ervan te overtuigen dat alle etno-linguïstische groepen die bij een dergelijke bijeenkomst betrokken zijn, gelegenheid krijgen om werkelijk naar elkaar te luisteren.
Toen ik aan dit artikel begon was Amsterdam juist bezig te herstellen van het ernstigste vliegtuigongeluk hier in Nederland. Zo’n vijfenveertig mensen vonden de dood toen een vrachtvliegtuig op een hoogbouwflat invloog in een multi-etnische wijk. Onder de slachtoffers waren Nederlanders, Ghanezen, Israëliërs, Surinamers en Pakistanen. Het gebeuren trof moslims, hindoes, christenen, joden en vele anderen zonder godsdienstige binding.
In de week na de ramp werd er een multi-etnische gedenkdienst georganiseerd die door duizenden werd bijgewoond en door honderdduizenden op de televisie werd gevolgd. Mensen uit al deze etnische groepen en godsdienstige overtuigingen zaten naast elkaar om rouw te dragen; er was geen overheersende cultuur waar te nemen. Naast toespraken van verschillende politieke leiders werden er muzikale en dichterlijke presentaties gebracht door groepen en enkelingen die de verschillende getroffen etnische groepen vertegenwoordigden: Surinamers en Ghanezen die christelijk gezangen zongen, een Marokkaanse imam die op zangerige toon een deel uit de Koran voordroeg, een groep Pakistaanse moslims die in het Arabisch en Urdu iets zongen, en Israëli die Psalm 23 in het Hebreeuws voordroeg, een Surinaamse vrouw die een hindoe-klaaglied zong. Ik ontkwam niet aan de indruk dat, in termen van het luisteren naar elkaar, er door deze bijeenkomst meer was bereikt dan in een tiental georganiseerde, op begrippen georiënteerde ‘dialogen’. Dit kwam voornamelijk omdat elke etno-linguïstische groep de gelegenheid had gekregen om op zijn eigen manier uitdrukking te geven aan zijn smart, terwijl mensen uit andere etno-linguïstische groepen toehoorden.
Conclusie
Een oud Indonesisch gezegde geeft de bijbelse waarheid weer dat etnische identiteit en tradities dieper geworteld zijn dan godsdienstige: ‘Religion comes in from the sea but tradition comes down from the mountains’ {'De godsdienst komt van over de zee, maar de traditie dealt neer uit de bergen.'} (Willis, 1976:39). Mijn Marokkaanse moslimvrienden ondervinden niet alleen spanningen van hun Nederlandse christenburen, maar ook tussen hun Turkse en Surinaamse buren. De godsdienstige ‘dialoog’ met Nederlandse aanhangers van de islam, het judaïsme en het christelijk geloof interesseert hen weinig. De muren en spanningen tussen groepen die in deze stad wonen zijn primair etnisch en niet godsdienstig van aard. De opvatting van Newbigin is dat West-Europeanen helemaal warm lopen voor pluralisme in de wereld van waarden, maar niet voor pluralisme in de wereld van feiten (Newbigin, 1989:7). Zou dit de reden kunnen zijn waarom Europeanen die diversiteit van religieuze gezindten voorstaan binnen hun eigen etnische groep, ook politieke partijen uit de rechtervleugel kiezen die buitenlanders het land uit willen sturen?
Vanuit een praktisch (praxis) standpunt moet misschien zelfs de nadruk van het thema van deze bundel, ‘Religieus pluralisme’, worden herzien. In hoeverre is deze nadruk zelf het product van Europees etnocentrisme? De moderne wereld werd drie eeuwen lang overheerst door Europees kolonialisme en rationalisme. Misschien wordt het tijd om de vervorming van zowel het ‘getuigenis’ als de ‘dialoog’, voortgebracht door ons eigen Europese etnocentrisme, onder ogen te zien.
In elk geval dienen wij het bijbels perspectief opnieuw te bekijken. De toekomst van God heeft voornamelijk te maken met etno-linguïstisch pluralisme. Met de elementaire machten [Gr. stoicheia] die verband houden met etnocentrisme, is niet automatisch afgehandeld bij de bekering. De ervaring van Petrus (Hand. 10-11) laat zien dat: noch een theologische opleiding, noch Gestesdoop of ervaring in kerkelijk leiderschap zijn op zichzelf voldoende om deze machten te overwinnen. Of wij nu evangelisch of oecumenisch van overtuiging zijn, wij hebben openbaring nodig om de wil van de Vader te doen, om waarachtige ambassadeurs te zijn in de stedelijke ‘toekomstige wereld’ die reeds in ‘deze wereld’ is verschenen.
VOETNOTEN
[i] Een aantal fouten in het overnemen van aangehaalde Bijbelverzen, in de vertaling van de oorspronkelijke Engelse tekst, of in de redactie van die vertaling, zijn in deze versie van de Nederlandse tekst gecorrigeerd.
[ii] Tenzij anders aangegeven zijn bijbelcitaten en tekstverwijzingen overgenomen uit de Groot Nieuws Bijbel (NBG 1983). Cursieveringen in bijbelcitaten zijn van mij.
[iii] In dit gehele opstel verwijzen variaties op het Griekse word ethnos naar etnische groeperingen. Gewoonlijk worden de meervouds-variaties op het woord ethnos (ethne) vertaald met ‘heidenen’, ‘volken’, ‘niet-joden’ of ‘natiën’.
[iv] Een erfenis voor etnische groepen, bereid vanaf de schepping van de wereld, is uit het onderwijs van Jezus op te maken (Mat. 25:31-34 NBG). De woorden ‘hij zal ze … scheiden’ .doen vermoeden dat het de volken (Gr. panta ta ethne) zijn die gescheiden worden (v. 31). Vandaar zou ‘beërft het koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging der wereld af’ moeten worden gezien als gesproken tot volken, niet zozeer tot individuen (vs. 34).
[v] Ecclesia wordt in Hand. 19:32,39,41 vertaald als ‘volksvergadering’.
Deze twee extra voetnoten hoorden niet bij de oorspronkelijk uitgave van het artikel:
[a] Luister naar een hedendaagse (audio) indruk van hoe de multi-etnische aanbidding in de Nieuwe Jerusalem zou kunnen klinken (Een voorsmaak van de hemel [11:15]).
[b] Voor meer over hoe het getuigenis van Jezus onder de Samaritanen mij geholpen heeft het visioen van Johannes toe te passen in mijn aanbidding en mijn getuigenis onder mijn Moslim buren in Amsterdam: zie mijn artikel, 'Het Goede Nieuws leren delen in een Moslim context', en voor leden, een meer recente video-lezing over Bijbelse contextualisatie (videoduur: 1:14:13).
.
BIBLIOGRAPHIE
Berkhof, H., Christ and the Powers, Scottsdale, Penn., Herald Press, 1977 (oorspronkelijk Nederlandse uitgave: H. Berkhof, Christus en de Machten, G.F. Kallenbach, 1952).
Dretke, J., A Christian Approach to Muslims: Reflections from West Africa, South Pasadena, Cal., WCL, 1979.
Klem, H., Oral Communication of the Scripture: Insights from African Oral Art, South Pasadena, Cal., WCL 1982.
Lingenfelter, S. & Meyers, M., Ministering Cross-Culturally: An Incarnational Model for Personal Relationships, Grand Rapids, Mich., Baker, 1986.
Mellis, J., A Christian Approach to Nationalism, (unpublished paper), 1993.
Newbigin, L., The Gospel in a Pluralist Society, Grand Rapids, Mich., Eerdmans, 1989.
Register, R., Dialogue and Interfaith Witness With Muslims, Toronto, Ont., Fellowship of Faith, 1980.
Stafford, T., The Friendship Gap: Reaching Out Across Cultures, Downers Grove, Ill., IVCF, 1984.
Willis, A. T., Indonesian Revival: Why Two Million Came to Christ, South Pasadena, Cal., WCL 1976.