Nederlands postseculiere toekomst 

door Joshua Livestro

(in Engels in The Weekly Standard, 1 januari 2007, en the Washington Examiner)

Joshua Livestro is columnist voor Nederlands meest verkochte krant, De Telegraaf, en de Nederlandse editie van Reader's Digest.

Toen in 1996 de beweging voor ‘gezamenlijk gebed’ begon, merkten maar weinig mensen in Nederland dat op. Waarom zouden ze ook? Het was tenslotte het duidelijke lot van Nederland om een ​​volledig geseculariseerd land te worden, waarin bidden op zijn best als een irrationeel maar ongevaarlijk tijdverdrijf werd beschouwd. Dat was toen. Nu vooruit naar 2006, wanneer gebed op de werkvloer hard op weg is een universeel geaccepteerd fenomeen te worden. Meer dan 100 bedrijven doen mee. Overheidsministeries, universiteiten, multinationals als Philips, KLM en ABNAMRO,- allemaal staan ze ​​groepen medewerkers toe om regelmatig gebedsbijeenkomsten op hun terrein te organiseren. Vakbonden zijn zelfs begonnen bij de regering te lobbyen voor erkenning van het recht van werknemers om te mogen bidden op de werkplek.

Het idee dat secularisatie de onomkeerbare golf van de toekomst is, is hier nog steeds de conventionele wijsheid in intellectuele kringen. Ze zouden op zijn zachtst gezegd verbijsterd zijn over een Nederlandse terugval in religiositeit. Maar zoals de auteurs van een recent gepubliceerde studie genaamd De Toekomst van God opmerken, is georganiseerd gebed op de werkplek slechts een van de vele bewijzen die suggereren dat Nederland op de drempel van een nieuw tijdperk staat,- een die we het tijdperk van ‘postsecularisatie’ zouden kunnen noemen. In hun boek betogen Adjiedj Bakas, een professionele trendwatcher, en Minne Buwalda, een journalist, dat Nederland een fundamentele verschuiving in religieuze oriëntatie doormaakt: “In heel West-Europa, en ook in Nederland, is het liberale Protestantisme op sterven na dood. Het zal worden vervangen door een nieuwe orthodoxie.”

Volgens Bakas en Buwalda is God terug in het meest notoir liberale land van Europa. Of beter gezegd: Nederlanders gaan terug naar God. Het lijkt een onwaarschijnlijke hypothese. Per slot van rekening werd Europa verondersteld het rijk van het post-Christendom te zijn binnengegaan, om de term van C.S. Lewis te gebruiken,- een staat van eeuwig ongeloof waaruit geen terugkeer mogelijk is. En toch, zo beweren Bakas en Buwalda, keren de Nederlanders terug. Neem de bijna onopgemerkte herintroductie van kruisbeelden en andere religieuze voorwerpen in de klaslokalen van Katholieke scholen door het hele land. Jaren van geleidelijke maar schijnbaar niet te stoppen secularisatie hebben plaatsgemaakt voor een herbevestiging van oude religieuze identiteiten. De verandering begint ook de houding van leerlingen op deze scholen te beïnvloeden. In een recent interview in de krant merkte een directeur van een Katholieke middelbare school in Rotterdam op: “Jarenlang schaamden de leerlingen zich voor het bijwonen van de mis. Nu bieden ze zich vrijwillig aan om gedichten of gebeden voor te lezen, en de zaal is propvol.”

Er is ook het opmerkelijke kritische en commerciële succes van een aantal openlijk Christelijke schrijvers. De meest prestigieuze literaire prijzen van Nederland werden in 2005 uitgereikt aan boeken die op een sympathieke manier omgaan met Christelijke kwesties van geloof en verlossing. De Libris Literatuurprijs ging naar de Katholieke auteur Willem Jan Otten voor zijn Specht en zoon terwijl de AKO Literatuurprijs ging naar Calvinist Jan Siebelink voor Knielen op een bed violen. Van de roman van Siebelink werden in het eerste jaar bijna 350.000 exemplaren verkocht, waarmee het het enige bestverkochte Nederlandstalige boek van het afgelopen decennium is,- afgezien van de Nieuwe Bijbelvertaling die in 2004 werd gepubliceerd en waarvan meer dan een half miljoen exemplaren werden verkocht (op een bevolking van 16 miljoen mensen).

Het succes in Nederland van de zogenaamde Alpha Cursus – een soort Christendom 101 voor beginners – is een ander voorbeeld hiervan. De Alpha formule, voor het eerst ontwikkeld door Holy Trinity Brompton in Londen, heeft tot doel kleine groepen geïnteresseerde mensen kennis te laten maken met het Christendom door middel van een reeks avondmaaltijden met discussie. Sinds de start in 1997 hebben 120.000 mensen de Nederlandse versie van de cursus gevolgd. Het aantal gerelateerde opleidingen groeit met zo'n honderd per jaar. Prison Alpha, Business Alpha, Student Alpha, Youth Alpha en meer recentelijk de Alpha Marriage Course: gezamenlijk lijken ze een snaar te hebben geraakt in de seculiere samenleving van Nederland. Jan Bakker, nationaal coördinator van Alpha Nederland, geeft toe net zo verrast te zijn als iedereen over het succes van het programma: “Er zijn nog steeds mensen die lachen om het Christendom. Maar er is een groeiende groep, de meesten van hen jonge mensen, die oprecht geïnteresseerd zijn, voor wie dit allemaal helemaal nieuw is.”

Er is statistisch bewijs om de ‘nieuwe orthodoxie’-hypothese te ondersteunen. Allereerst is er het onmiskenbare feit van de voortdurende neergang en val van de oude liberale religieuze orde. Het zwaarst getroffen zijn de reguliere Protestantse kerken, waarvan het ledental is gedaald van 23 procent van de bevolking aan het eind van de jaren vijftig tot 6 procent nu. Volgens schattingen van de regering zal dit cijfer in 2020 zijn afgenomen tot slechts 2 procent. De neergang van het liberale Protestantisme ging gepaard met die van het liberale Katholicisme. De eens zo machtige Katholieke 8 mei groep – een bevrijdingstheologiebeweging geboren uit een massabijeenkomst op 8 mei 1985 om te protesteren tegen het bezoek van paus Johannes Paulus II aan Nederland – werd  in november 2003 ontbonden wegens gebrek aan belangstelling onder zijn snel dalende ledental. Meer in het algemeen betekenen ouder wordende Katholieke gemeenten dat ook het Rooms-katholicisme waarschijnlijk nog met een decennium van afnemend lidmaatschap te maken zal krijgen. Van 42 procent van de bevolking in 1958 en 17 procent nu, zou het lidmaatschap kunnen dalen tot slechts 10 procent voordat het rond 2020 afvlakt.

Ondanks deze neergang van het oude religieuze establishment lijkt de eeuwenlange golf van secularisatie zijn hoogtepunt bereikt te hebben en is deze misschien zelfs begonnen af ​​te nemen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) constateert dat het aantal zelfbenoemde Christenen al in het begin van de jaren negentig is gestopt met afnemen. Onder de jongeren onder de 20 is het aantal de afgelopen jaren toegenomen. Als je de cijfers van het CBS mag geloven, noemde een kleine meerderheid van de Nederlandse bevolking (52 procent) zich anno 2005 nog Christen. De cijfers worden echter betwist door een andere grote onderzoeksinstantie van de overheid, het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Het SCP hanteert een striktere definitie van religiositeit, waardoor alleen degenen die zichzelf niet alleen als Christenen omschrijven, maar die ook tot een bepaalde kerk behoren, als ‘echte’ Christenen kunnen worden beschouwd. De anderen, de zogenaamde ‘rand-Christenen’, zijn niet verbonden aan een bepaalde kerk en worden uitgesloten van de officiële hoofdtelling. Zelfs volgens de strikte normen van het SCP vormen Christenen nog steeds een meerderheid van 40 procent onder de bredere bevolking. Net als bij de CBS statistiek is het percentage van 40 procent van het SCP sinds het begin van de jaren negentig niet veranderd.

Uit beide reeksen cijfers lijkt het duidelijk dat er in het afgelopen decennium iets van een hoogtepunt voor secularisatie in Nederland is bereikt. Wat minder duidelijk is, is wat er nu gebeurt en wat er daarna gebeurt. Als 40-50 procent van de bevolking Christen is, maar slechts de helft daarvan zich bevindt in traditionele kerken, Protestants of Katholiek, wat is er dan aan de hand met religie in Nederland?

De reden dat de Christelijke bevolking in Nederland is gestopt met krimpen en waarschijnlijk aan verdere achteruitgang zal ontkomen, is een fenomeen dat tot nu toe grotendeels over het hoofd werd gezien door commentatoren over de Nederlandse politiek en samenleving: Christelijke immigratie. Analisten richten zich meestal op de één miljoen Moslimimmigranten en hun nakomelingen die sinds het begin van de jaren vijftig van Nederland hun thuis hebben gemaakt. Maar in het afgelopen decennium is de immigratie van Moslims ingehaald door een grotere stroom immigranten, namelijk Christenen uit Afrika, Azië, Amerika en Europa. Volgens een schatting van het SCP komt het aantal Christelijke immigranten in Nederland op ongeveer 700.000,- en dit aantal stijgt snel. Recente immigratierapporten suggereren dat voor elke nieuwe Moslim die naar Nederland verhuist, er ten minste twee nieuwe Christelijke immigranten zijn.

Ze ontmoeten elkaar in kerken zoals die onder leiding van ds. Stanley Hofwijks. Kort na zijn aankomst uit Suriname, halverwege de jaren zeventig, werd Hofwijks de predikant van een kleine, in Amsterdam gevestigde charismatische Christelijke gemeenschap van iets minder dan 40 leden. De gemeente kwam bijeen in een zaaltje van een plaatselijke Nederlands Hervormde Kerk, die toen nog zo'n duizend leden telde. Ze zijn allang verdwenen. Het kerkgebouw behoort nu aan de Evangelische kerk van Hofwijks, Maranatha Ministries, die zo'n 1.800 leden telt. Hofwijks verwacht dat zijn gemeente het gebouw uiteindelijk zal ontgroeien. Hij is al bezig met het kopen en verbouwen van een oud pakhuis waar plaats is voor ongeveer 2.000 mensen.

Hofwijks is niet verrast door de explosieve groei van zijn gemeente: “Als je goed kijkt, zie je dat alleen de traditionele kerken worden beïnvloed door secularisatie. Bijna alle niet-traditionele kerken groeien en groeien sterk. De reden is simpel: terwijl de boodschap hetzelfde blijft, veranderen de methoden naargelang de tijd. Als mensen het willen, hebben we vlaggen, luide muziek, mensen die op en neer springen in de banken, zelfs hiphop. Maar Jezus blijft dezelfde als 2000 jaar geleden. Het Woord verandert nooit.” Zijn grootste uitdaging is niet de secularisatie, maar de toegenomen concurrentie van andere migrantenkerken. Amsterdam telt al zo'n 170 allochtone kerkgemeenschappen, en elke maand worden er nieuwe opgericht. Hofwijks lijkt het niet erg te vinden: “Competitie is goed, het houdt je nederig. Het houdt je ook gefocust op wat er echt toe doet: God volgen, dicht bij Hem zijn.”

Terwijl Hofwijks achterover leunt in zijn stoel, begint het gebouw te trillen van het geluid van luidsprekers die met 100 decibel de Almachtige lofprijzen: “KOM, NU IS DE TIJD AANBID HEM!!” Het is het begin van een jeugddienst in de grote zaal van de kerk. Ongeveer 150 jonge mensen hebben zich verzameld om hun vrijdagavond door te brengen in lofprijzing en gebed. Ze maken deel uit van een ander recent Christelijk fenomeen: de zogenaamde jeugdkerken, congregaties van jongeren onder de 30 die samenkomen in schoolgebouwen of sporthallen om God te aanbidden, soms op nogal onorthodoxe manieren (“Skateboarding for Christ”).

De nestor van de Nederlandse jeugdkerkenbeweging is Henk Jan Kamsteeg. Hij maakt deel uit van het pastorale team (“Wauw, dat klinkt ouderwets! Waarom noem je me geen initiatiefnemer of groepsleider?”) bij Jeugdkerk Heartbeat, drie jaar geleden opgericht in de middeleeuwse marktstad Amersfoort, ongeveer 40 mijl ten oosten van Amsterdam. De kerk, die ongeveer 1.200 leden telt, komt eens per maand bijeen in een Christelijk cultureel centrum in een van de moderne buitenwijken van de stad. Kamsteeg was uit de eerste hand getuige van een fenomeen dat, volgens de oude secularisatiestelling, vrijwel ongehoord was: grote aantallen jongeren die uit vrije wil besloten om kerkdiensten bij te wonen,- en terug komen voor meer. Toen hij drie jaar geleden de eerste dienst aankondigde, huurde hij een zaal voor maximaal 500 mensen. In de loop van de avond kwamen er 850 opdagen,- hoewel er niets speciaals was gedaan om reclame te maken voor het evenement. “Ik verbaas me allang niet meer over de grote belangstelling voor jeugdkerken,” zegt Kamsteeg. “Twaalfhonderd mensen komen opdagen, twee diensten per avond, je neemt het bijna als vanzelfsprekend aan. Maar diep van binnen weet ik nog steeds hoe opmerkelijk het daadwerkelijk is.”

Sinds de oprichting van de eerste Nederlandse jeugdkerken in 2001, is hun aantal aanzienlijk gestegen,- van 45 kerken die ongeveer 10.000 jongeren bedienden in 2003 naar 88 die meer dan 20.000 jongeren bedienden in 2005. In zekere zin zijn deze jeugdkerken het topje van een andere ijsberg op het pad van de SS Secularisatie. Het aantal kerkgaande Christenen daalt nog steeds onder alle andere leeftijdsgroepen, maar onder de 20-plussers stijgt het weer, en met een aanzienlijke marge. Uit een CBS enquête bleek dat tussen 2003 en 2004 het kerkbezoek onder jongeren onder de 20 schijnbaar onverklaarbaar steeg, van 9 procent naar 14 procent. Zoals verwacht, lokte de enquête een sceptische reactie uit van maatschappelijke commentatoren.  Maar niet van het SCP: in een recent rapport bevestigde het in feite de bevindingen van het CBS, met de opmerking dat “het opvalt dat sinds 1997 de secularisatiecurve onder 16- tot 30-jarigen is afgevlakt en in de laatste jaren zelfs lijkt te dalen.” 

Behalve dat ze een voorbode zijn van een mogelijke verandering van seculiere naar postseculiere samenleving, zijn jeugdkerken ook een indicator van een andere belangrijke ontwikkeling, namelijk de verschuiving van de kerk van bakstenen en specie naar een minder duidelijk herkenbare, meer informele setting. Jeugdkerken lijken elkaar overal te ontmoeten behalve in traditionele kerkgebouwen: culturele centra, sporthallen, vergaderzalen op scholen, parkeerplaatsen, zelfs in nachtclubs. Het idee is dat iets dat minder op een traditionele kerk lijkt, meer verwelkomend zou kunnen zijn voor potentiële nieuwe gelovigen. Het is misschien ook een poging van deze nieuwe beweging om afstand te scheppen tussen zichzelf en de reguliere kerken die, in de ogen van veel jonge Christenen, het falen van de ‘oude benadering’ vertegenwoordigen. Als het Christendom in Nederland een toekomst wil hebben, moet het volgens Kamsteeg een nieuwe manier van doen ontwikkelen, mogelijk ook op nieuwe locaties: “Jonge mensen zijn oprecht geïnteresseerd in Christus. Ze zijn gewoon niet bezig met preken van twee uur, sombere muziek en tochtige oude gebouwen.” Het uiteindelijke gevolg van deze benadering is nog een ander nieuw fenomeen: dat van de huiskerken.

In zijn woonkamer in de oude universiteitsstad Leiden legt Kees Westhuis, 41, de essentie van het idee van huisgemeenten uit: “We willen niet naar de kerk gaan, willen we een kerk zijn.” Westhuis groeide op in de Nederlands Hervormde traditie, maar raakte in toenemende mate gefrustreerd door de wereldse zorgen van zijn plaatselijke kerk: “Tijdens een bijeenkomst van de kerkenraad ging het debat over de kosten van het opknappen van kerkgebouwen. Ik vroeg me af of, in plaats van al dit geld aan bakstenen en specie te besteden, we het niet beter zouden kunnen besteden aan evangelisatie in de gemeenschap.”

Het antwoord op Westhuis’ zorgen kwam tot hem in de vorm van een boek dat de inspiratiebron was voor de oprichting van de meeste huiskerken in Nederland: Huizen die de wereld veranderen van de Duitse auteur Wolfgang Simson (voor het eerst gepubliceerd als Häuser, die die Welt verändern in 1999). Het meest aansprekende aspect van de huiskerk is volgens Westhuis de eenvoud. In de kern is de huiskerk gebaseerd op de praktijk van de vroegste Christelijke gemeenschappen van de eerste eeuw: kleine groepjes mensen die in elkaars huizen samenkomen, een maaltijd delen en God aanbidden. Westhuis: “Het idee is dat je niet één keer per week een maaltijd deelt, maar eigenlijk je leven deelt. Het is een radicale koerswijziging, weg van het moderne leven waardoor de meeste mensen zich steeds eenzamer gaan voelen.”

Volgens recente studies heeft de Nederlandse huiskerkbeweging de afgelopen tien jaar een opmerkelijke groei gekend: van een handjevol in de jaren zeventig tot bijna twintig in 1990 tot ongeveer honderd in 2000, en sindsdien blijft de beweging stijgen. Henk Vink heeft een website die ondersteuning en faciliteiten biedt aan beginnende huiskerken. Hij schat dat de meeste van de 200 steden in Nederland nu minstens één huisgemeente hebben. De eerste keer dat Vink besefte dat er iets groots aan de hand was, was toen hij een reeks regionale conferenties organiseerde voor mensen die geïnteresseerd waren in huiskerken. Hij had kleine groepen verwacht van misschien 10 mensen per bijeenkomst; in plaats daarvan kwamen meer dan 50 mensen op elk van de 12 regionale bijeenkomsten: “Het is een bewijs van een groeiende spirituele honger in de samenleving. Mensen zijn echt op zoek naar waarheid.”

Misschien heeft hij gelijk. De vraag is echter of het Christendom de beste positie heeft om van deze ontwikkeling te profiteren. Voor wat het waard is, het Nederlandse Christendom is nu grotendeels een ondergronds fenomeen. Als een gemiddelde Nederlander enig beeld van het Christendom heeft, dan zijn het lege kerkbanken en vervallen kerkgebouwen. Nederlandse Christenen trekken zich steeds meer terug uit de publieke sfeer, hetzij vrijwillig – zoals in het geval van de huiskerken en de jeugdkerkbeweging – of omdat ze het vertrouwen missen om in het openbaar over hun geloof te spreken voor een ongelovig publiek. En als ze de publieke sfeer betreden, zoals in het geval van de Alpha-cursus, dan doen ze dat in een gecastreerde, ontchristelijkte gedaante: niet hun mening opleggen, mensen slechts uitnodigen om langs te komen, te eten en alle vragen te stellen die ze willen. Ze mogen dan succesvol zijn, maar een stad op een heuvel zijn ze niet,- meer een stad in oorlogstijd, de lichten verborgen achter dikke, donkere gordijnen. Elke echte zoeker zou er langs kunnen strompelen zonder haar aanwezigheid op te merken.

Wat die zoeker zal vinden, en heel zichtbaar is, is de Islam. Terwijl het Nederlandse Christendom de overstap maakt van kerkgebouwen naar huiskamers, sportcentra en fabriekshallen, beweegt de Nederlandse Islam zich in de tegenovergestelde richting. Aan de Kostverlorenvaart in de Amsterdamse wijk De Baarsjes wordt de basis gelegd voor een nieuwe moskee, met een 30 meter hoge koepel en 140 meter hoge minaretten. “We willen niet meer bidden in kelders en schoolgebouwen. We willen een echte moskee,” legt Fatih Dag het idee achter dit project uit. Dag is voorzitter van het bestuur van de plaatselijke Aya Sofia moskee. Hij zegt dat hij de lokale bezwaren tegen de schaal van het project begrijpt: “Natuurlijk, als ik in Turkije woonde en de mensen een grote nieuwe kerk naast mijn huis wilden bouwen, zou ik misschien ook bezwaar maken. Maar het feit is dat we hier zijn, en we zijn hier om te blijven. En we willen een plaats om te aanbidden.” Inderdaad, in alle grote steden in Nederland worden bouwprojecten uitgevoerd voor de bouw van moskeeën van enorme omvang.

Het zijn symbolen van de opmerkelijke groei van de Nederlandse Islam in de afgelopen 30 jaar, van minder dan 1 procent van de bevolking in 1970 tot 6 procent nu. Volgens voorspellingen van het SCP zal die groei zich in 2020 voortzetten tot ongeveer 7,5 procent,- een aanzienlijke stijging, maar zeker niet in de buurt van de apocalyptische cijfers die worden voorspeld door degenen die vrezen dat Nederland tegen het einde van de 21e eeuw een grotendeels geïslamiseerd land zal zijn. Een van de redenen waarom dat niet zo zal zijn, is dat de Islam, althans in zijn Nederlandse variant, geen bekeringsgeloof is. Toen hem werd gevraagd naar het belang van bekering, gaf Dag vrijwillig aan dat het proberen om de autochtone Nederlandse bevolking te bekeren op zijn prioriteitenlijst “zo ongeveer de laatste” is. Zelfs de meest optimistische schattingen van Nederlandse Moslimorganisaties schatten het aantal bekeerlingen tot de Islam op niet meer dan een paar honderd per jaar. Nu de immigratie uit Islamitische landen tot stilstand komt en de geboortecijfers onder de Moslimgemeenschap de gemiddelde Nederlandse geboortecijfers met elke nieuwe generatie verder benaderen, lijkt het onwaarschijnlijk dat de visioenen van een kalifaat in Nederland in deze eeuw zullen plaatsvinden,- of de volgende, wat dat betreft.

Aangezien ze niet geïnteresseerd lijken te zijn in het verspreiden van het goede nieuws van Mohammed, zal de belangrijkste prioriteit van de Islamitische gemeenschappen in Nederland het bestrijden van de tweeledige uitdaging van apathie en afvalligheid zijn. Apathie is nog geen uitdaging in een gemeenschap die de Islam grotendeels eerder in culturele dan in religieuze termen definieert. Maar zodra de derde en vierde generatie nakomelingen van de oorspronkelijke immigranten de eerste generatie beginnen te vervangen, zullen deze culturele banden een deel van hun bindende kracht beginnen te verliezen. Tegelijkertijd is het verre van duidelijk dat de Nederlandse Islam het religieus liberalisme voor onbepaalde tijd op afstand kan houden. Nu overheidssponsoring – en de daarbij behorende eisen van genderneutraliteit – van universitaire imamopleidingen op het punt staan ​​werkelijkheid te worden, is de dag niet ver meer dat de eerste feministische en homoseksuele imams zullen gaan prediken in moskeeën in Nederland. Er is geen reden om aan te nemen dat de Islam een betere positie zal hebben om met deze liberale aanval om te gaan dan het reguliere Christendom in de jaren vijftig en zestig.

Ondertussen bevindt de Islam zich al in een moeilijke positie om een ​​andere dreiging af te weren, namelijk die van afvalligheid. Traditionele benaderingen – eerwraak en fatwa’s – hebben verontwaardiging veroorzaakt onder het grote publiek en de politieke klasse van Nederland. Dat betekent niet dat deze intimidatietactieken op korte termijn niet effectief zullen zijn,- in een recent artikel in een Nederlands politiek tijdschrift over Islamitische bekeringen tot het Christendom, spraken de meeste bronnen alleen op voorwaarde van anonimiteit. Maar op de lange termijn zullen ze niet werken als ze niet de volledige kracht van de wet achter zich hebben (zoals in de meeste Islamitische landen). Het is onvermijdelijk dat Christelijke evangelisten zullen proberen manieren te ontwikkelen om met de Islamitische gemeenschap te communiceren met het oog op bekering van haar leden. Bij Alpha Nederland krijgen ze al aanvragen voor Alpha cursusmateriaal specifiek gericht op een Islamitisch publiek. Alpha Nederland coördinator Jan Bakker benadrukte al snel dat er geen formeel plan is om dergelijk materiaal te ontwikkelen. Maar, voegde hij eraan toe, “we hebben nooit echt een plan van tevoren voor wat dan ook. We wachten gewoon om te zien waar God wil dat we gaan. Als dit een richting is die Hij wil dat we inslaan, dan zullen we die nemen.”

Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat de Nederlandse Islam een ​​serieuze concurrent van het Christendom op de lange termijn zal blijken te zijn. Deze laatste heeft weinig te vrezen van een rivaal die weigert bekeerlingen te maken en die het louterende vuur van de strijd met het religieus liberalisme nog moet doorstaan. Christenen kunnen zelfs profiteren van hun ontmoeting met de Islam. Moslims proberen misschien niet om hen te bekeren, maar in tegenstelling tot hun Christelijke tegenhangers spreken ze zelfverzekerd in het openbaar over hun geloof. En door hun bouwprojecten laten ze ook zien dat God nog steeds een zeer zichtbare aanwezigheid in de gemeenschap kan zijn. Als Nederlandse Christenen weer willen leren wat het betekent om je licht niet onder een korenmaat te verbergen, kunnen ze erger doen dan naar hun Islamitische buren kijken.