(93)

De liefde, ontferming en vrede die ons behouden en anderen redden kunnen

Judas schrijft aan een groep gelovigen en hij daagt hen uit te strijden voor het geloof tegenover een drievoudige bedreiging waarvoor de apostelen gewaarschuwd hadden dat die zou opstaan tegen de kerk in ‘de laatste dagen’. Hij maakt gebruik van een verscheidenheid aan Bijbelse beelden om de drie karakteristieken van deze dreiging te identificeren. Het komt van binnenuit de kerk; het betreft goddeloze mensen die religieuze en maatschappelijke invloed verworven hebben en autoriteitsposities binnen de kerk; en het betreft het praktiseren en tolereren van vormen van seksueel gedrag in de kerk die de autoriteit en de alleenheerschappij van Jezus tarten. Aangezien Judas een dreiging beschrijft waar ook vandaag de dag veel kerken mee te maken hebben, moeten we nauwgezet aandacht besteden aan de dingen die hij deze gelovigen vertelt over hoe ze deze dreiging het hoofd moeten bieden. Allereerst moeten zij zichzelf niet toestaan geïntimideerd te worden door deze schijnbaar machtige mensen. Ten tweede moeten zij zich richten op het zichzelf bewaren in de liefde, ontferming en vrede van Vader God. En ten derde moeten ze leren hoe ze op verschillende manieren ontferming kunnen betonen aan drie verschillende soorten mensen in de kerk: aan hen die twijfelen, aan hen die het gedrag van deze goddeloze ‘herders’ beginnen na te volgen, en ook aan deze laatsten,- door een ontferming te betonen die gepaard gaat met vrees. - JKM

SCHRIFTGEDEELTE

(Van) Judas, een dienstknecht van Jezus Christus
 aan de geroepenen, in Vader God geliefd en in Jezus Christus bewaard: ontferming voor jullie en vrede, en liefde vermenigvuldigd! (Judas 1-2[i])

Geliefden, terwijl ik alle ijver had om jullie te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, ben ik genoodzaakt jullie te schrijven en te vermanen om tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd. ·Want bepaalde mensen zijn binnengeslopen, die reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade van onze God veranderen in {sensualiteit} en onze enige Meester en Heer, Jezus Christus, verloochenen. ·Ik wil jullie echter er aan herinneren
 dat de Heer, na het volk uit Egypteland verlost te hebben, een andere keer hen die niet geloofden verdelgd heeft. ·En de engelen die hun oorspronkelijke staat niet bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft hij tot het oordeel van de grote Dag met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. ·{Zoals ook Sodom en Gomorra
, die evenals zij ontucht bedreven [Gr. ek-porneusasai] en aan onnatuurlijke lusten toegegeven hadden,} daar liggen als een voorbeeld, daar zij de straf van eeuwig vuur ondergaan. ·Maar evenzo verontreinigen ook deze dromers hun vlees en verwerpen de heerschappij en lasteren · al wat zij niet kennen
; en in al wat zij van nature weten,
 daarin verderven zij zich. ·Zij zijn de weg van KaĂŻn gegaan en voor loon hebben zij zich aan de dwaling van Bileam overgegeven en zijn in de tegenspreking van Korach omgekomen. ·Dezen zijn [verborgen riffen] in jullie liefdemalen, zonder vrees brassen zij in uw bijzijn en weiden zichzelf; waterloze wolken
, bomen in de late herfst zonder vrucht
; ·wilde golven van de zee, die hun eigen schandelijkheden opschuimen
 · Morrenden, klagers over hun lot, die naar hun eigen begeerten wandelen; hun mond spreekt grootspraak en zij bewonderen personen om er voordeel van te hebben. (Jud. 3-8,10-13,16 VM[ii] {ESV} {LV} [S4A])

De Heer is gekomen
 ·om {over allen het oordeel te vellen en alle goddelozen onder hen terecht te wijzen} om al hun werken der goddeloosheid, die zij goddeloos bedreven hebben, en om al de harde woorden die goddeloze zondaars tegen hem gesproken hebben. · Gedenkt de woorden, tevoren gesproken door de apostelen van onze Heer Jezus Christus, ·dat zij zeiden dat er aan het einde van de tijd spotters zouden zijn, die naar hun eigen goddeloze begeerten wandelen. ·Dezen zijn het die scheuringen maken, natuurlijke mensen, die de Geest niet hebben. ·Maar jullie, geliefden, terwijl jullie jezelf opbouwen op jullie allerheiligst geloof en bidden in de Heilige Geest, ·bewaart jezelf in de liefde van God en verwacht de [ontferming] van onze Heer Jezus Christus ten eeuwigen leven. ·En ontfermt je over hen die twijfelen; ·redt anderen door hen uit het vuur te rukken; [ontfermt je in vrees over] sommigen en haat zelfs het kleed dat door hun vlees bevlekt is. ·Hem nu, die {bij machte is jullie voor struikelen te bewaren} en jullie onberispelijk voor zijn heerlijkheid te stellen, met grote vreugde, ·de enige God, onze Heiland, door Jezus Christus, onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht, voor alle eeuwen, en nu, en tot in alle eeuwigheid! (Jud. 14b-15,17-25 VM {HSV} [S4A])

MEDITATIE

Judas was van plan geweest om deze groep gelovigen (jullie) te schrijven over ‘ons gemeenschappelijk heil’ in Christus. Maar in plaats daarvan voelt hij zich gedrongen om hen op te roepen om ‘tot het uiterste te strijden voor het geloof’ tegen een bedreiging die Judas en andere apostelen associĂ«ren met ‘het einde van de tijd’. Deze bedreiging komt van binnenuit de kerk. En er zijn goddeloze mensen met maatschappelijke en religieuze macht bij betrokken. En het betreft de praktijk of de tolerantie van vormen van ‘sensualiteit’ die ‘de genade van God’ geweld aan doen en in strijd zijn met de alleenheerschappij van Jezus. Er zijn sterke overeenkomsten met datgene wat Judas aan de kaak stelt en met zaken die vandaag de dag in veel kerken gebeuren. Dus moeten we vooral aandacht schenken aan wat Judas zegt over hoe we moeten reageren op zulke bedreigingen vanuit de liefde, ontferming en vrede van de Vader.

Door te kijken naar de Schriftgedeelten die Judas gebruikt begrijpen we om te beginnen dat de bedreiging van binnenuit de kerk komt. In het verhaal van de Uittocht spreekt de Thora over een ‘talrijk allerlei’ of een ‘gemengde menigte’ die uit Egypte geleid werd (Ex. 12:38 NB, ESV), en hoe het de ‘begeerten’ waren van deze goddeloze ‘gemengden’[iii], het ‘gepeupel’ onder de IsraĂ«lieten, die de IsraĂ«lieten aanzetten tot klagen en ongeloof,- met als gevolg dat een hele generatie ‘ongelovigen’ onder Gods volk omkwam in de woestijn (Num. 11:4-6; 13:26-14:35). Evenzo, zegt Judas, zijn er nu goddeloze ‘morrenden en klagers’ die ‘naar hun eigen begeerten wandelen’ die de kerk zijn ‘binnengeslopen’.

Vervolgens gebruikt hij verschillende Bijbelse illustraties om aan te tonen dat het probleem veroorzaakt wordt door goddeloze mensen met maatschappelijke en religieuze macht. Net zoals de ‘engelen’ of ‘zonen van God’ die genoemd worden in de Thora (Gen. 6:1-2) bekleden zij een maatschappelijke staat (heerschappij), maar hebben zij hun ware ‘woonplaats verlaten’. En daarmee lijken zij ook op de maatschappelijke en religieuze leiders die deelnamen aan de ‘tegenspreking (rebellie) van Korach’ (Num. 16:1-35), en op de leugenachtige IsraĂ«litische profeten die Jeremia ‘dromers’ noemt, omdat zij ‘het bedrog van hun hart’ hetzelfde gewicht geven als het Woord van God (Jer. 23:25-29). En verder lijken zij op de valse profeet Bileam. Ondanks dat hij zijn profetische woorden zeer zorgvuldig koos om IsraĂ«l niet publiekelijk te vervloeken, verleidde hij nog steeds Gods volk om daar zelf voordeel van te hebben,- door buitenlandse vrouwen te adviseren om IsraĂ«litische mannen te verlokken in afgoderij en seksuele zonde (Num. 22:16-18 e.v.; 25:1-9; 31:15-16).

Interessant genoeg gaat het in in de eerste van deze verhalen ook over seksuele zonde (Gen. 6:2), evenals een derde Schriftgedeelte dat Judas citeert,- over de inwoners van Sodom en Gomorra. Hij gebruikt dit verhaal om te suggereren dat de zonde van  ‘sensualiteit’, of ‘losbandigheid’ in de kerk mensen omvat die ‘aan onnatuurlijke lusten toegeven’ en die ‘(hetero)-seksuele ontucht bedrijven’ [Gr. ek-porneusasai]. Want de ‘gruweldaden’ van de inwoners van Sodom (Ezech. 16:51) omvatten zowel homoseksueel gedrag, alsook overspel en andere vormen van zondige heteroseksuele omgang (Gen. 19:4-8; Jer. 23:14). Al deze vormen van seksuele zonde ‘verontreinigen’ ons lichaam en wijzen de autoriteit van Christus af (Judas 8,4). Paulus is het daarmee eens (Rom. 1:24-27; 1 Kor. 6:16-20) en stelt dat zowel homoseksueel gedrag als zondige heteroseksuele praktijken [Gr. pornois] onverenigbaar zijn met het zijn van erfgenamen van het koninkrijk van God (1 Kor. 6:9-10; 1 Tim. 1:10).[iv]

Dus hoe wil Judas dat wij reageren op zulke invloedrijke goddeloze mensen in de kerk? Allereerst moeten we onszelf niet toestaan dat we door hen geïntimideerd worden; want de macht die zij lijken te hebben is loos. Hoewel zij als ‘wilde golven van de zee hun eigen schandelijkheden opschuimen’, zegt hij, hebben zij de Geest niet. Dus zijn zij in feite als bomen zonder vrucht en wolken zonder regen; en hun afwijzing van ware Bijbelse autoriteit komt neer op tekeer gaan over dingen die zij niet begrijpen. Jezus zal komen om met hen af te rekenen, alhoewel hij dat misschien niet zo snel doet als wij zouden willen,- zoals hij aangaf in een van zijn gelijkenissen. Aangezien dingen anders werken in het gezinskoninkrijk van onze Vader, moeten we leren om volwassen en met ontferming te handelen zoals hij doet (Med.#12),- met geduldige hoop dat sommigen zich zullen bekeren (2 Pet. 3:9), en er van overtuigd dat zij die door de vijand in zijn koninkrijk geplant zijn uiteindelijk gerooid zullen worden (Med.#17).

Ten tweede moeten we onszelf ‘bewaren’ in de liefde van onze Vader, de Ene die ons geroepen heeft, zodat zijn ontferming, vrede en liefde in ons vermenigvuldigd kunnen worden,- terwijl wij de volle ontferming en het eeuwige leven verwachten die ons deel zijn in onze Heer Jezus Christus, de Ene die ons ‘bewaart’. Want het is onze Vader die in staat is om ons voor struikelen te ‘bewaren’ zodat we het tot een goed einde brengen en ‘onberispelijk’ en ‘met grote vreugde’ gesteld worden ‘voor zijn heerlijkheid’. Maar om vertrouwen te houden in de eeuwige heerlijkheid, majesteit, kracht en macht van onze Vader, moeten wij onszelf en ons geloof voortdurend opbouwen door ‘te bidden in de Heilige Geest’, onder de alleenheerschappij van Jezus.

Ten derde, de ‘berg’ bestaande uit goddeloze mensen in de kerk, zal niet ‘verplaatst’ worden door gewone uitingen van ‘kracht en macht’, maar door de kracht van de Heilige Geest (Zach. 4:6), wanneer Jezus in de situatie komt (2 Kor. 4:5; 5:1-5). Judas vertelt ons dat wij, om met hem samen te werken, de ontferming, liefde en vrede van onze Vader op verschillende manieren moeten tonen tegenover drie soorten mensen. Met de gelovigen die zijn gaan twijfelen, vanwege de voortdurende aanwezigheid en invloed van goddeloze mensen en leiders in de kerk, moeten we in ontferming omgaan in de manier waarop wij op hen en op hun twijfels reageren. Met de gelovigen die het gedrag van de goddelozen beginnen na te volgen en die ook ‘de weg van Kaïn gaan’ moeten we meer proactief zijn. Ten einde hen terug te brengen, moeten we hen waarschuwen zoals God Kaïn waarschuwde: Geef niet toe aan je begeerten, maar leer in plaats daar van – met de hulp van de Geest – om de zonde te overmeesteren die ‘voor de deur op de loer ligt’ (Gen. 4:7).

De goddeloze, invloedrijke mensen in ons midden moeten we ook ontferming betonen, maar wel ‘ontferming in vrees’. Dat betekent dat we afstand nemen van het bezoedelende gedrag waarmee zulke mensen hun lichaam ‘bekleed’ hebben (Med.#32). Hoewel deze ongelovige leiders slechts ‘zichzelf weiden’, zijn zij nog steeds ‘verborgen riffen’ waarop het geloof van ‘kleinen’ in de kerk schipbreuk kan lijden (Med.#18; 1 Tim. 1:19). Maar dit ‘afstand nemen’ als een disciplinaire vorm van ‘oordelen’ moet alleen toegepast worden binnen de kerk, en niet op goddeloze mensen daarbuiten (1 Kor. 5:1-12). En het doel binnen de kerk moet altijd bekering en herstel zijn, opdat wij niet zelf worden als de niet vergevende dienstknecht in Jezus’ gelijkenis (Med.#19), en zelf in verleiding komen. ‘Ontferming tonen in vrees’ houdt ook in dat we erkennen dat ook wij kwetsbaar zijn en uiteindelijk terecht kunnen komen op dezelfde duistere wegen van compromissen sluiten (Med.#53), en misleiding (Med.#55), waar Johannes in zijn eerste brief voor waarschuwt, of twee soortgelijke wegen: van vrees (Med.#52), en haat tegenover medegelovigen (Med.#54).

HET WOORD BIDDEN

Vader God, onze Heiland door Jezus Christus onze Heer, ik prijs u omdat u van mij houdt en in staat bent om mij voor struikelen te bewaren, en mij zo onberispelijk en vol vreugde voor uw heerlijkheid te stellen. Vermenigvuldig uw liefde, ontferming en vrede aan mij zodat ik net als u volwassen en met ontferming om kan gaan met anderen. Moge de heerlijkheid, majesteit, kracht en macht die voor alle eeuwen de uwe zijn, ook de uwe zijn nu en in alle eeuwigheid! (Jud. 1,2,24,25; Matt. 5:48; Luc. 6:36)

VOETNOTEN

[i] Deze eerste twee verzen (die ook in Med.#9 gebruikt worden) zijn een vertaling gebaseerd op de eigen vertaling van de schrijver, die gebaseerd is op de Griekse tekst en de KJV.

[ii] In overeenstemming met de GH en PH zijn het ouderwetse ‘gij’ en ‘u’ vervangen door het modernere ‘jullie’, waardoor de meervoudsvorm duidelijker zichtbaar wordt.

[iii] ‘Gemengden’ [Gr. epimiktos] (LB: ‘gemengde hoop volks’) is het woord dat in de Septuagint gebruikt wordt (Num. 11:4 LXX).

[iv] De woorden die Paulus in deze twee teksten gebruikt om de homoseksuele praktijk te beschrijven zijn: ‘mannelijke sekspartners’ (let. ‘bij elkaar liggende mannen’) [Gr. arsenokoitais] (1 Tim. 1:10), zowel zij die ‘passieve mannen’ [Gr. malakoi] zijn, als andere meer ‘dominante mannelijke sekspartners’ [Gr. arsenokoitai]   (1 Kor. 6:9-10).