(18)
Zonen van het koninkrijk, engelen en de Vaders ‘kleinen’
Jezus had geprobeerd om zijn discipelen te onderwijzen over het koninkrijk van de Vader. Dit gezinskoninkrijk draait om het reproduceren van het karakter van de Vader, want er is een Nieuwe Tijd aangebroken met een nieuwe relatie met de Vader. Als volwassen zonen en dochters van dit koninkrijk zouden we ons niet langer bezig moeten houden met ‘wie erbij hoort en wie niet’, noch met wie ‘groter’ is, maar met hoe we gaan handelen en onze Vader in de zorg voor zijn ‘kleinen’ navolgen. Wie zijn deze ‘kleinen’ die de discipelen onwetend zouden kunnen verachten of verleiden tot zonde? Om het perspectief van de Vader te illustreren, roept Jezus een jong kind om voor zijn groep volwassen discipelen te gaan staan. Dit kind, dat waarschijnlijk niet tot de discipelen behoorde en dat misschien zelfs niet snapte waarom Jezus dit vroeg, vertrouwde gewoon op Jezus en deed wat hij vroeg. Iedereen die op deze manier reageert op Jezus of op God is een ‘kleine’. – Mirela Andras (Roemenië)
Tekst van de meditatie
'Vader' tekst: Matteüs 18:10
Schriftgedeelte: Matt. 17:24-27; 18:1-10; Marc. 8:33-74; Luc. 9:46-49
Introductievideo duur: 01:14
SCHRIFTGEDEELTE
LUCAS (9:46-47a GH)
Er ontspint zich dan een discussie onder hen over wie van hen de grootste is, ·maar Jezus onderkent hun onderliggende gedachten.
MATTEÜS (17:24-27 GH)
Als ze Kapernaüm binnenkomen, benaderen de ontvangers van de dubbeldrachmen Petrus en zeggen: ‘Betaalt die leermeester van jullie geen dubbeldrachmen?’ ·‘Jawel,’ zegt hij. Maar als hij het huis binnenkomt, spreekt Jezus hem het eerst aan: ‘Simon… van wie innen de koningen der aarde tolgelden of accijns: van hun eigen zonen of van de vreemdelingen?’ ·Als hij zegt: ‘Van de vreemdelingen’, stemt Jezus met hem in: ‘Dan zijn dus de zonen er vrij van. ·Maar laten we geen struikelblok worden voor die mannen: ga naar de zee, werp de vishaak uit en de eerste vis die bovenkomt, haal die op. Open dan zijn mond, en je zult een stater vinden. Neem die en betaal hen, voor mij en voor jou.’
MARCUS (9:33-35a GH)
Daar in het huis, vraagt hij hen: ‘En waarover ging onderweg jullie overleg?’ ·Maar zij hebben er het zwijgen toegedaan; want ze hadden met elkaar getwist, onderweg, over wie de grootste was. ·Hij gaat zitten en roept de Twaalf bij zich.
MATTEÜS (18:1 GH)
Dan komen de discipelen tot Jezus en zeggen: ‘Wie is dan de grootste in het koninkrijk der hemelen?’
MARCUS (9:35b GH)
Hij zegt tot hen: ‘Als iemand de eerste wil zijn, dan moet hij van allen de laatste en van allen een dienaar zijn.’
MATTEÜS (18:2-4 GH)
Jezus roept dan een kind bij zich, en laat het midden tussen hen staan. ·En hij zegt: ‘…Als jullie niet veranderen en worden als deze kinderen, dan zullen jullie het koninkrijk der hemelen nooit binnenkomen. Hij dus die gewoon gering durft te zijn –zoals dit kind– die is de grootste in het koninkrijk der hemelen.’
MARCUS (9:36-37 GH)
Dan sluit hij het kind in zijn armen en zegt tot hen: ·‘Al wie één van deze kinderen ontvangt in mijn naam, ontvangt mij, en al wie mij ontvangt, ontvangt niet mij, maar de Ene die mij gezonden heeft.’
LUCAS (9:48b-49 GH)
‘Ja, diegene onder jullie die de kleinste wordt, die zal groot zijn.’ ·Johannes antwoordt: ‘Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdrijft, en we hebben hem tegengehouden, omdat hij ons niet volgt.’
MARCUS (9:39-41 GH)
Maar Jezus zegt: ‘Jullie moeten hem niet tegenhouden, want er is niemand die in mijn naam een daad van macht doet en die dan plotseling bij machte zal zijn kwalijk van mij te spreken. ·Wie niet tegen ons is, is voor ons. ·En… ieder die jullie een beker water zal geven omdat jullie de naam van de Messias dragen, die zal zijn loon niet verliezen.’
MATTEÜS (18:6-8 GH)
‘Maar wie voor één van deze kleinen die in mij geloven een struikelblok wordt, voor hem is het beter dat er een molensteen om zijn hals gehangen wordt en hij in de diepste zee geworpen wordt. ·Wee de wereld vanwege deze struikelblokken! Want als de struikelblokken komen dan is dat inderdaad een kwelling, maar wee de mens door wie het struikelblok komt! ·Dus als je hand of je voet je laat struikelen, hak hem af en werp hem van je. Want het is beter voor je verminkt of mank het leven binnen te komen, dan met twee handen of twee voeten geworpen te worden in het eeuwige vuur.’
MARCUS (9:47 GH)
‘En als je oog een struikelblok wordt, ruk het uit en werp het van je. Het is beter voor je eenogig het koninkrijk van God binnen te komen, dan met twee ogen geworpen te worden in de vurige Gehenna.’
MATTEÜS (18:10 GH)
‘Ziet toe dat jullie niet één van deze kleinen geringschatten; want ik zeg jullie dat hun engelen in de hemel aldoor het aanschijn aankijken van mijn Vader,- de Ene in de hemel.’
MEDITATIE
De discipelen hebben nog steeds een aards koninkrijk in gedachten. Dus zijn ze bezorgd over statuskwesties: wie ‘hoort er bij’ en wie is de ‘grootste’ van degenen die ‘er bij horen’. Met hun eerste evangelisatietocht nog vers in hun geheugen zijn ze nu misschien de resultaten van hun ‘veldreis’ aan het vergelijken. Of misschien hadden de drie die Jezus meegenomen had op de berg het gevoel dat zij ‘groter’ waren, omdat zij zo’n fantastische bovennatuurlijke ervaring hadden gehad. De hele tijd had Jezus geprobeerd hen te onderwijzen over het koninkrijk van de Vader (Med.#17 en Med.#15),- een gezinskoninkrijk dat draait om het reproduceren van de Vaders karakter, en niet om de gradaties van macht en positie zoals die in aardse koninkrijken gevonden worden. Maar de discipelen konden het maar moeilijk bevatten.
Het koninkrijk der hemelen gaat over een nieuwe Tijd en een nieuwe relatie met de Vader. Want in dit koninkrijk zijn er niet langer ‘dienaars’ of ‘vreemdelingen’, maar alleen zonen en dochters. Dus zijn hiërarchische systemen, inclusief de Tempel, niet langer relevant. Maar toch stuurt Jezus Petrus eropuit om een vis te vangen en de tempelbelasting te betalen. Zowel de betaling als de manier waarop daarin voorzien wordt, staan in verband met het twistgesprek dat Jezus op weg naar Kapernaüm had opgevangen. Het koninkrijk van de Vader gaat niet over wie ‘er bij hoort’ en wie ‘groter’ is, maar over hoe we het benaderen en over hoe we de Vader navolgen in zijn zorg voor ‘kleinen’. Zelfs discipelen van het koninkrijk kunnen buiten eindigen als zij – of een van hun lichaamsdelen – een struikelblok worden waardoor een van de Vaders ‘kleinen’ ten val komt.
God is een Vader voor deze ‘kleinen’ doordat hij ieder van hen een engel in zijn tegenwoordigheid toewijst. Wie zijn dan deze kwetsbaren die de discipelen onwetend zouden kunnen geringschatten of doen struikelen? Als levende gelijkenis roept Jezus een jong kind bij zich. Het kind gehoorzaamt Jezus vol vertrouwen en gaat in het zicht van deze groep volwassenen staan. Een ‘kleine’ is dus allereerst een ieder die eenvoudig op Jezus of God vertrouwt (gelooft) en die handelt in gehoorzaamheid aan de waarheid die hij of zij gezien heeft.
En door het kind in zijn armen te sluiten laat Jezus allereerst zien dat alle kinderen tot de Vaders ‘kleinen’ behoren. En dan vervolgt hij met het ‘omarmen’ van een ‘buitenstaander’, die geen deel uitmaakt van de groep discipelen, die voldoende vertrouwt op Jezus om in zijn naam te proberen demonen uit te drijven; en ook een ieder die het kleinste blijk van gastvrijheid betoont aan een van zijn discipelen. De nederigheid die zichtbaar wordt in het vertrouwen en de gehoorzaamheid van deze ‘kleinen’ is het essentiële kenmerk van ieder die het koninkrijk der hemelen binnen wil komen. Het is ook het essentiële kenmerk van ‘grootheid’ voor wie dan ook in het koninkrijk van de Vader. Dus in Jezus’ andere levende gelijkenis moest Petrus de eer, om uitverkoren te zijn om als groepsvertegenwoordiger met Jezus over de tempelbelasting te spreken, negeren en ook zo’n eenvoudig vertrouwen en gehoorzaamheid beoefenen om Jezus’ methode om die te kunnen betalen uit te voeren. Om dit gezinskoninkrijk te laten werken, moeten we allemaal kiezen om elkaar te behandelen met de nederigheid van ‘kleinen’, en worden als onze Vader die niet wil dat iemand struikelt of verloren gaat.
In het koninkrijk van de Vader vormen noch de status van ‘er bij horend’ of van ‘buitenstaander’, noch hiërarchische niveaus van ‘grootheid’ de belangrijkste kwestie. Alle ‘kleinen’ die onderweg zijn naar het koninkrijk zijn even belangrijk voor de Vader, zelfs als zij nog ‘buitenstaanders’ zijn zoals Cornelius,- de Romeinse centurion die Jezus zelfs nog niet ontmoet had. Misschien was de engel die hem verschenen was (Hand. 10:1-6) wel degene die reeds ten behoeve van hem in de Vaders tegenwoordigheid verkeerde. Jij hebt ook zo’n engel (Heb. 1:14)! En misschien zijn dat wel dezelfde engelen die Jacob zag ‘opklimmen’ – naar de tegenwoordigheid van de Vader – en zag ‘afdalen’ om de hen toegewezen ‘kleinen’ te dienen (Gen. 28:10).
Als Jezus, in zijn tweede levende gelijkenis, het kind in zijn armen sluit dan toont zijn lichaamstaal wat de Vader voelt voor elk van zijn ‘kleinen’, voor elk van ons! Maar hij laat ook zien hoe onze ‘ogen’ en ‘handen’ (en ‘voeten’) hen moeten verwelkomen, ongeacht of ze belijdend lid zijn van onze kerk of niet. Tegelijkertijd is het zo makkelijk om zulke ‘kleinen’ te laten struikelen. We zeggen misschien niets onaardigs tegen hen, maar als we een exclusieve houding hebben of te bezorgd zijn over maatschappelijke status, dan zal dat duidelijk zichtbaar zijn in een afkeurende blik, een ‘links laten liggen’ of in een bevoogdend gebaar.
Als we deel willen blijven van de oplossing die het koninkrijk van de Vader vormt en niet nog een deel van het probleem – een wereld vol struikelblokken tegen het geloof – dan moeten we leren de Vaders ‘kleinen’ te herkennen en hen te verwelkomen daar waar we hen ontmoeten. We moeten bronnen van bemoediging zijn die maken dat ze gaan verlangen om God meer te vertrouwen en te gehoorzamen, in plaats van struikelblokken waarover ze in hun eenvoudige geloof en gehoorzaamheid aan hem kunnen vallen. We zijn geroepen om volwassen zonen en dochters te zijn die er tevreden mee zijn zelf ‘kleinen’ te zijn,- in de manier waarop we naar Jezus’ stem luisteren, en hem vertrouwen en gehoorzamen in het zicht van anderen, zelfs als zijn instructies beschamend lijken. En we moeten onszelf niet toestaan te struikelen over de vormen van exclusiviteit en hiërarchie die de koninkrijken van de wereld karakteriseren.
Wat zeggen jouw ogen en gebaren over jouw houding tegenover mensen die God of Jezus proberen te gehoorzamen, maar die zichzelf geen ‘Christen’ noemen of die geen lid zijn van jouw kerk?
HET WOORD BIDDEN
We prijzen u Vader, Heer van de hemel en de aarde, omdat u deze dingen verborgen hebt gehouden voor wijzen en verstandigen, maar aan kinderen geopenbaard hebt. U heeft ons gezag gegeven om heel de kracht van de vijand te overwinnen. Maar wij verheugen ons niet over zulke macht en grootheid, maar daarover dat onze namen staan opgeschreven in de hemel. (Lucas 10:19-21)