(94)
Hoe onze opstanding een eeuwig plan vervult, en wat Jezus vervolgens gaat doen
Ik dacht altijd dat deze passage in 1 KorintiĂ«rs, over de opstanding van ons lichaam, gewoon ging over hoe de Dood uiteindelijk verslagen zal zijn als Jezus terugkeert. Maar hoe meer ik nadacht over deze passage, des te meer begon hij mij te intrigeren; want ik begon te ontdekken dat Paulusâ woorden twee van mijn theologische vooronderstellingen aanvochten. Ten eerste had ik altijd aangenomen dat omdat de Dood over de mensheid was gekomen door de zonde van Adam en Eva, zij oorspronkelijk geschapen moesten zijn met onsterfelijke lichamen. Nee, zegt Paulus, zij werden geschapen met sterfelijke lichamen die konden sterven, hoewel ze niet hadden hoeven sterven als ze God niet ongehoorzaam geweest waren. De opstanding van Jezus en onze opstanding in onsterfelijke lichamen is daarom niet een terugkeer naar iets wat we voor de zondeval bezaten, maar een nieuwe ontwikkeling in Gods eeuwige plan voor de mensheid. Ten tweede had ik altijd aangekomen dat Gods koninkrijk draaide om de eeuwige regering van Jezus. Echter wanneer Paulus spreekt over de opstanding van ons lichaam bij Jezus' wederkomst, dan zegt hij dat Jezus het koninkrijk zal overdragen aan de Vader, en dat hij hem onderdanig zal zijn,- in vervulling van een profetische tekst in Psalm 8. Dus het lijkt er op dat het eeuwige koninkrijk van God uiteindelijk meer gaat over de Vader dan over Jezus. Bereid je er op voor om een paar van je eigen theologische vooronderstellingen te heroverwegen.  - JKM
Tekst van de meditatie
'Vader' tekst: 1 Korintiërs 15:24
Schriftgedeelte:Â 1 Kor. 15:19-28,35-40, 42-54,57-58
Introductievideo duur:Â 01:11
SCHRIFTGEDEELTE
Indien we alleen in dit leven hoop in Christus hebben, dan zijn we de erbarmelijkste van alle mensen. ·Maar nu is Christus opgewekt uit de doden en eersteling geworden van wie ontslapen zijn. ·Aangezien door een mens de dood kwam, kwam ook door een mens de opstanding van doden. ·Zoals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Messias allen levend gemaakt worden. ·Ieder echter in de eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens zij die bij de Messias horen bij zijn komst. ·Dan komt de voleinding: wanneer hij het koninkrijk zal overdragen aan de God en Vader, wanneer hij alle overheid en alle gezag en macht buiten werking gesteld heeft. ·Want hij moet koning zijn totdat hij alle vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. ·De laatste vijand die buiten werking gesteld wordt is de Dood, ·want: âAlles heeft hij onderworpen onder zijn voetenâ [Psalm 8:6b]. Echter wanneer gezegd wordt dat âallesâ is âonderworpenâ, dan is natuurlijk de Ene die alles aan hem onderwierp daarvan uitgesloten. ·En wanneer alles aan hem onderworpen is, dan zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan de Ene die alles onder hem gelegd heeft, opdat God zal zijn alles in allen. (1 KorintiĂ«rs 15:19-28 PH)
âMaar,â zal iemand zeggen: âHoe worden de doden opgewekt?â en âMet wat voor lichaam zullen zij komen?â ·O onverstandige! Wat je zaait komt niet tot leven, tenzij het sterft; ·en wat je zaait is niet het lichaam dat zal voortkomen uit wat je zaait, maar slechts een naakte zaadkorrel, bijvoorbeeld van tarwe of van een andere graansoort. ·God geeft⊠aan ieder van de zaden een eigen lichaam. ·âŠVlees van mensen is anders dan het vlees van beesten⊠·Zo ook met hemelse lichamen en aardse lichamen: de heerlijkheid van de hemelse is verschillend van de heerlijkheid van de aardseâŠ
Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. ·Zo staat ook geschreven: âDe eerste mens, âAdamâ, werd een levende zielâ [Gen. 2:7b], de laatste âAdamâ wordt tot een levendmakende geest. ·Nee, niet het geestelijke is het eerste maar het natuurlijke, en dan het geestelijke. (1 Kor. 15:35-40,42b-46 PH)
Ik zeg dit met nadruk⊠omdat vlees en bloed het koninkrijk van God niet beĂ«rven kunnen, net zo min als het vergankelijke onvergankelijkheid kan beĂ«rven. ·Zie! Ik toon jullie een mysterie. Wij zullen niet allen ontslapen, maar wel allen veranderd worden, ·in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Want de bazuin zal schallen en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. ·Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke (lichaam) moet onsterfelijkheid aandoen. ·En wanneer dit vergankelijke onvergankelijkheid heeft aangedaan en dit sterfelijke onsterfelijkheid heeft aangedaan, dan zal het woord geschieden dat geschreven is: âDe dood is verzwolgen in de overwinningâ [Jes. 25:8a]⊠·God zij gedankt die ons de overwinning geeft door onze Heer, Jezus Christus! ·Daarom, mijn geliefde broeders en zusters, wordt standvastig, onverzettelijk, te allen tijde overvloedig in het werk van de Heer, wetend dat jullie arbeid in de Heer niet vergeefs is. (1 Kor. 15:47-54,57-58 PH)
MEDITATIE
Tegen het eind van deze brief aan de kerk te Korinte beantwoordt Paulus een vraag over de opstanding van ons lichaam. Voor hem is de opstanding een zaak van meer dan alleen Christusâ overwinning over de Dood. Het draait om een verdergaande hoop, want het onthult een aantal verrassende dingen over de vervulling van Gods eeuwige plan voor de mens. Maar wat hij schrijft kan, net zoals bij mij, een uitdaging vormen voor sommige van jouw theologische vooronderstellingen.
Om het opstandingslichaam te beschrijven dat God ons wil geven bij Jezusâ wederkomst gebruikt Paulus een landbouwanalogie. Het ânatuurlijkeâ lichaam dat God aan Adam gaf â gevormd uit het stof der aarde â was als een zaad. En precies zoals âzadenâ getransformeerd worden in specifieke planten, zo was het ook Gods plan dat menselijke wezens uiteindelijk een ander lichaam zouden krijgen,- een menselijk âgeestelijk lichaamâ. Want het lichaam van âvlees en bloedâ dat wij âervenâ van Adam kan niet het koninkrijk van onze Vader beĂ«rven omdat het vergankelijk is. Het moet eerst getransformeerd (âveranderdâ) worden in een lichaam dat âonvergankelijkâ is,- zoals het lichaam dat Jezus ontving na zijn opstanding. Want hoewel Paulus geloofde dat de Dood deel werd van âde menselijke ervaring als gevolg van de zondeâ (Med.#48), geloofde hij ook dat Adam en Eva geschapen waren met sterfelijke lichamen. Vanuit het onderwijs in mijn kerk had ik aangenomen dat de lichamen van Adam en Eva op de een of andere manier van onsterfelijk sterfelijk waren geworden nadat zij God ongehoorzaam geweest waren. Maar Paulus impliceert hier dat wanneer Adam en Eva niet gezondigd hadden, hun ânatuurlijkeâ sterfelijke lichamen op een later tijdstip een âveranderingâ zouden hebben moeten ondergaan,- naar onsterfelijke âgeestelijkeâ lichamen, zonder te hoeven sterven. Zo zal het ook zijn met gelovigen in Christus die nog in leven zijn bij zijn wederkomst.
Paulus noemt deze âveranderingâ een âmysterieâ, en legt zo een verband met zijn openbaring over het mysterieuze plan van de Vader voor ons, dat ik beschreef in Hoofdstuk 1 van deze meditaties,- dat gelovigen uit alle volken âmede-erfgenamenâ zouden worden in Christus (Med.#6). Het tweede stadium in dit voorheen verborgen plan begon er mee dat wij, door geloof, de Heilige Geest ontvingen als onze voorbestemde âaanstelling als zonenâ (Med.#4 en Med.#8) â als âeerstelingsgaveâ van ons âerfgenaamâ zijn van de Vader â samen met onze verlossing in Christus.
Maar deze nieuwe intieme relatie met onze âAbba Vaderâ als mede-erfgenamen met Jezus, en de bijbehorende vrijheid in de Geest, zou uiteindelijk ook de âloskoping van ons lichaamâ omvatten (Med.#5). Dus de transformatie van ons lichaam bij Christusâ tweede komst â van een sterfelijk natuurlijk lichaam in een onsterfelijk geestelijk lichaam â is de vervulling van Gods voorbestemde voornemen voor menselijke wezens, en geen terugkeer naar de âperfectieâ van voor de zondeval, zoals voorgesteld in bepaalde menselijke theologische systemen. Gods schepping was inderdaad âzeer goedâ (Gen. 1:31), maar het was niet âperfectâ in de zin van volkomen ontwikkeld.[i]
De andere uitdaging die Paulus biedt in deze tekst is dit citaat: âAlles heeft hij onderworpen onder zijn voetenâ. Hoewel Paulus slechts Ă©Ă©n regel citeert, heeft hij net als andere Rabbiâs de hele passage in gedachten (Ps. 8:5-7), die begint met de vraag hoe God (âhijâ) zich verhoudt tot menselijke wezens,- tot âde mens⊠en de mensenzoonâ (âhemâ).[ii] Wanneer de schrijver aan de HebreeĂ«n deze profetische passage citeert, dan weidt hij uit over het thema van Gods relatie met mensen,- in contrast met zijn relatie met engelen. De schrijver laat dan zien hoe de komst van Jezus, als âde mensenzoonâ, deze tekst vervult en een nieuw kader geeft aan de manier waarop we denken over Gods verhouding tot ons. Hij doet dat door zich te richten op de manier waarop Jezus verzoening voor zonde bewerkte en de âmacht van de Doodâ tenietdeed â door zijn menswording en dood aan het kruis â zodat hij onbeschaamd een begin kon maken met het tot heerlijkheid brengen met hem van vele (menselijke) âbroers en zussenâ (Med.#7). Ergens anders gebruikt Paulus deze zelfde passage om aan te tonen hoe dit zijn vervulling begon te krijgen toen de opgewekte en opgevaren Jezus âhoofdâ gemaakt was over âalle overheid, gezag, macht en heerschappijâ⊠âvoor de kerkâ (Med.#44). Als gevolg daarvan hoeven wij niet langer geĂŻntimideerd te zijn door de doorgaande macht van deze âoversten en gezagsdragersâ, omdat zijn dood aan het kruis hen âontwapendâ heeft (Kol. 2:15, Med.#31).
Echter, wanneer Jezus terugkeert dan zal God verdergaan. Hij zal volkomen âbuiten werking stellen alle overheid, gezag en machtâ die zich nog tegen hem verzet, en de Dood volkomen vernietigen. Maar zelfs dat zal Psalm 8:5-7 niet volledig vervullen. Want âde voleindingâ zal pas komen wanneer de Zoon â zelf een opgewekt menselijk wezen â het koninkrijk zal overdragen aan de Vader en een aan hem ondergeschikte plaats zal innemen naast ons, zijn opgewekte broers en zussen. Wanneer Jezus dat doet dan zal alles wat aan hem (Jezus, âde mensenzoonâ) onderworpen is gemaakt nu â in associatie â ook onder âde voetenâ van de mensheid (âde mensâ) gelegd zijn, zodat God onze Vader zal zijn âalles in allenâ. Als je je al verbaasde over de nederigheid van Jezus â Gods goddelijk Woord van voor alle tijden â omdat hij een mens werd en zich onderwierp aan de schaamtevolle dood van een misdadiger om ons te redden (Med.#56), dan zul je je helemaal verwonderen over zijn laatste daad van nederigheid! En tegelijkertijd is het niets anders dan een demonstratie van iets dat Jezus ons al eerder vertelde,- dat zijn hemelvaart en de komst van de Geest gunstig voor ons zouden zijn, en ons zouden moeten verheugen, aangezien âde Vader groter is dan ikâ (Med.#51 en Med.#57).
Alles wat Jezus gedaan heeft en nog zal doen draait om het herstellen van menselijke wezens in een relatie met hun Vader. En Paulus heeft dit alles opgeschreven om ons nu te helpen om âstandvastig en onverzettelijkâ te blijven en vol verlangen om nog meer âovervloedigâ te zijn in enig âwerk van de Heerâ waartoe onze Papa (âAbba Vaderâ) ons roept om dat samen met hem te doen,- door Jezus en de Heilige Geest (Med.#26). Als je nog steeds moeite hebt met het bevatten van het belang om je op deze manier tot je hemelse Vader te verhouden, dan dring ik er nogmaals bij je op aan om hem te vragen om zichzelf nog meer aan je te openbaren door de Geest (Med.#14), wanneer jij nadenkt over alles wat hij ons in zijn Woord over zichzelf verteld heeft. Het gaat om weten wie jij werkelijk bent!
HETÂ WOORD BIDDEN
Vader der heerlijkheid, geef mij de Geest der openbaring opdat ik u ten volle mag leren kennen, en om te kennen: de hoop waartoe u roept, de rijkdom van uw heerlijk erfdeel en de allesovertreffende grootheid van uw opwekkingskracht, die ook aan ons zijn in Christus. (Ef. 1:17-21)
Vader, aan wie alle vaderschap in hemelen en op aarde de naam ontleent, u zij de heerlijkheid in de kerk en in Christus Jezus tot in alle geslachten van de eeuwigheid der eeuwen. Hoe rijk is de diepte van uw wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn uw oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn uw wegen; want wie kent uw denken of wie is uw raadsman geweest? Want uit u en door u en tot u zijn alle dingen. Amen! (Rom. 11:33-34,36; Ef. 3:14-15,21)
VOETNOTEN
[i] Volgens de Schrift heeft God ook de volkeren gemaakt (Ps. 86:9; Hand. 17:26), maar dat gebeurde pas na de zondeval (Gen. 10). Zie Med.#C.
[ii] Paulus heeft waarschijnlijk de versie van Psalm 8:5-7 in gedachten die geciteerd wordt in HebreeĂ«n: âWat is de mens dat gij* aan hem denkt, of de mensenzoon dat gij naar hem omziet? Gij hebt hem voor korte tijd beneden de engelen gesteld, met heerlijkheid en eer hebt gij hem gekroond, alle dingen hebt gij onder zijn voeten onderworpen.â (Heb. 2:6b-8a NBG). *Merk op dat de Psalm gericht is tot Jahweh (Ps. 8:2 LV, VPC).