Timoteüs van Lystra - Memoires van een bicultureel kind: Deel II

door J.K. Mellis

In november 2021 las ik, als gastdocent in de cursus 'Cross-Cultural Christianity', deel I en II van dit ongepubliceerde manuscript voor aan een multi-etnische groep studenten aan het Tyndale Theological Seminary nabij Amsterdam. In november 2022 werd ik daarvoor opnieuw uitgenodigd.

VOORWOORD (DEEL II)

In deel 2 van dit denkbeeldige dagboek van Timoteüs (zie het voorwoord bij Deel 1) heb ik niet alleen voetnoten toegevoegd (om wat hij schrijft te verbinden met het Nieuwe Testament, de Hebreeuwse Schriften en andere bronnen), maar ook een bibliografie aan het einde van het verhaal (om de niet-Bijbelse bronnen te identificeren waaruit ik heb geput).

Door deze twee hoofdstukken vooraf te publiceren in het lidmaatschapsgedeelte van mijn website, hoop ik aanvullende feedback van u (de leden) te krijgen terwijl ik werk aan het schrijven van dit boek. Als u anderen kent (waaronder uitgevers) die geïnteresseerd zouden zijn, moedig hen dan aan zich als lid aan te melden, zodat zij de eerste twee delen van dit manuscript kunnen lezen.

Een video-opname waarin ik voorlees uit deel I en deel II, voor de cursus 'Cross-Cultural Christianity' aan het Tyndale Theological Seminary (Badhoevedorp, Nederland) in 2022, is beschikbaar op de volgende pagina van deze website.

Jim Mellis (jkmellis @gmail.com)

8. Lystra: rond middernacht, zondag 14 mei, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]

Ik zou eigenlijk net als iedereen moeten proberen te slapen, maar dat lukt niet. Ik kan net zo goed in mijn dagboek schrijven. Welnu, vanavond hoorde ik eindelijk hoe Barnabas een volgeling van de Weg werd,- wat veel mensen blijkbaar Jezus-volgelingen noemen.[1] Ik vertelde hem en Paulus tijdens het avondeten hoe verbaasd ik was over de respectvolle manier waarop ze spraken met de Lykaonische menigte en de priester van Zeus, die zich allemaal aan het voorbereiden waren om hen als goden te aanbidden. Toen vertelde Barnabas ons meer van zijn verhaal: hoe de ontmoeting met Jezus de manier had veranderd waarop hij keek naar mensen uit andere landen,- zelfs naar mensen met twijfelachtige geloofsovertuigingen en praktijken. Ik verwachtte dat Paulus als eerste zou spreken, omdat hij het meest hyper van de twee leek. Maar ik heb gemerkt dat hij zich nog steeds probeert te voegen naar Barnabas, net zoals hij zou doen naar een oudere broer.

‘Gisteravond heb ik jullie verteld hoe ik in Jeruzalem terechtkwam,’ begon Barnabas, ‘maar niet wat daar gebeurde toen ik aankwam.’ Er leek een onderstroom van spanning en angst te heersen, behalve in het huis van zijn moeder en de familie van zijn zus.[2] Daar leek iedereen positief opgewekt. Maar toen ze hoorden van de dood van zijn vrouw en zoontje, waren er ook veel knuffels en tranen, luisterende oren, en eten. Nadat hij meer te weten was gekomen over de laatste dagen van zijn vader, vroeg Barnabas hen naar de vreemde stemming die hij in de stad had waargenomen. Toen hoorde hij voor het eerst over Jezus, de profeet uit Nazareth, van wie zijn familie en hun vrienden in Jeruzalem allemaal beweerden dat hij de langverwachte Messias was. Vanwege zijn onderwijs en zijn wonderbaarlijke werken was deze man het gesprek van de dag, zowel in Galilea als in Judea. Maar de oudsten en de religieuze leiders in Jeruzalem verzetten zich tegen hem en droegen hem over aan de Romeinen om hem te executeren. Maar drie dagen later bleek zijn graf leeg te zijn. Het officiële verhaal was dat de discipelen van Jezus het graf hadden opengebroken, de bewakers hadden omgekocht en zijn lichaam hadden gestolen.[3] Maar de moeder van Barnabas, zijn zus en haar zoon hielden vol dat zij en vele andere Jezus-volgelingen hem verschillende keren levend hadden gezien. Ze hadden met hem gesproken, hem aangeraakt en zelfs met hem gegeten. Maar toen, nadat hij gedurende een periode van enkele weken was verschenen en verdwenen, was hij eenvoudigweg vertrokken,- door op te stijgen en in een paar wolken te verdwijnen.[4] De neef van Barnabas zei dat hij er feitelijk bij was geweest en het had zien gebeuren. Wauw, hoe raar is dat!

Barnabas zei dat hij niet wist wat hij er van moest denken. Als Jezus werkelijk de Messias was, waarom onderwierp hij zich dan aan een Romeinse executie? En als hij werkelijk uit de dood was opgestaan, waarom liet hij zich dan alleen aan zijn volgelingen zien? En waarom bleef hij niet en vestigde hij niet zijn koninkrijk op aarde zoals was geprofeteerd? Wat er de daaropvolgende zondag gebeurde, veranderde echter niet alleen zijn leven, maar ook de manier waarop hij over zijn eigen identiteit dacht, zowel als Cyprioot alsook als Jood.

Toen het Pinksterfeest begon, stroomden ruim honderd Jezus-volgelingen het huis van zijn moeder binnen.[5] De meesten waren Galileeërs, maar er waren ook enkele plaatselijke Judeeërs. Sommigen brachten de eerste vruchten van verschillende soorten graan of offerdieren mee voor de wijding van de oogst in de Tempel.[6] Vlak voordat ze daarheen gingen, zongen ze allemaal samen een psalm. Barnabas onderbrak zijn verhaal om die voor ons te zingen vanwege de betekenis er van voor zijn verhaal, zei hij. Hij heeft echt een mooie stem. Hier zijn de woorden van de Psalm, aangezien ik hem later vroeg om ze voor mij op te schrijven.

Barnabas vertelde ons toen dat ze nauwelijks klaar waren met zingen toen er, schijnbaar uit het niets, een geweldig gedreven windvlaag door de kamer voer. Ook verscheen er een grote vuurmassa boven hun hoofd, die zich vervolgens in kleine vlammen verdeelde die zich op ieder van hen neerzetten[8],- behalve op Barnabas. Toen ze verder gingen met zingen en het prijzen van  God leek het alsof de wind vervolgens iedereen de deur uit blies, de straat op in de richting van een openbaar plein. Natuurlijk trok al het lawaai en de commotie een grote menigte mensen aan.

Barnabas vertelde verder hoe hij zich er plotseling van bewust werd dat de vrouw naast hem de openingsregels van een andere psalm aan het reciteren was. Maar niet in het Grieks van "de Schriften" dat Barnabas gewend was te reciteren in de synagoge, maar in de informele Cypriotische omgangstaal waarmee hij was opgegroeid. Hij keek nog eens goed en realiseerde zich plotseling dat het niet een van zijn Cypriotische familieleden was, maar een van de Galilese Jezus-volgelingen. En uit de blikken op de gezichten van velen in de verzamelde menigte kreeg hij de indruk dat ook zij de Jezus-volgelingen hoorden zingen of juichen in hun eigen landstaal of omgangstaal.[9] Want zijn familie in Jeruzalem woonde in een buurt met veel buitenlandse Joden, zoals de familie van die vrouw. Hm. Ik vraag me af of er ook iemand was die iets in mijn eigen Lykaonische omgangstaal hoorde.

Toen begon Barnabas opnieuw te zingen en zong de regels van deze psalm voor ons, maar dan in het Grieks van de Septuaginta. En dit zijn de woorden, want ik heb hem later gevraagd ook deze voor mij op te schrijven.

Op dat moment, zei Barnabas, veranderde er iets in zijn hart, en begon ook hij God te lofprijzen, hoewel hij geen idee had welke taal er uit zijn mond kwam.[11] Maar waar hij nu zeker van was, was dat deze Jezus inderdaad de door God beloofde Messias moest zijn. En ook dat er in Gods hart een plaats was voor zowel zijn Joodse als zijn Cypriotische identiteit,- voor zowel de Griekse taal van de Schriften als de lokale omgangstaal waarmee hij op Cyprus was opgegroeid. Er leek daadwerkelijk een plaats in Gods hart te zijn voor ieder volk en iedere etnische groepering,- iedere taal en iedere lokale omgangstaal. En enkele uren later, zo vertelde hij ons, stond hij helemaal vooraan in de enorme menigte mensen die hun geloof in Jezus wilden belijden en gedoopt wilden worden als nieuwe Jezus-volgelingen.[12]

Barnabas zweeg even en knikte naar Paulus, maar mijn moeder onderbrak hem voordat hij zijn verhaal kon beginnen. Ze was net zo gefascineerd als ik, maar ze bleef even praktisch als altijd. ‘Het is laat, Paulus,’ zei ze. ‘Je verhaal moet wachten tot morgen. Nu moeten Timoteüs en de rest van ons gaan slapen.’ Toen stond oma, die eerder in slaap gevallen was, langzaam op en ging ons voor terwijl we allemaal naar bed gingen.

9. Lystra, zonsondergang, maandag 15 mei, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]

Wauw! Opnieuw een veelbewogen dag. Ik kwam net thuis in een leeg huis. Ik denk dat we vanavond laat gaan eten. Dus ik kan net zo goed in mijn dagboek schrijven, nu ik wat brood en fruit heb gehad om tot die tijd op de been te blijven. Om te beginnen wat ik me herinner van het verhaal dat Paulus ons vanmorgen vertelde, over hoe hij Jezus ontmoette en hoe deze ontmoeting zijn leven radicaal veranderde. En ook over hoe dit alles de manier veranderde waarop hij over zijn verschillende etnische identiteiten denkt.

Na vier jaar in Tarsus keerde Paulus terug naar Jeruzalem. Aanvankelijk logeerde hij bij zijn zus en haar familie,[13] maar hij bracht het grootste deel van zijn tijd door bij de familie van Lea, de jonge vrouw met wie hij hoopte te trouwen. Het was vooral van hen dat hij voor het eerst hoorde over Jezus en zijn volgelingen, de zogenaamde 'Nazarener-sekte'.[14] Allemaal negatief, omdat Lea's vader fel gekant was tegen de beweging. Haar vader, een Farizeeër zoals Paulus en zijn ouders, deelde hun zelfde ijver voor de Wet en de voorouderlijke tradities.[15] Paulus paste er dus goed bij, en hij en Lea trouwden al snel.[16] Tegen het einde van zijn tweede jaar in Jeruzalem werd hij, dankzij de invloed van zijn schoonvader, inderdaad tot lid van het Sanhedrin gekozen.[17] Hij dacht dat hij het eindelijk gemaakt had als Jood uit Judea, in de stad waar hij zich het meest thuis voelde. Maar ‘hoewel ogenschijnlijk alles geweldig lijkt, Timoteüs,’ zei hij, ‘is niet alles wat het lijkt’. Want hij ontdekte al snel dat zijn schoonvader een politiek motief had om zijn benoeming tot lid van het Sanhedrin te bevorderen.

Paulus zei dat hij in deze fase van zijn leven een echte 'naar-de-zin-maker' was,[18] omdat hij wanhopig geaccepteerd wilde worden als een goede Judeeër. Want hij wist dat de Judeeërs hem net zo gemakkelijk konden classificeren als een "buitenlandse Jood", op basis van zijn geboorteplaats. Of zelfs als een "Romein". Dus begon hij zich, net als zijn schoonvader, te verzetten tegen de 'corrumperende' invloed van de Nazarener-sekte in de stad,- waarvan de leiders niet alleen "ongeschoolde Galileeërs" waren[19], maar nu ook ondermeer verschillende "buitenlandse" (Griekssprekende) Joden, en zelfs één "onreine proseliet".[20]

Het duurde echter niet lang of Paulus had bloed aan zijn handen. Wat begon als een verhit debat in een van de "buitenlandse" synagogen in de stad[21] met een van deze nieuwe "buitenlandse" sekteleiders, eindigde er mee dat Paulus de openbare steniging van deze man steunde.[22] En vanaf dat moment, zo zei Paulus, werd hij nog vuriger dan zijn schoonvader, en soms zelfs gewelddadiger.[23] Zoals toen de meeste buitenlandse Joden in de sekte de stad ontvluchtten.[24] Hij besloot hen te achtervolgen en terug te brengen naar Jeruzalem voor berechting en bestraffing.[25] Zijn eerste geplande stop zou de Syrische stad Damascus zijn.

Maar onderweg werd hij zelf stopgezet door een heel helder licht dat hem letterlijk verblindde. Toen hoorde hij een stem, die hem bij zijn Hebreeuwse naam aansprak en tegen hem sprak in de Aramese omgangstaal van Jeruzalem. De stem identificeerde zichzelf als Jezus, die zei dat hij het persoonlijk opvatte wat Paulus zijn volgelingen aandeed.[26] Paulus was bang, maar toen hij Jezus vroeg wat hij nu moest doen, zei Jezus alleen maar dat hij een taak voor hem had en dat hij verder moest gaan naar Damascus. Daar zou hij er meer over te weten komen.[27]

Na drie dagen vasten kwam er een plaatselijke Jezus-volgeling[28] die voor hem bad dat hij weer zou kunnen zien en de Heilige Geest mocht ontvangen. De ogen van Paulus straalden toen hij deze ervaring beschreef,- alsof hij vanbinnen vervuld werd met de aanwezigheid van Jezus en met een diepere verbinding met God als zijn Vader.[29] En hij sprak over zijn verbazing dat God dit allemaal voor hem deed, zonder verder iets te zeggen over de verschrikkelijke dingen die Paulus in Jeruzalem gedaan had. Toen hij vervolgens werd gedoopt in een rivier net buiten de stad[30] voelde hij zich schoongewassen en vergeven voor al zijn zonden uit het verleden, alsof hij met Jezus was begraven en vervolgens als een geheel nieuwe persoon uit het water was opgestaan.[31]

Daarna bleef Paulus een tijdje in Damascus, aanvankelijk bij enkele familieleden die net als zijn ouders vanuit Tarsus naar Jeruzalem waren geëmigreerd. Daar waren zij 'volgelingen van de Weg' geworden, maar onlangs waren zij naar Damascus gekomen om te ontsnappen aan de vervolging die door Paulus was aangewakkerd. Hij kon er niet over uit hoe gastvrij en vergevingsgezind ze tegenover hem waren. Zijn tijd bij hen werd afgebroken toen zij als 'apostelen' van Jezus naar Tarsus, hun geboortestad, vertrokken.[32] Paulus vroeg zich af hoe ze door zijn ouders ontvangen zouden worden. En wat zouden zijn vader en moeder vinden van de radicale wending die zijn eigen leven had genomen?

Toen vertelde hij ons over de vluchtelingenfamilie uit Noord-Afrika bij wie hij vervolgens logeerde. Ook deze Jezus-volgelingen waren vanwege Paulus met hun twee jongens uit Jeruzalem gevlucht. Maar ondanks alles wat ze hadden moeten achterlaten[33] verwelkomden ook dezen Paulus. De moeder van de jongens werd zelfs als een tweede moeder voor Paulus tijdens zijn tijd bij hen.[34] En toen haar man zijn eigen persoonlijke verhaal vertelde over de kruisiging van Jezus, kon Paulus niet stoppen met huilen. Niet alleen was hij die dag aanwezig geweest, maar de Romeinse soldaten hadden hem ook gedwongen het kruis van Jezus te dragen,- omdat Jezus zo verzwakt was door al het geselen en het bloedverlies dat aan deze wrede vorm van Romeinse executie voorafging.[35]

Damascus was ook de plaats waar Jezus Paulus persoonlijk begon te onderwijzen. Ik begreep niet helemaal hoe hij wist dat het Jezus was die hem onderwees, maar hij zei iets over het feit dat hij herinnerd werd aan veel Schriftteksten over de beloofde Messias die naar Jezus verwezen.[36] Het duurde niet lang voordat Paulus in plaatselijke synagogen sprak over de manier waarop Jezus deze teksten had vervuld. Hij lachte toen hij zich de verbazing en verwarring op vele gezichten herinnerde, aangezien de meeste Joden in Damascus kennis hadden genomen van zijn reputatie als vooraanstaand vervolger van de Nazarener-sekte in Jeruzalem.[37]

Na een tijdje voelde hij dat de Geest van Jezus hem er toe aanzette de stad te verlaten. Niet om naar huis terug te keren naar Jeruzalem, maar om zuidwaarts naar Arabië te reizen. In Petra, de hoofdstad van de Nabateeërs, voorzag hij een tijd lang in zijn levensonderhoud door een mede-Jood te helpen met het maken van tenten.[38] Maar hij voelde zich al snel geleid om verder naar het zuiden te reizen in de voetsporen van de profeet Elia naar de berg Sinaï[39],- waar God tot Mozes had gesproken en de Thora aan Israël had gegeven.

Op de heen- en terugreis bleef Jezus Paulus veel dingen leren. Zoals?, vroeg ik hem. Nou, zei Paulus, zoals hoe Jezus de Wet van Mozes had vervuld door zijn gehoorzame geloof in God,- zowel gedurende zijn leven als in de manier waarop hij stierf.[40] Want Jezus was niet alleen gekomen om Israël te verlossen, maar ook de hele mensheid. En door hem schiep God feitelijk een nieuw soort koninkrijk voor alle talen en volken[41],- een koninkrijk dat niet alleen bestemd was voor Paulus als Arameessprekende Judeeër, maar ook voor hem als in de diaspora geboren Jood; voor hem als Griekssprekende ''Tarser''[42] en zelfs voor hem als ''Romein''![43]

Paulus ging vervolgens terug naar Damascus. Op zijn weg door het Nabatese koninkrijk[44] begon hij met de Arabieren te spreken over hoe het Goede Nieuws van Jezus de Messias ook voor hen was. Daar, en terug in Damascus, vertelde hij de mensen hoe God nu iedereen, inclusief de Joden, riep om naar Hem terug te keren en een leven te leiden dat bekering waardig is.[45] Door deze dingen te zeggen maakte hij echter veel mensen van streek: invloedrijke Joden in de stad en zelfs de Nabatese koning.[46] Ook zijn vrouw Lea, die bij hem in Damascus was komen logeren. Nadat ze naar Jeruzalem was teruggekeerd, beraamden enkele Joden uit Damascus een complot om Paulus te vermoorden. Ze bewaakten alle poorten vanuit de stad, terwijl Nabatese soldaten buiten de poorten wachtten om hem te arresteren als hij zou proberen te vertrekken. Maar op een avond ontweek hij hen allemaal toen enkele Jezus-volgelingen hem in een mand lieten zakken, door een kleine opening in de stadsmuur.[47] Wauw! Hoe gaaf was dat!

Dit keer voelde hij dat het oké was om terug te keren naar Jeruzalem, de stad die hij altijd als zijn thuis had beschouwd. Toch had hij moeite met het vinden van een slaapplaats. Lea woonde nu bij haar ouders, en hij was daar niet welkom. De man van zijn zus liet hem niet langer dan een paar dagen bij hen blijven. En veel voormalige vrienden en kennissen schuwden hem vanwege de schande dat hij uit het Sanhedrin was gezet. Zelfs Jezus-volgelingen in de stad meden hem,- uit angst of omdat ze twijfelden aan de oprechtheid van zijn bekering. ‘Maar deze man niet,’ zei Paulus, terwijl hij naar Barnabas knikte. We keken allemaal naar Barnabas, die ons vervolgens vertelde hoe hij Paulus had opgezocht en hem had voorgesteld aan de twee belangrijkste leiders van de beweging. Hij vertelde hen hoe Jezus aan hem was verschenen en hoe onbevreesd hij in Damascus in het openbaar over Jezus had gesproken.[48] Een van deze leiders stelde toen zijn huis open voor Paulus; en als gevolg daarvan begonnen alle Jezus-volgelingen zich voor hem open te stellen.[49]

Paulus vertelde ons toen over zijn laatste ontmoeting met Lea. Ze had hem een ultimatum gesteld: óf hij stopte met zijn openlijke bekeringswerk voor de Nazarener-sekte, óf zij zou het huwelijk beëindigen. Paulus zweeg even en veegde zijn ogen af. Hij hield nog steeds van haar, zei hij, maar moest haar vertellen dat hij meer van Jezus hield. Ik kon zien dat het pijnlijk was om haar los te laten.[50] Maar ondanks zijn persoonlijke droefheid bleef hij, wanneer hij maar kon, vrijmoedig over Jezus spreken. Zelfs gemeden door zijn oude mentor, Gamaliël, begon hij nu de Griekstalige synagogen van de diaspora-Joden in de stad te bezoeken. Hoewel hij het niet wist, begonnen sommigen van hen een plan te bedenken om hem te vermoorden.[51] Jezus verscheen toen opnieuw aan hem, dit keer terwijl hij in de tempel aan het bidden was. Hij zei tegen Paulus dat hij Jeruzalem onmiddellijk moest verlaten, want hij zond hem ver weg naar andere volken.[52]

Diezelfde dag kregen enkele volgelingen van Jezus lucht van het moordcomplot en vergezelden hem naar de kuststad Caesarea, waar ze dicht bij hem bleven totdat hij aan boord van een schip naar Tarsus kon gaan.[53] Maar zijn problemen waren nog niet voorbij, zei hij. Zijn schip was pas halverwege de reis toen het door een storm werd verwoest. Hij en de andere reizigers overleefden het, maar alleen door zich een hele nacht en dag aan wrakstukken vast te klampen totdat ze werden gered door een passerend schip.[54] Ik vroeg of hij al die uren op open zee bang was geweest om te verdrinken. ‘Niet echt,’ zei hij met een glimlach. ‘Jezus had me net op een missie gestuurd, dus ik wist meteen dat hij niet van plan was me te laten verdrinken.’

Paulus zweeg even, alsof hij luisterde. Ik kon niet wachten om meer te horen. Maar in plaats daarvan zei hij dat hij vond dat hij moest gaan kijken hoe het na gisteren met Fortunatus ging. Hij was er vrij zeker van dat er nogal wat nieuwsgierige mensen op zijn werkplek zouden zijn. Ofwel om te zien of Deiotarus nog steeds kon lopen, of misschien om te zien wat hij en Barnabas nog meer zouden doen. Nou, dat maakte mij ook nieuwsgierig, dus vroeg ik Paulus of ik mee mocht. In dat geval, zei mama, wilde ze ook mee, maar niet voordat we allemaal hadden geluncht. En ze vroeg oma en mij om iets te helpen voorbereiden.

Terwijl we zaten te eten, vroeg oma aan Paulus of hij na zijn redding terug was gegaan naar Tarsus. Hij knikte maar zei niets. Dus vroeg ik hoe zijn ouders er op reageerden dat hij een volgeling van Jezus was geworden. Hij zei dat het een lang verhaal was en dat het meer tijd vroeg om het te vertellen, aangezien hij uiteindelijk de volgende tien jaar in Tarsus doorbracht. Dat wil zeggen, totdat Barnabas hem kwam zoeken, zei hij glimlachend tegen zijn vriend. ‘Misschien vanavond of morgen,’ vervolgde hij met een knipoog in mijn richting. Toen mama en ik opstonden om met Paulus te vertrekken, zei oma dat ze thuis wilde blijven en uitrusten, en Barnabas zei dat hem dat ook een goed idee leek.

Wacht, er kwam net iemand binnen. Ik zal na het eten meer schrijven over wat er vanmiddag gebeurde.

Later op de avond, dezelfde dag


Het is nu stil in huis. Alle anderen hebben zich eindelijk teruggetrokken in hun kamer. Tijdens het avondeten spraken mama en Paulus vooral over wat er vanmiddag was gebeurd. Ik besloot gewoon te luisteren en te proberen te verwerken wat ik zelf had waargenomen.

Nou, Paulus had gelijk gehad. Er waren inderdaad veel mensen bij de werkplaats van Fortunatus; en ze waren er niet om tenten te kopen. Deiotarus, de kreupele man die de vorige dag genezen was, was er ook. En ja, hij kon nog lopen. Was dat pas gisteren, en dat hele gedoe met de priester van Zeus en de stieren? Hoe dan ook, Paulus herhaalde enkele dingen die hij de vorige dag tegen het publiek had gezegd. Zijn toespraak, door Fortunatus in het Lykaonisch vertaald, luidde ongeveer als volgt:

‘De God die de hemel en de aarde schiep, maakte mannen en vrouwen van alle volken naar zijn eigen gelijkenis en beeld.[55] Maar net als ongehoorzame zonen en dochters kozen ze er allemaal voor om hun eigen weg te gaan.[56] Dus besloot God één volk te formeren, Israël, en Vader voor hen te zijn, zodat zij mensen van alle andere volken konden helpen hem te leren kennen.[57] Maar zelfs toen hij hen redde, nadat ze slaven waren geworden in Egypte, besloten de meeste mensen in Israël hun eigen weg te gaan net als andere volken,- door verschillende hemelse machten en de goden van andere volken te aanbidden.[58] Maar door de Profeten en de andere heilige Schriften die hij hun gaf, onthulde hij ook hoe hij op een dag een rechtvaardige Koning naar dit land zou sturen,- om Gods wil te doen en allevolken verlossing te brengen.’[59]

Paulus beschreef vervolgens hoe deze rechtvaardige Koning nu was gekomen, in de persoon van Jezus,- die werd geboren in een eenvoudig Joods gezin en opgroeide in een klein stadje in Galilea.[60] Toen hij een jongvolwassene was, zalfde God hem met zijn Geest, en drie jaar lang ging hij rond om goed te doen en mensen te genezen die door de duivel werden onderdrukt.[61] Maar de heersers en de inwoners van Jeruzalem verwierpen hem en leverden hem over aan de Romeinse autoriteiten om te worden geëxecuteerd door middel van kruisiging, ook al had hij niets verkeerds gedaan.[62] Maar na slechts drie dagen in het graf wekte God hem op uit de dood in een nieuw soort menselijk lichaam dat nooit meer zou kunnen sterven.[63] Door zijn dood is er vergeving van zonden en een schone lei voor mensen van alle volken die hun geloof op hem stellen. En door de opstanding van Jezus kunnen allen nu met hem delen in het eeuwige leven door dezelfde Heilige Geest te ontvangen die God eerst aan hem gaf.[64]

Toen stelde iemand de vraag die ik kon lezen op de gezichten van velen die luisterden: wat moesten ze doen om te ontvangen waar Paulus het over had? Paulus zei dat ze zich eerst moesten afkeren van hun afgoderij en andere zondige wegen en zich moesten onderwerpen aan de waterdoop.[65]

Gedurende zijn toespraak waren steeds meer mensen blijven staan en hadden zich bij de groep aangesloten die naar Paulus luisterde, totdat er ongeveer zeventig tot tachtig mensen waren. De meeste van hen, maar niet allemaal, volgden nu Fortunatus, mijn moeder, Deiotarus en Paulus de stad uit. Ik volgde ook, maar een beetje achteraf, in de hoop dat mijn vrienden mij niet in verband zouden brengen met wat er gebeurde. Toen we bij de zuidelijke tak van de rivier de Taurus aankwamen,[66] gebaarde Paulus om stilte en vroeg Fortunatus te komen vertalen. Toen wenkte hij Deiotarus om ook naast hem te komen staan en zei zoiets als dit:

‘Als je vandaag overweegt een besluit te nemen, onthoudt dan: ik was het niet die deze man gisteren genas. God onze Vader genas hem, omdat Deiotarus geloofde wat hij over Jezus hoorde en naar dat geloof handelde toen ik hem zei op te staan.[67] Dus als je hier bent omdat je gelooft wat je mij vandaag hebt horen vertellen, over je Vader Schepper en over Jezus, dan roep ik je op om naar dat geloof te handelen door naar voren te komen om gedoopt te worden en vervuld te worden met de Heilige Geest.’

Nog voordat Paulus één voet in het water kon zetten, liep Deiotarus al voor hem uit de rivier in. Toen ze allebei tot hun middel in het water stonden, pakte Paulus Deiotarus bij beide handen, terwijl deze in het ondiepe water knielde en zijn hoofd boog. Toen zei Paulus iets tegen hem dat ik niet kon verstaan, waarop Deiotarus zichzelf een paar seconden volledig onder water dompelde, waarna Paulus hem hielp overeind te komen, terwijl hij hardop zei: ‘ontvang de Heilige Geest’.[68] Deiotarus waadde aan land met een grote glimlach op zijn gezicht, en terwijl hij ging zitten leek het alsof hij lachte. Paulus vroeg toen aan Fortunatus en mijn moeder om met hem mee de rivier in te gaan. Beiden waren al op deze manier gedoopt in Ikonium. Op uitnodiging van Paulus gingen de mannen die zich wilden laten dopen naar Paulus of naar Fortunatus, en de vrouwen naar mijn moeder. Enkele mensen liepen weg.

De gedoopten gingen in kleine groepjes op de oever zitten en begonnen met elkaar te praten en te lachen. Opeens begon er iets bij me te dagen. Deiotarus en de meeste mannen die gedoopt werden, waren geen Joden, en toch had Paulus niets gezegd over besneden worden. Ik was ook onder de indruk van de manier waarop Paulus niet al het dopen zelf deed.[69]

Iets in mij wilde zich bij de anderen in de rivier voegen, maar toch bleef ik terughoudend. Ik weet niet waarom. Toen, terwijl de doop voortduurde, draaide ik mij om en ging naar huis.

10. Lystra: dinsdagochtend 16 mei, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Paulus en Barnabas zijn vanochtend vroeg vertrokken, voordat het licht was. Ik draaide me om en viel weer in slaap. Toen ik opstond, zag ik dat mama wat brood en olijven klaarzette voor mijn ontbijt. Ik vroeg waar Paulus en Barnabas naartoe waren gegaan. Ze vertelde me dat ze door enkele van de gisteren gedoopten waren uitgenodigd om hun dorpen te komen bezoeken en meer over Jezus te vertellen, ook aan hun buren.[70]  Terwijl ze over deze uitnodiging baden, voelden Paulus en Barnabas dat een of meer van degenen die in Ikonium tegen hen samenzweerden, misschien naar Lystra waren gekomen om hen te zoeken. Om deze reden waren ze heel vroeg vertrokken en hadden ze mama niet verteld welke dorpen ze gingen bezoeken. Voordat ze vertrokken, zo zei ze, vroegen ze haar mij te vertellen dat ze van plan waren morgen meer tijd met ons door te brengen.

Ik denk dat ik vandaag naar de sportclub ga en op de baan ga trainen.

Later op de avond

Nog geen teken van onze twee bezoekers. Op weg naar de baan stopte ik bij de werkplaats van Fortunatus. Hij leek oprecht blij me te zien. Deiotarus was er echter niet. Het lijkt er op dat hij met Paulus en Barnabas is meegegaan, maar ook niet heeft gezegd waar ze heen gingen. Fortunatus zei dat hij zelf niet op de hoogte was van hun plannen voor vandaag, aangezien hij vlak na de doop de rivier had verlaten. En hij was blij, want een man die hij herkende uit de synagoge van Ikonium was langsgekomen en had gevraagd of hij wist waar Paulus was. Hij vertelde hem alleen dat Paulus de stad had verlaten. Dat was gedeeltelijk waar.

Op de baan waren een aantal van mijn sportmaatjes ook nieuwsgierig naar de twee mannen die bij ons op bezoek waren. Maar net als Fortunatus probeerde ik zo min mogelijk te zeggen, omdat een van hen een beetje te geïnteresseerd leek in waar Paulus en Barnabas vandaag naar toe zouden zijn gegaan. Ik denk dat je soms niet voorzichtig genoeg kunt zijn.

Op weg naar huis hield ik mijn ogen open om te zien of er vreemden in onze buurt rondhingen, maar ik zag alleen bekende gezichten. Mama zei hetzelfde toen ik haar vertelde wat Fortunatus en ik allebei hadden meegemaakt. Ze zei ook dat zij en oma hadden gebeden en God in de naam van Jezus hadden gevraagd om Paulus en Barnabas veilig te houden. Hm.

Nog geen teken van hen. Sommige van hun spullen liggen nog in mijn kamer, dus mama en oma zijn er vrij zeker van dat ze terugkomen. Ik hoop het. Ik voel me echt aangetrokken tot Paulus als persoon, en ik wil meer van zijn verhaal horen. Toch weet ik nog steeds niet goed wat ik van Jezus moet denken. Ik ben onder de indruk van de impact die Paulus' boodschap over hem heeft gehad op mama en oma. En op anderen zoals Deiotarus en Fortunatus. Maar eerlijk gezegd maak ik me zorgen over alle controverse die rond hen en hun boodschap ontstaat. Zelfs een beetje bang.

11. Lystrawoensdagmiddag 17 mei, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Paulus en Barnabas kwamen gisteravond rond middernacht terug. Ik werd even wakker, maar ze gaven me een teken dat ik weer moest gaan slapen en fluisterden dat we morgenochtend konden praten. Ik geloof dat ik mama hoorde opstaan. Maar ze moet ook meteen weer naar bed zijn gegaan, want ik viel al snel weer in slaap. Ik werd pas weer wakker toen het licht was. Alle anderen waren al op.

Bij het ontbijt vertelden ze ons dat ze verschillende boerderijen ten zuiden en oosten van hier hadden bezocht, en dat nog zo'n dertig mensen gedoopt waren in een klein nabijgelegen meer. Op de terugweg waren ze tot diep in de nacht bij hun gastheer Crescens[71] en zijn gezin gebleven. Daarom kwamen ze zo laat terug.

Paulus is vanmiddag weer weggegaan. En omdat Barnabas achter wilde blijven en in mijn kamer wilde uitrusten, besloot mama met Paulus mee te gaan. Ik bleef ook achter omdat ik zoveel als ik me kon herinneren wilde opschrijven van alles wat Paulus ons vanochtend vertelde. Vooral over zijn tien jaar terug in Tarsus,- als antwoord op verschillende vragen die ik hem had gesteld. Heeft het feit dat hij een Jezus-volgeling werd tot controverse geleid met zijn familie in Tarsus? Of in de Joodse gemeenschap daar, zoals in Ikonium? En had dit op enigerlei wijze invloed op zijn Tarser staatsburgerschap, of op zijn Romeinse staatsburgerschap?

‘Niet direct,’ zei hij. Zijn familie en de synagogeleiders in Tarsus wisten al iets over de nieuwe Nazarener-sekte. Toch was er openheid voor discussies over Jezus, aangezien de weinige Jezus-volgelingen die zij kenden loyale leden van de Joodse gemeenschap waren gebleven, zoals de familieleden bij wie Paulus in Damascus had verbleven.[72] Zijn ouders waren niet enthousiast over zijn toetreding tot de nieuwe sekte, maar ze hadden aandachtig geluisterd naar alles wat er met hem was gebeurd in Jeruzalem en Damascus. Toen ze hoorden over de aanslagen op zijn leven in beide steden, en over de schipbreuk, leken ze gewoon blij dat hun zoon veilig terug was. Ze stelden niet veel vragen, alleen over zijn bezoek aan de berg Sinaï in Arabië.[73] Paulus vertelde hen niet over alles wat Jezus hem op die reis leerde, noch over Jezus' nieuwe plannen voor hem waarbij mensen uit andere landen betrokken waren.

Omdat de opdracht van Jezus ook inhield dat hij met mede-Joden over hem moest spreken[74],  vond Paulus dat hij daar moest beginnen,- door als een Jood in Tarsus te leven, zodat hij zoveel mogelijk van hen voor Jezus kon winnen,[75] inclusief leden van zijn eigen familie. Dus tijdens zijn eerste jaren diende hij zijn vader in het familiebedrijf; en hij bracht zoveel mogelijk tijd door in de synagoge om de Schriften te bestuderen. Beide plaatsen gaven hem veel mogelijkheden om over Jezus te spreken. Vooral in de synagoge waar ook anderen de Schriften bestudeerden.[76] Als gevolg daarvan begon hij meer teksten te zien die naar Jezus verwezen als de Messias, en begon het aantal Jezus-volgelingen in de Joodse gemeenschap, ook onder zijn familieleden, langzaam toe te nemen.[77]

Op dit punt onderbrak oma hem en vroeg Paulus wat de nieuwe teksten waren die hij ontdekte,- de teksten waarvan hij niet eerder had gedacht dat ze over de Messias gingen, tijdens zijn studie in Jeruzalem. Ten eerste vertelde hij ons over de teksten in de Profeten die wezen op de onrechtvaardige processen van Jezus voor het Sanhedrin en de Romeinse autoriteiten. En tot zijn schandelijke dood door kruisiging.[78] Zijn rabbijnse opleiding had hem geleerd dat de Messias net als Mozes goddelijke macht zou hebben om Israël te bevrijden van de Romeinse overheersing.[79] Maar nu zag hij hoe de Messias door zijn dood zowel een verzoenend zondoffer zou worden als een soort nieuw Pesachlam om mensen te verlossen van allerlei kwade machten.[80] Hij zag nu ook hoe de dood en opstanding van Jezus feitelijk deel uitmaakten van Gods strategie voor het scheppen van het nieuwe wereldwijde koninkrijk dat in de Schriften voorzegd was.[81] En dat dit alles te maken had met het feit dat God onze Vader was voordat iemand van ons een menselijke vader had.[82]

Ik weet niet meer wat hij hierover zei, omdat mijn gedachten afdwaalden naar mijn eigen vader. Maar ik werd plotseling wakker toen ik hem hoorde verwijzen naar een tekst over God als ‘Vader voor de vaderlozen’. Dat trok mijn aandacht. Hij had het er over dat deze Psalm ook naar Jezus verwees. Niet alleen naar zijn dood en opstanding, maar ook naar zijn hemelvaart en de komst van de Geest.[83] Toen hij even pauzeerde, besloot ik zelf een vraag te stellen, aangezien hij zich niet had laten afschrikken door de vraag van oma. Als dit allemaal in de Schrift stond, vroeg ik: waarom had hij deze dingen dan niet gehoord van zijn Bijbelleraren in Jeruzalem?

‘Goede vraag, Timoteüs,’ zei Paulus. Uit wat Jezus hem in Arabië had geleerd, leerde hij dat God feitelijk een deel van wat hij van plan was te doen door middel van de Messias verborgen had gehouden. Dus zelfs degenen die de Schriften bestudeerden, zouden deze dingen niet automatisch zien zonder een openbaring door de Geest.[84] Paulus vroeg toen of ik bekend was met het Griekse woord huiothesia.

Ik kende dit woord omdat de andere jongens van de sportclub er veel over spraken. Want het verwijst naar het moment waarop een zoon niet langer als kind maar als volwassene wordt behandeld.[85] Ik vertelde Paulus ook hoe de Griekse kinderen daar jaloers waren op de volwassen vrijheid die de Romeinse kinderen al op hun zeventiende genoten, sommigen zelfs al vanaf hun veertiende. De Griekse jongens moeten meestal wachten tot ze achttien zijn.[86] Paulus merkte meteen hoe ik naar beneden keek nadat ik dit had gezegd en vroeg waarom. Dus vertelde ik hem hoe mijn vader, die zowel Romein als Griek was, van plan was mij tot zijn volwassen erfgenaam te verklaren toen ik zeventien werd. Maar toen was hij slechts enkele dagen voor mijn verjaardag overleden.

Paulus legde zijn hand op mijn schouder. ‘Het spijt me zo van je vader,’ zei hij. ‘Maar ik denk dat je geïnteresseerd zult zijn in wat Jezus mij vervolgens leerde.’ Paulus keek naar oma en zei dat dit weer iets nieuws was dat hij had geleerd, omdat hij de Schriften nu grotendeels in het Grieks las.[87] En het had hem verrast hoe hij Jezus nu via deze vertaling tot hem hoorde spreken. Want op de school in Jeruzalem gebruikte hij alleen de Hebreeuwse tekst. En hij was vertrokken met het vooroordeel dat God eigenlijk alleen tot mensen kon spreken door middel van zijn Woord in zijn zuivere, oorspronkelijke vorm. Maar nu niet meer, zei hij.

Vervolgens wendde hij zich weer tot mij en sprak over de huiothesia die onze Vader God voor alle mensen had gepland, zelfs voordat hij ons schiep,- een 'aanstelling als zonen' van grotere betekenis dan welk aards meerderjarigheidsritueel dan ook![88] Bij de schepping had God eerst alle menselijke wezens onder maatschappelijke voogden geplaatst,- een systeem waarbij zowel menselijke heersers als engelen betrokken waren. Dus ook al gaf hij de mensen het gezag om over de hele aarde en al haar dieren te heersen, zij zouden pas later als zijn volwassen zonen en dochters over alle dingen gaan heersen.[89] En deze toekomstige bestemming was volgens David verbonden met 'de mensenzoon' die God op een dag met zijn gunst zou 'bezoeken'.[90] Het gezicht van Paulus leek te gloeien van opwinding toen hij deze tekst ook verbond met een andere tekst waarin de profeet Daniël een visioen had,- van 'een mensenzoon' die voor God verscheen en van hem gezag ontving over een koninkrijk dat nooit vernietigd zou worden, één dat zou groeien totdat het alle volken en talen omvatte.[91]

Paulus vroeg me toen of ik bekend was met een ander Grieks woord: paidagogos. Ik vertelde hem dat het betrekking had op de huisslaaf die als leermeester of opvoeder voor een minderjarig kind optrad totdat hij meerderjarig werd. Sommige van mijn Griekse vrienden klaagden over de leermeesters uit hun jeugd en hoe onredelijk streng ze waren.[92] Wat Paulus nu in de Thora en de Profeten zag, was dat God Israël als minderjarig kind[93] had onderwezen door ons zijn Wet te geven – als paidagogos – tot aan de komst van de Messias.[94] Hoe zit het dan met mensen in andere landen?, vroeg ik. Op dezelfde manier, vervolgde Paulus, had God hemelse voogden over alle andere volken aangesteld.[95] Het verschil was dat Israëls voogd, Gods Wet, altijd goed was.[96] Hoewel zelfs in Israël heersers en religieuze leiders zijn Wet vaak misbruikten door deze te vermengen met menselijke ideeën en tradities die vaak onrechtvaardig en onderdrukkend waren.[97]

Plotseling hief Paulus zijn handen op en riep: ‘Halleluja’. Vervolgens legde hij uit hoe Gods geplande huiothesia uiteindelijk tot stand kwam,- toen hij de volheid van zijn Geest aan Jezus gaf en vervolgens aan allen die in hem geloven. Door dit te doen laat God zien dat hij nu met de mens wil omgaan als zijn erfgenaam.[98] Alle mannen en vrouwen die door de doop met Jezus verbonden zijn en vervuld zijn met de Geest hebben nu volledige toegang tot God als hun Vader, als zijn volwassen zonen en dochters. Uit welk land of welke maatschappelijke klasse ze ook komen, ze hebben niet langer een voogd of een opvoeder nodig.[99]

‘Maar...,’ zei Paulus, terwijl hij zijn hand opstak en even pauzeerde voor het effect, ‘er is meer’. Toen hij in Tarsus was, begon Jezus hem aan de hand van de Schriften te laten zien dat 'gezalfd' zijn met de Geest slechts het eerste deel van onze huiothesia is, een soort onzichtbare waarborg op de volledige erfenis die later komt. Want ons zichtbare, publieke 'meerderjarig worden' zal pas plaatsvinden als ook ons lichaam verlost is.[100] Paulus zei dat hij van kinds af aan al geloofde in een toekomstige lichamelijke opstanding.[101] Maar Jezus leerde hem nu vanuit de Schriften dat de uiteindelijke transformatie van onze sterfelijke lichamen iets was dat God vanaf het begin ook voor ons had gepland.

Deze keer was het mama die hem onderbrak: ‘Wacht even. Verloren Adam en Eva niet hun onsterfelijkheid toen ze aten van de vrucht van de verboden boom?’ Het antwoord van Paulus was ‘nee’. Adam en Eva waren geschapen met sterfelijke lichamen, net als de dieren. Echter hun lichamen konden geleidelijk worden getransformeerd in onsterfelijke lichamen door de vrucht te eten van de andere boom die God in het midden van de tuin had geplaatst: de boom des levens.[102] Pas toen ze God ongehoorzaam waren, deed de dood voor de mens zijn intrede omdat ze de toegang tot deze boom verloren.[103] Maar wat Paulus nu zag, waren teksten die wijzen op hoe God de dood zou verslaan door mensen uit het graf te verlossen, echt mensen van alle volken,- door middel van een Oudste Broer die uit de dood was opgewekt.[104] Dus toen Jezus zich na zijn opstanding liet zien, was dat in een onsterfelijk lichaam zoals wij dat zullen ontvangen als hij terugkomt.[105]

Verder zag Paulus nog een tekst die sprak over twee fasen in het oorspronkelijke plan van onze Vader voor de mens. Volgens Paulus heeft Jezus als mens namens ons beide fasen doorlopen: als kind onder de Wet en als volwassen zoon nadat hij de Geest in volle mate had ontvangen.[106] En nu hij aan de rechterhand van God zit, boven alle aardse en hemelse machten, kunnen allen die met hem in de doop sterven, door de Geest al het eeuwige leven binnengaan.[107] Want in feite zijn ze al mee-opgewekt en mede-gezeten in hem, in zijn nieuwe plaats van gezag over alle bevoogdende machten.[108]

Toen keek Paulus naar mij en beantwoordde eindelijk mijn oorspronkelijke vraag. Namelijk dat hij als Jezus-volgeling nu een volwassen zoon van God is omdat hij de Heilige Geest heeft ontvangen. En hij hoeft niet langer de bevoogdende machten te behagen die nog steeds de verschillende samenlevingen besturen waarvan hij deel uitmaakt, als Judeeër, Tarser en Romein. Want in het nieuwe eeuwige koninkrijk dat de Vader in Jezus schept, kan hij tot alle drie de bevolkingsgroepen behoren, of de bevoogdende machten over deze volken of etnische groepen dat nu leuk vinden of niet.[109] Wauw! Als ik hem goed begrijp, is dat verbijsterend. Als ik dus ook Jezus-volgeling word, dan hoef ik me geen zorgen meer te maken over mensen die zeggen dat ik moet kiezen of ik Griek of Jood ben. Ik kan beide zijn, net als Paulus. Of zoals Barnabas die zichzelf zowel als Jood alsook als Cyprioot beschouwt.

Maar tegelijkertijd gaf wat Paulus ons daarna vertelde mij stof tot nadenken. Tijdens zijn laatste jaren in Tarsus werden de zaken al snel ingewikkeld en zelfs zeer pijnlijk voor hem. Want Jezus bracht hem er nu toe te stoppen met het in het geheim dopen van nieuwe niet-Joodse gelovigen. En toen het voor zijn mede-Joden steeds duidelijker werd dat hij niet eiste dat mannen uit andere landen ook besneden zouden worden, riepen de leiders van de synagoge hem op het matje. Ze eisten dat hij zou ophouden met het publiekelijk negeren van de Wet van Mozes en het ondermijnen van Israëls historische rol als een heilig en apart gezet volk.[110] Toen hij weigerde, begonnen veel leden van de synagogegemeenschap zowel hem als andere Joden in de Nazarener-sekte te mijden. Paulus' eigen vader vroeg hem nu om zijn eigen werkplaats op te zetten. Zijn moeder bezocht hem echter in het geheim als hij alleen was in het huis van zijn familieleden, waar hij al een tijdje woonde. Hoe heetten ze ook alweer? Hij noemt ze veel. Oh ja, Andronikus en Junia.[111]

Vervolgens spande een vooraanstaand lid van de synagoge een zaak aan tegen Paulus wegens het overtreden van de Wet door vlees te eten dat aan afgoden was geofferd.[112] Omdat Paulus zich wilde blijven identificeren met de mensen van zijn eigen volk, verscheen hij voor de plaatselijke synagogeraad om zichzelf te verdedigen, waarbij hij de beschuldiging ontkende.[113] Niettemin beslisten de leiders van de synagoge tegen hem[114] en veroordeelden hem tot vijf van de negenendertig zweepslagen als discipline. Paulus stond op en liet ons zien hoe ze zijn handen aan een paal vastbonden, en hoe hij voor de gemeenschap moest buigen om de straf te ontvangen.[115] In de daaropvolgende vijf jaar gebeurde dit nog drie keer. Eén keer voor de beschuldiging van genezing van een persoon op de Sabbat,[116] vervolgens voor het verleiden van de zoon van een ambtenaar om 'kwaad te doen' door te eten in het huis van 'onbesneden mannen',[117] en ten slotte voor het vieren van de Pesachmaaltijd met 'onbesneden mannen'.[118] Elke keer nam het aantal toegebrachte slagen toe.

Ik kon niet begrijpen waarom Paulus zich aan zulke verschrikkelijke straffen bleef onderwerpen. Waarom verliet hij niet gewoon de synagogegemeenschap, flapte ik er uit. Paulus glimlachte naar mij en zei opnieuw: ‘Goede vraag, Timoteüs.’ Bij elk van deze gelegenheden, zo vervolgde hij, had hij de aanwezigheid van Jezus bij hem op zo'n krachtige manier ervaren dat hij wist dat hij deelde in het lijden van de Messias.[119] Hij zag ook hoe contraproductief deze maatregelen waren voor de synagogeautoriteiten. In plaats van Paulus en anderen te intimideren, legden hun gewelddaden alleen maar bloot hoe zwak en moreel bankroet ze waren in vergelijking met de duidelijke kracht en autoriteit van Gods Geest in zijn leven.[120] Hetzelfde gebeurde toen hij door de Romeinse autoriteiten in een nabijgelegen stad met stokken werd geslagen.[121] Hij was daar gearresteerd omdat hij de vrede verstoorde nadat hij de zoon van een vooraanstaand ambtenaar had gedoopt. En bij een andere gelegenheid werd hij een week gevangen gezet in Tarsus, samen met Andronikus en Junia, op dezelfde aanklacht.[122] Toch was het resultaat dat meer mensen Jezus begonnen te volgen dan voorheen. Niet alleen in Tarsus, maar in heel Cilicië.[123] Maar het ergste moest nog komen.

Tijdens zijn tien jaar in Tarsus werd Paulus voor de vijfde keer voor de synagoge gebracht. De beschuldiging was het lasteren van de naam van God door over Jezus te blijven spreken als de 'Zoon van God' en als 'Heer', en omdat hij veel Joodse jongeren 'verleidde' hetzelfde te doen.[124] Hoewel op deze aanklacht de doodstraf stond, waren de leiders van de synagoge zich er van bewust dat de Romeinse autoriteiten hen niet zouden toestaan iemand te stenigen van wie ze wisten dat hij een Romeins staatsburger was. In plaats daarvan gaven ze Paulus de opdracht de volledige negenendertig zweepslagen te ontvangen. Hij overleefde ternauwernood. Andronikus en Junia brachten weken aan zijn bed door met hem te verzorgen, totdat het littekenweefsel zich uiteindelijk over zijn gewonde rug sloot. Toen hij eindelijk kon opstaan, kon hij alleen nog maar mank lopen. Een arts vertelde hem dat sommige spieren en pezen in zijn rechterheup permanent beschadigd waren.

Omdat hij de diagnose van de dokter niet zomaar wilde accepteren, begon hij God te vragen om zijn heup te genezen. Ook vanwege het visioen dat hij had gekregen vlak voordat hij naar de synagoge werd geroepen. In het visioen had Jezus hem een aantal ongelooflijke dingen laten zien. Meestal dingen waar hij niet over mocht praten, zei hij.[125] Maar in het visioen had Jezus zijn roeping herbevestigd om de boodschap van Jezus naar vele landen te brengen.[126] Jezus vertelde hem ook dat hij binnenkort Tarsus zou verlaten. In de hoop dat hij dit alles niet pijnlijk mank hoefde te doen, bad hij nog drie keer, maar er leek niets te gebeuren. Toen antwoordde Jezus hem uiteindelijk, maar niet door zijn heup te genezen. Hij zei alleen dat hij steeds meer van Gods kracht zou leren kennen, maar niet door fysieke kracht. Alleen door zijn zwakheden.[127] Dus, zo vertelde Paulus ons, had hij geleerd allerlei vervolgingen en andere moeilijkheden te doorstaan, omdat hij elke keer Gods genade en kracht op nieuwe manieren had ervaren.[128]

Plotseling onderbrak Barnabas hem. ‘Toen ik naar Tarsus kwam om je te zien, denk ik dat die ervaring jou ook nederiger had kunnen maken.’ Paulus lachte en zei dat hij hoopte dat het waar was. ‘Maar,’ vervolgde Paulus, terwijl hij zijn blik op zijn vriend richtte, ‘ik zal nooit vergeten hoe dankbaar ik was toen jij plotseling kwam opdagen met een aanbod dat ik niet kon weigeren.’ Barnabas vertelde vervolgens hoe enkele jaren nadat hij Paulus voor het eerst in Jeruzalem had ontmoet, de kerkleiders van Jeruzalem hem naar Antiochië hadden gestuurd, omdat zoveel Grieken zich daar bij de Nazarener-sekte hadden aangesloten. Uiteindelijk had hij gehoord over de goede dingen die in Tarsus en Cilicië gebeurden, en over de rol van Paulus daarin. En op een dag gaf de Geest hem de opdracht om Paulus uit te nodigen om zich bij hem te voegen in Syrië.[129] Pas toen hij in Tarsus aankwam, hoorde Barnabas over alles wat Paulus had geleden. Hun 'partnerschap in het Evangelie', zoals hij het noemt, gaat nu het vierde jaar in. Misschien zal Paulus vanavond meer met ons delen, aangezien ik mama net thuis hoorde komen.

Wacht even, ze roept met luide, paniekerige stem om Barnabas. Iets klopt er niet.

Enkele minuten later


Barnabas rende zojuist de deur uit om Paulus te ontmoeten. Mama zegt niet veel, alleen dat Paulus bijna stierf. Sommige gelovigen brengen hem naar het huis, zei ze, om er zeker van te zijn dat hij hier veilig aankomt. Ze vertelt me er later meer over, maar nu wil ze dat oma haar helpt met het klaarmaken van wat eten en verbanden voor Paulus als hij arriveert. Wat is er in vredesnaam gebeurd?

8. Lystra, middernacht, 14-15 mei [47 n.Chr.]

[1] Handelingen 9:2; 19:9,23; 22:4; 24:14,22.

[2] Zie voetnoot 46 bij paragraaf 6 (Deel I) over de zuster van Barnabas en haar zoon (Hand. 12:12). Aangezien de familie ook grond bezat (Hand. 4:36-37), was hun huis in Jeruzalem waarschijnlijk groot genoeg voor de hele familie.

[3] Matteüs 27:12-15.

[4] Hand. 1:3-11; Marcus 16:19a. Omdat Marcus zichzelf lijkt te identificeren als de jongeman die aanwezig was ten tijde van Jezus' arrestatie in Jeruzalem (in Getsemanee, Marc. 14:51-52), stel ik me voor dat hij ook aanwezig was bij Jezus' hemelvaart.

[5] Hand. 2:1-4 geeft een beschrijving van het tafereel in dit huis die dag.

[6] Leviticus 23:15-21, Numeri 28:26-31. Zie ook voetnoot 46 (Deel I) over Pinksteren als een van de drie grote feesten.

[7] Nederlandse vertaling van Psalm 67:1-7, zoals aangepast van de Septuagint versie (Ps. 66 LXX) en op muziek gezet door de schrijver (©1983).

[8] Hand. 2:2 verwijst naar dit gebeuren in een 'huis'.

[9] Voor Judeeërs hadden Galileeërs zoals Simon Petrus hun eigen duidelijke accent. Zie Lucas 22:59 en Matt. 26:73.

[10] Nederlandse vertaling van Psalm 105:1-3 zoals door de schrijver vertaald uit de Septuagint (Ps. 104 LXX). Net als in Psalm 67 (Ps. 66 LXX) wordt ook hier het Griekse woord voor ''volken'' of etnische groepen [ethne] gebruikt . Deze Joden in de diaspora uit 'elk volk [ethnous] onder de hemel' (Hand. 2:5) hoorden van de 'wonderen van God' in hun eigen 'talen' [Gr. glossais] (Hand. 2:11), zelfs in de plaatselijke 'omgangstaal' [Gr. dialekto] van 'ieder' (Hand. 2:6,8).

[11] Open harten die de Heer zoeken, ontvangen soms de Heilige Geest zelfs voordat ze de kans hebben gehad om hun zonden te belijden en zich te laten dopen (zie Hand. 10:44-48).

[12] Hand. 2:37-41.

9. Lystra, maandagavond 15 mei [47 n.Chr.]

[13] Zie voetnoot 46 in Deel I.

[14] In het Jeruzalem van de eerste eeuw werden 'de volgelingen van de Weg' (Hand. 24:14) volgens Lucas een 'sekte' genoemd [Gr. haireseos] (Hand. 24:5), evenals de Farizeeërs (Hand. 15:5; 26:5) en de Sadduceeën (Hand. 5:17).

[15] Galaten 1:14b; Hand. 26:5; Filippenzen 3:5b-6. Volgens Bruce suggereert een tekst in een van de brieven van Paulus (Gal. 5:3) dat hij tot de Shammai Farizeeërs behoorde, die pleitten voor strikte naleving van 'de gehele Wet' [Bruce 1992: 51-52].

[16] Wanneer Paulus tegen de Korintiërs spreekt over 'ongehuwd' zijn, richt hij zich zowel op de 'ongehuwden' als op de 'weduwen', d.w.z. degenen die niet langer getrouwd zijn (1 Korintiërs 7:8a). Ook spreekt hij later over 'ongehuwde' vrouwen en 'maagden' als afzonderlijke categorieën (1 Kor. 7:34) en zegt hij dat een vrouw die haar man verlaat 'ongehuwd' moet blijven (1 Kor. 7:11). Dus als Paulus zichzelf identificeert als 'ongehuwd', dan kan dat niet betekenen dat hij nooit getrouwd is geweest. En sommige van zijn woorden in deze brief beschrijven misschien wel zijn eigen persoonlijke ervaring in het huwelijk met een 'ongelovige' vrouw die hem verlaat (1 Kor. 7:15).

[17] Als Thoraleraar en getrouwde man voldoet de jonge 25-jarige Saul nu aan de belangrijkste vereisten voor benoeming tot lid van het Sanhedrin (zie voetnoot 58, Deel I ). Dus als Paulus spreekt over 'stemmen' om volgelingen van de Weg 'in Jeruzalem' ter dood te brengen (Hand. 26:10), zou hij kunnen wijzen op het uitvoeren daarvan als lid van het Sanhedrin [Drane 1986: 249].

[18] In een van zijn brieven onthult Paulus hoe hij pas ophield een 'naar-de-zin-maker' te zijn nadat hij Jezus had ontmoet (Gal. 1:10,13-14).

[19] Hand. 4:13b; Johannes 7:47-52. Veel Judeeërs keken neer op de Galilese Joden omdat ze zich te gemakkelijk 'aan de volken gelijkvormig' maakten [Gr. ethnikoi; Matt. 6:7; 3 Johannes 7; Gal. 2:14], vanwege het grote aantal buitenlanders uit andere volken [Gr. ethne] woonachtig in Galilea (Matt. 4:12-16), mogelijk zelfs groter dan de Joodse inwoners [Drane 1986: 49].

[20] Het aantal Griekssprekende Joden in de diaspora nam toe in de beweging, en zeven van hen kregen zelfs een 'bedienings'- of leiderschapsrol, onder wie een 'proseliet' (Hand. 6:1-6; Merk op dat ze allemaal Griekse namen hebben). Veel Farizeeërs 'beschouwden de proseliet zelf als nog onrein'. Deze kijk op een bekeerling die oorspronkelijk van 'de heidenen' was door geboorte, 'domineerde het Jodendom in de tijd van de apostelen' [de Ridder 1971: 100]. Het Griekse woord in het Nieuwe Testament dat gewoonlijk vertaald wordt met 'heidenen' [ethne] is in feite het gewone woord voor 'volken'.

[21] Het debat met Stefanus vond plaats in 'de synagoge der ''Libertijnen'' [Latijn voor 'vrije mensen'], die werd geassocieerd met 'Cyreneeërs en Alexandrijnen' (Hand. 6:9a),- mensen uit Noord-Afrika (waar vandaag de dag in de 'Berbertalen' mensen zichzelf nog steeds ''Imazighen'', 'vrije mensen' noemen). Oude bronnen spreken van een 'synagoge van de Alexandrijnen' in Jeruzalem en een 'synagoge van de Babyloniërs' in Tiberias [De Ridder 1971: 79]. Omdat degenen die met Stefanus in discussie gingen uit 'de (Romeinse) provincies Cilicië en Asia' kwamen (Hand. 6:9b-10), zou Paulus een van hen kunnen zijn.

[22] Hand. 6:12; 7:55-8:1a; 22:20. Geleerden zijn het er niet over eens of het Sanhedrin onder de Romeinen nog steeds de macht had om de doodstraf op te leggen zonder de goedkeuring van de Romeinse proconsul. Dit lijkt het geval te zijn bij Stefanus, in tegenstelling tot de zaak tegen Jezus (Joh. 18:31-32). Spontane steniging door een menigte werd soms nog steeds geprobeerd, maar niet altijd met succes (Joh. 8:1-8; Hand. 21:27-32; https://hermeneutics.stackexchange.com/questions/5558/in-the-time-of -jesus-were-the-jewish-authorities-allowed-to-execute).

[23] Hand. 8:3; 22:4,19; 26:9-11a; Gal. 1:13; 1 Timoteüs 1:13.

[24] Hand. 8:1b,4-5; 11:19-20. Omdat de apostelen, allen Galileeërs, in Jeruzalem bleven ondanks de vervolging die door Saulus werd gelanceerd, beschouwen veel geleerden deze teksten als een indicatie dat het vooral Joodse volgelingen van de Weg uit de diaspora waren die het doelwit waren van deze vervolging [Wagner 2000: 166-167].

[25] Hand. 22:5; 9:1-2; 26:11b-12.

[26] Hand. 26:13-16a; 9:3-5; 22:6-8.

[27] Hand. 26:16; 9:6; 22:9-10.

[28] Hand. 9:9-18a; 22:12-15. In de tweede tekst spreekt Paulus over Ananias als een 'vrome' [Gr. eulabees] man met een 'goed getuigenis' onder 'alle Joden'. Lucas spreekt op dezelfde manier over zowel de Romeinse officier Cornelius als een van zijn soldaten, waarbij hij hetzelfde Griekse woord gebruikt (Hand. 10:2,7), terwijl hij verwijst naar Cornelius' goede reputatie bij 'het gehele Joodse volk' [Gr. ethnous] (Hand. 10:22). Ananias kan dus ook een Joodse bekeerling (proseliet) zijn geweest met een niet-Joodse achtergrond zoals Cornelius.

[29] Gal. 1:15-16; 4:6; Kol. 1:11-12; 2:9-10a; Romeinen 8:14-16. Met zijn kennis van de Schriften zou Paulus al enig idee hebben gehad dat God een Vader voor het volk Israël was, of op zijn minst wilde zijn (Deuteronomium 32:6; [Mellis 2016e]; 14:1; Jesaja 63:16; Jeremia 3:19b; 31:9) [Mellis 2016f].

[30] Hand. 9:18b; 22:16. De Abana rivier (genoemd in 2 Koningen 5:12), nu de Barada genoemd, stroomt vanuit de bron ten noordwesten van de stad richting Damascus.

[31] Hand. 22:16; 9:18b (Jer. 3:33-34; Ezechiël 36:25-27; 37:14); Gal. 2:20; Rom. 6:3-7.

[32] Andronikus en Junia, waarschijnlijk een echtpaar aangezien Junia een vrouwennaam is (Rom. 16:7; Barclay 1975b: 212).

[33] Simon en zijn gezin, oorspronkelijk uit Cyrene, hadden een boerderij buiten Jeruzalem (Luc. 23:26); en hun twee jongens heetten Rufus en Alexander (Marc. 15:21).

[34] Paulus noemt deze moeder van Rufus, als zijnde ook een moeder voor hem in Rom. 16:13 [Barclay 1975b: 214-216].

[35] Matt. 27:26-32.

[36] Hand. 9:20,22b. Paulus gebruikte waarschijnlijk teksten uit de Profeten (2 Samuël 7:4-5,11b-14a) en de Geschriften (1 Kronieken 17:10b-14; 22:10; Ps. 89:21,25-30) om Jezus te identificeren met de afstammeling van David die God zou 'zalven' en met wie God zou samenwerken als een 'Zoon' om een eeuwig, wereldwijd koninkrijk te vestigen. 'Messias' betekent 'Gezalfde' in het Hebreeuws [Mellis 2016g].

[37] Hand. 9:21-22a.

[38] Burnett [2020] beschrijft hoe 'Joden en Nabateeërs positief en negatief met elkaar omgingen tijdens de 2e Tempelperiode'.

[39] 1 Koningen 19:3-18. In de Thora is Horeb het gebied waar God voor het eerst tot Mozes sprak vanuit de struik bij de 'berg van God' (Exodus 3:1), waar de Israëlieten voor het eerst de stem van God hoorden (Deut. 4:10-15; Ex. 20:18) en Gods wet ontvingen (Maleachi 4:4) terwijl zij gelegerd waren bij de berg die gewoonlijk de 'berg Sinaï' wordt genoemd (Ex. 19:18; Gal. 4:25), maar soms ook de 'berg Horeb' (1 Kon. 19:8; Ex. 33:6).

[40] Gal. 1:12; Matt. 5:17; Fil. 2:8; (zie ook Hebreeën 5:8-9).

[41] Gal. 6:15-16; Efeziërs 2:13-16; 2 Kor. 5:17; Fil. 2:9-11 (zie Jes. 45:9-12,20-23; 43:19).

[42] Tijdens zijn laatste geregistreerde bezoek aan Jeruzalem identificeert Paulus zichzelf met de Joodse menigte door zijn taalgebruik – 'de Hebreeuwse omgangstaal' [Gr. Hebraidi dialekto], Aramees – en door zichzelf een Judese man te noemen, opgegroeid in Jeruzalem maar geboren in de diaspora (Hand. 22:2-3a). Vlak daarvoor identificeert hij zich bij de Romeinse officier door 'Grieks' [Gr. Helleenisti] te gebruiken, en door zichzelf te identificeren als een 'Joodse Tarser uit Cilicië' [Gr. Ioudaios Tarseus tees Kilikias] (Hand. 21:37-39a). Eerder had Lucas hem in zijn verhaal geïdentificeerd met zijn Joodse naam, 'Saul', en had hij naar hem verwezen als een ''Tarser'' [Gr. Tarsea] (Hand. 9:11) [ Mellis 2016d].

[43] Bij de Romeinse autoriteiten in Jeruzalem (Hand. 22:25,28b) identificeert Paulus zichzelf als een ''Romein'' [Gr. Romaion] door geboorte. Alleen de Romeinse bevelhebber identificeert het woord ''Romein'' (Hand. 22:26-27) met 'burgerrecht' [Gr. politeian] (Hand. 22:28a). Bij een soortgelijk incident in Filippi identificeren Paulus en Silas zichzelf als ''Romeinen'' [Gr. Romaious] (Hand. 16:38,16). Interessant genoeg benadrukt Paulus, toen hij later aan de gemeente in Filippi schreef, dat 'ons burgerrecht' [Gr. politeian] in de hemel is (Fil. 3:20). Tegenover de Joodse leiders in Rome identificeert Paulus degenen die hem arresteerden als ''Romeinen'', maar hij spreekt slechts indirect met hen over zijn eigen status als ''Romein'', door te verwijzen naar zijn vermogen om 'een beroep te doen op Caesar' (Hand. 28:17-19).

[44] Gal. 1:17b.

[45] Hand. 26:22-23. Paulus heeft deze Joden waarschijnlijk van streek gemaakt door te zeggen dat ze zich moesten bekeren van hun zonden omdat ze net zo blind waren en in duisternis leefden onder de macht van Satan als de 'goyim', een Hebreeuws woord voor de mensen van andere 'volken' (Hand. 26:17b-20). Zie ook hoe Paulus dit Joodse superioriteitsgevoel in twijfel trekt in een van zijn brieven (Rom. 2:17-24).

[46] Vanuit zijn hoofdstad Petra regeerde koning Aretas IV van de Nabateeërs een koninkrijk (van 9 v.Chr. tot 40 n.Chr.) dat zich bijna tot aan de muren van Damascus uitstrekte' (Wagner 2000: 205; https://nl.wikipedia.org/wiki/Aretas_IV).

[47] Hand. 9:23-25; 2 Kor. 11:32-33.

[48] Hand. 9:26-27.

[49] Hand. 9:28a; Gal. 1:18-19. Ik kan me voorstellen dat Paulus tijdens deze vijftien dagen Petrus enkele van zijn ervaringen hoorde vertellen over de tijd dat hij drie jaar lang met Jezus wandelde (2 Kor. 12:12; Hand. 20:35; 1 Kor. 9:5; 15:5-8), en misschien ook wat Petrus of zijn broer Andreas (Joh. 1:40-41) Johannes de Doper over Jezus hadden horen zeggen (Hand. 13:24-25; Marc. 1:4-7).

[50] In 1 Kor. 7:15 sprak Paulus mogelijk uit persoonlijke ervaring (zie ook Fil. 3:8a). Zie voetnoot 16.

[51] Hand. 9:28b-29a.

[52] Deze verschijning van Jezus en zijn woorden aan Paulus kunnen worden gereconstrueerd uit twee teksten (Hand. 22:17-21; 26:16b-18),- een gebeurtenis die hoogstwaarschijnlijk plaatsvond tijdens de vijftien dagen die hij in Jeruzalem doorbracht voordat hij naar Tarsus vertrok (Gal. 1:18b-21).

[53] Hand. 9:29b-30. Gal. 1:18b

[54] De zeereis van Caesarea naar Tarsus werd gevolgd door zeven andere geregistreerde keren dat Paulus per schip reisde (Hand. 13:4,13; 14:26; 16:11; 18:18,21 en 2 Kor. 1:15-16), voordat hij schreef (vanuit Macedonië, Hand. 20:1) over het overleven van drie schipbreuken (2 Kor. 11:25b). Omdat deze reis zijn eerste was nadat hij een gelovige was geworden, en een van de weinige keren dat hij alleen voer, denk ik dat het zeer waarschijnlijk is dat de ernstigste van deze schipbreuken bij deze gelegenheid plaatsvond. Met name omdat Tarsus op het punt stond het startpunt te worden voor zijn bredere uitzending naar de volken, wat Jezus zojuist opnieuw had bevestigd.

[55] Hand. 14:15b; 17:26; Gen.1:27 (zie voetnoot 82).

[56] Hand. 14:16.

[57] Ex. 9:16; 19:4-6; Ps. 96:3; Jes. 49:3,6. God had Zichzelf geopenbaard als Vader voor Israël (zie voetnoot [29]).

[58] Deut. 32:16-20; 2 Kon. 17:7-8,15-17.

[59] Hand. 13:22-23,33b (1 Kron. 17:3-4,11-14 en Ps. 2:4b,7-8; Jes. 49:6).

[60] Gal. 4:4b; Fil. 2:7 (Jes. 53:1-2). Paulus wist dat Jezus in Nazareth opgroeide (Hand. 22:8; 26:9).

[61] Rom. 1:3b,4a; 1 Tim. 3:16a; Hand. 10:38 (Paulus had deze algemene samenvatting van Jezus' bediening mee kunnen krijgen terwijl hij 'vijftien dagen' bij Petrus in Jeruzalem verbleef [Gal. 1:18, voetnoot [46]]; zie ook Jes. 53:4; Matt. 8:16- 17).

[62] Gal. 3:1; Hand. 13:27-29; 3:14.

[63] Hand. 13:30-31,37; 1 Kor. 15:4; Rom. 1:3a,4b; 6:9.

[64] Hand. 13:38-39,46; Rom. 4:25; 6:23; 2 Kor. 5:21; 1 Kor. 15:3-4,20,42-55; Gal. 3:8,13-14.

[65] Hand. 13:24; Rom. 6:1-4.

[66] Eén kaart van het oude Lystra toont het Taurusgebergte ten zuiden en ten westen van de stad, en één verwijzing spreekt over twee rivieren die de heuvel passeren waarop de stad stond (https://www.christipedia.nl/wiki/Lystra).

[67] Hand. 14:8-4.

[68] Gal. 3:2-5,27.

[69] 1 Kor. 1:14.

10. Lystra, dinsdagochtend, 16 May [47 CE]

[70] Lucas zegt twee keer dat de bediening van Paulus en Barnabas zich uitstrekte tot in de omstreken van beide steden (Hand. 13:49; 14:6-7).

11. Lystra, Wednesday afternoon, 17 May [47 CE]

[71] De Crescens die Paulus in een latere brief noemt (2 Tim. 4:10), zou oorspronkelijk uit Galatië afkomstig kunnen zijn.

[72] Zie dagboek paragraaf 9 en voetnoot [32].

[73] Gal. 4:25.

[74] Hand. 9:15.

[75] 1 Kor. 9:19-20.

[76] Wright [2018: 71]. Lucas spreekt over de Schriften die worden besproken (Hand. 17:2) of bestudeerd (Hand. 17:11) in diaspora synagogen.

[77] Paulus noemt in één van zijn brieven de namen van meerdere familieleden: Andronikus en Junia (zie voetnoot [32]), Herodion (zie ook Deel III, paragraaf 18: Lystra, 28 mei [47 n.Chr.), Lucius, Jason en Sosipater, in zijn brief aan de kerk in Rome (Rom. 16:7,11a,21b).

[78] Gal. 3:13 (Deut. 21:23).

[79] Gemeenschappelijke Joodse verwachtingen ten aanzien van de Messias (gebaseerd op de Schriften) hielden in dat hij zou worden aangesteld als een David-achtige profeet-koning in Jeruzalem (zie voetnoot [36]) over een eeuwig Israël gecentreerd koninkrijk (Marc. 11:1-11 en Luc. 19:11,28-38 [Zacharia 9:9-17]; Joh. 6:14-15; 12:32-34; Hand. 1:6 [Deut. 18:15; Daniël 2:31-45]), door wie God Israël krachtig zou verlossen uit de macht van haar vijanden (Luc. 1:68-71; 24:17-21 [Jes. 59:15b-63:6; Ps. 132:17-18]).

[80] Een offerlam (Jes. 53:7) dat door zijn bloed zowel een verzoenend zondoffer is (2 Kor. 5:21; Rom. 3:25 [Lev. 5:5-10; Jes. 53:8b,10 -11,12b], zie ook Joh. 1:29) en een nieuw Pesachlam dat verlost van slavernij en kwade machten (1 Kor. 5:7; 11:25 [Ex. 6:6; 12:3-7,21-23], zie ook Luc. 22:14-15,20 en Openbaring 5:5-12). Paulus lijkt te verwijzen naar zowel de verlossende als de verzoenende aspecten van Jezus' dood in Efeziërs 1:7-8.

[81] De dood van Jezus (Hand. 13:28-29) maakte de weg vrij voor het wereldwijde koninkrijk (Ef. 2:11-18; 1 Kor. 2:7-8; Jes. 52:14-15a; Ps. 22:16b-18,23-24,27-28). Op dezelfde manier ziet Paulus dat de opstanding van Jezus (Hand. 13:32-33a,34-37) de trouwe liefde van God vervult die aan David is beloofd (waarbij hij Ps. 16:10-11 en Jes. 55:3-5 citeert,- waarvan de tweede verband houdt met Ps. 89:21,25-30).

[82] In Ef. 3:14b-15 lijkt Paulus te verwijzen naar het verband tussen twee teksten in de Thora. De eerste spreekt over God die iedere man en vrouw schiep naar zijn eigen 'beeld' [Heb. tselem] en 'gelijkenis' [Heb. demuth] (Genesis 1:26-27). De Thora vergelijkt vervolgens Gods relatie met mannen en vrouwen op deze manier met hoe de eerste man, Adam, 'vader werd' van een zoon naar zijn 'gelijkenis' [Heb. demuth] en 'beeld' [Heb. tselem] en ook 'vader werd van andere zonen en dochters' (Gen. 5:1-4). Daarom is elk menselijk vaderschap [Gr. patria] ontleent uit God onze oorspronkelijke Vader, want hij heeft alle menselijke wezens 'gemaakt' (Jes. 64:8; Mal. 2:10a) [Mellis 2016e] en ook alle volken (Deut. 26:19; Ps. 86:9) [Mellis 2016f], inclusief Israël (zie voetnoot 29). In de Griekse vertaling van de Thora verwijst het woord patria naar de 'voorouderlijke huizen' [Gr. oikous patrion] binnen Israëls 'clans' ('verwantschapsgroepen') [Gr. sungeneias] (Num. 1:2; zie ook Ex. 6:15,17,19). Paulus ziet God als 'de Vader' die er achter zit dat wij verlost worden uit de macht van de duisternis (Kol. 1:12-14). Misschien zag hij nu ook hoe God Israël 'gezins-lost' [Heb. gaal] uit de slavernij in Egypte (Ex. 6:6; Jes. 63:9) als zowel Israëls 'Vader' als 'Bloedverwant-Losser' [Heb. goël] (Jes. 63:16). Voor de verwantschapsbetekenis van deze Hebreeuwse woorden in de Schriften, zie Lev. 25:25,47-48 en Ruth 2:20; 3:12-13 [Mellis 2016h, voetnoot [iv]].

[83] Ps. 68:6. Vers 5 spreekt over God die op de wolken rijdt; vers 9 over het schudden van de aarde. Vers 13 spreekt over hem als de Verlosser die dagelijks onze lasten draagt, aansluitend op vers 11 over een menigte vrouwen die goed nieuws verkondigen. Vers 19 verhaalt vervolgens over zijn opstijgen naar de hoge onder het meevoeren van gevangenen, en over geschenken die onder de mensen ontvangen worden (Ef. 4:7-12) [Mellis 2016h].

[84] Paulus noemt deze voorheen verborgen goddelijke plannen 'het Mysterie'.  Zie Ef. 3:2-5,9; Rom. 16:25-26; Kol. 1:25-27; 2:2 en 1 Tim. 3:16. Ook Rom. 11:25,33-35 (Jes. 40:13; Job 41:11); 1 Kor. 2:7-10 (Jes. 64:3-4); 1 Kor. 2:16 (Jes. 40:13); Rom.10:16 (Jes. 52:15b-53:1; zie ook Jes. 42:9,18-20; 43:18-19).

[85] Paulus is de enige schrijver in het Nieuwe Testament die dit woord gebruikt, en hij gebruikt het vijf keer. Zie Harrisons commentaar op Paulus' gebruik er van in Ef. 1:5 als verwijzing naar een minderjarige zoon die meerderjarig wordt (Harrison 1962: 726).

[86] In zijn commentaar op Paulus' gebruik van huiothesia in Gal. 4:1-7 merkt Barclay op hoe Romeinse kinderen – in tegenstelling tot Griekse kinderen – dit meerderjarigheidsritueel ondergingen 'ergens tussen de leeftijd van veertien en zeventien' (Barclay 1976a: 34).

[87] Hoewel de synagoge misschien een kopie van de Thora in het Hebreeuws bezat, zouden de Schriften die Paulus daar las en bestudeerde hoogstwaarschijnlijk de Griekse vertaling zijn geweest [Drane 1986: 247-248] (zie voetnoot 17 in de inleiding tot Deel I).

[88] Ef. 1:2-6 (vergelijk met 2 Tim. 1:9-10a); Gal. 4:1,2b (de 'tevoren-vastgestelde-aanstelling [Gr. pro-thesmias] door de vader') [Mellis 2016i].

[89] Gal. 4:1-3,5b (Ps. 8:4-6, Gen. 1:26; zie ook voetnoot [82] en Hebr. 2:6-8a,10a).

[90] Ps. 8:5b LXX – God zal hem 'bezoeken' [Gr. episkeptee] met zijn gunst zoals hij Sara 'bezocht' zodat ze Isaak zou kunnen verwekken (Gen. 21:1 LXX); of zoals hij Israël 'bezocht' als de 'zoon' die hij op het punt stond te redden uit de slavernij in Egypte (Ex. 4:22,31 LXX). Merk op hoe Paulus Ps. 8:6b toepast op Jezus' opstanding in twee van zijn brieven (Ef. 1:22 en 1 Kor. 15:27). De schrijver van Hebreeën past deze Psalm ook niet alleen toe op Jezus' opstanding en hemelvaart, maar ook op zijn vleeswording (Hebr. 2:5-9), net als Paulus (Gal. 4:4).

[91] Dan. 7:13-14. Paulus wist waarschijnlijk al dat Jezus vaak de titel 'Mensenzoon' had gebruikt, omdat hij dit gehoord had van Joodse discipelen die met Jezus hadden gewandeld, of van Jezus zelf. Zie ook Dan. 2:31-35,44-45.

[92] 1 Kor. 4:15 (Thayers 1977: 472).

[93] In Gal. 4:1-3. De minderjarige 'erfgenaam' in deze tekst is nog steeds een 'kind' [Gr. neepios], zoals ooit 'wij' Joden 'minderjarige kinderen' [Gr. neepioi] waren[ Mellis 2016i],- een idee voortkomend uit het feit dat Israël een 'jongen' wordt genoemd [Hebr. nor] (Hosea 11:1) als God hen uit Egypte roept, en haar bevolking als 'minderjarige 'kinderen' [Gr. tekna] (Hos. 11:1 LXX; Deut. 14:1).

[94] Gal. 3:24. De Griekse vertaling van de Thora spreekt over God die Israël 'instrueert' [Gr. paiduo] nadat hij hen uit Egypte had geleid, net zoals vaders werd opgedragen hun minderjarige kinderen te 'onderwijzen' (Deut. 4:35-37 en 8:5 LXX). Ook in de Geschriften wordt de vorm van het zelfstandig naamwoord [paidia] gebruikt om te verwijzen naar Gods 'instructie' aan Israël door middel van de Wet (Spreuken 6:23 en Ps. 49:17 LXX, of 50:17 in de meeste Bijbels). Ook in de Profeten (Jer. 17:21-23; 39:32-33*; 42:13* LXX; [*Jer. 32:33-33 en 35:13 in de meeste Bijbels]). Het werkwoord voor het instrueren, corrigeren of disciplineren van een minderjarige zoon kan ook worden gezien in Spreuken (Spr. 19:18; 29:17 LXX), evenals het zelfstandig naamwoord voor het onderwijzen, corrigeren en disciplineren (Spr. 1:2,3,8; 3 :11; 23:22-23 LXX) van een minderjarig 'kind' [Gr. neepios] (Spr. 23:13 LXX) of 'kinderen' [Gr. paides] (Spr. 4:1 LXX).

[95] Gal. 4:8-9; Kol. 2:15; 1:16; Hand. 17:26 (Ps. 86:8a; Deut. 32:8 LXX, zie o.a. LV, VPO en VPC). Ik verwijs naar deze drie Nederlandse vertalingen omdat Paulus de Septuaginta (LXX, en de Dode Zeerollen) lijkt te volgen in het plaatsen van hemelse wezens ('zonen van God', 'goden' of 'godenzonen') over elk volk dat God heeft geschapen, behalve over Israël (Deut. 32:9; 4:34; 6:13-14). Paulus (Kol. 1:16) ziet deze 'oversten [Gr. archee] en gezagsdragers' opereren in zowel hemelse (onzichtbare) als aardse (zichtbare) gebieden (zie Gen. 6:1-4; Ps. 86:1,8; [Mellis 2016j, par. 6.1]; zie ook Judas 6 over 'engelen' die zondigden door hun archee te verlaten,- zinspelend op een tekst uit De Wachters 6-11 in het Boek van Henoch [rond de 3e eeuw v.Chr.], een geschrift dat Paulus wellicht ook kende [Newbigin 1989: 203; Berkhof 1978: 20].

[96] Rom. 7:12.

[97] Kol. 2:8,20-23 (Ps. 82:2-4; zie ook Luc. 12:11 en 20:20; Matt. 15:3-6).

[98] Gal. 4:1-6; Rom. 8:14-17a (zie ook Luc. 3:21-23 en Joh. 1:32-34).

[99] Gal. 3:26-29; Ef. 2:18; 2 Kor. 6:18. Het meerderjarig worden [Gr. huiothesia] gebracht door de Messias en de Geest vertegenwoordigt: zowel een nieuwe 'volheid' van leven in onze relatie tot God als Vader (Gal. 4:5-7; ook Joh. 3:33-36), als een verlossing van 'slavernij' aan de bevoogding door de 'elementaire machten' [Gr. stoicheia] – inclusief de Wet als 'opvoeder' [Gr. paidagogos] (Gal. 3:25) – voor zowel 'wij' Joden als ' jullie' van andere volken (Gal. 4:3,9-11; Kol. 2:9-10,15-17,20) [Mellis 2016j, par. 7.2; Newbigin 1989: 205-206; Berkhof 1978: 34].

[100] Rom. 8:18-23; 2 Kor. 1:21-22; 5:4-5; Ef. 1:13-14.

[101] Paulus was een Farizeeër, net als zijn vader en grootvader, evenals zijn leraar Gamaliël , en de Farizeeën geloofden – in tegenstelling tot de Sadduceeën – in de opstanding van de doden (Hand. 23:6-8; 26:5; 22:3b; zie Ps. 16:8-11; 73:23-24).

[102] 1 Kor. 15:42b,47a (Gen. 2:7,19a); Titus 1:2 (Gen. 2:9).

[103] Rom. 5a;12,14,17a (Gen. 2:17; 3:1-6,19b,22-24).

[104] 1 Kor. 15:22-23,26,54-55 (Hosea 13:14); Kol. 1:18b; Rom. 8:29 ('eerstgeborene' = oudste broer). Hosea spreekt over God die ons 'gezins-lost' [Heb. gaal] uit het graf, en Job (19:25-26) spreekt over de lichamelijke ontmoeting met zijn opgestane 'Bloedverwant-Losser' [Heb. goël]. Jesaja (25:7-8) past dit ook toe op mensen van alle volken. In Hand. 13:35-37 citeert Paulus een deel van Psalm 16 (vers 10b) omdat hij nu ziet dat dit alleen maar kan verwijzen naar de opstanding van Jezus. Verder gebruikt de Septuagintaversie van de Thora het Griekse woord, metatitheemi, om profetisch te beschrijven hoe God Henoch 'veranderde', zodat hij de dood niet hoefde te ervaren (Gen. 5:24 LXX; geciteerd in Hebreeën 11:5 met gebruik van hetzelfde Griekse woord). De profeten vermelden dat iets soortgelijks met Elia gebeurde (2 Kon. 2:11).

[105] Fil. 3:21; 1 Kor. 15a;49-53; 2 Tim. 1:9-10.

[106] Ps. 2:7-8 (ook aangehaald in Hebr. 2:5-11), die Paulus tweemaal citeert (1 Kor. 15:24-27; Ef. 1:22). In Efeziërs laat Paulus zien dat hij begrijpt dat Jezus deze Psalm over het menselijk lot (Ps. 8:5a) 'voor ons' heeft vervuld,- inzonderheid de 2e fase van Gods plan waarin de mensheid 'met heerlijkheid en eer wordt gekroond' met 'alle dingen onder zijn voeten onderworpen' (Ps. 8:6b,7b). De 1e fase van het plan hield in dat mensen 'voor een korte tijd minder gemaakt werden dan de engelen' (Ps. 8:6a LXX, Hebr. 2:6-8a LV). In de Psalm worden beide fasen gekoppeld aan een 'mensenzoon' die God 'bezoekt' (Ps. 8:5b, Hebr. 2:8b-9). Deze 'mensenzoon' is nu een laatste 'Adam' die beide fasen heeft doorlopen (Fil. 2:7,9) namens vele broeders en zusters (1 Kor. 15:47-49; Rom. 8:29-30, zie ook Hebr. 2:10-12 [Ps. 22:23]). De aan David beloofde zegeningen voor de Messias (Ps. 16:10) past Paulus toe op de opstanding van Jezus (Hand. 13:34). En wanneer hij de Messiaanse belofte aan David aanhaalt (1 Kron. 17:12-13a), past hij deze toe op alle gelovigen,- alle 'zonen en dochters' van de Vader (2 Kor. 6:18).

[107] Ef. 1:18-22 (Ps. 8:6b); Fil. 2:9-11; 2 Kor. 5:1-5; Rom. 6:4-5,23; 8:11; Titus 3:4b-7.

[108] In Ef. 2:6 gebruikt Paulus opnieuw de twee Griekse woorden die hij eerder had gebruikt om te spreken over wat God als Vader (Ef. 1:17) werkte 'in Christus' toen hij hem 'opwekte' [Gr. egeiras] en 'deed zetelen' [Gr. ekathisen] aan zijn rechterhand (Ef. 1:20). Maar deze keer gebruikt Paulus de gemeenschaps-vorm van deze twee woorden om te spreken over hoe God alle gelovigen ('ons') heeft 'mee-opgewekt' [Gr. sun-egeiren] en 'mee doen zetelen' [Gr. sun-ekathisen] 'in Christus'. Omdat de structuur van dit vers dezelfde is als die van Ef. 3:6 ligt de nadruk van Paulus in Ef. 2:6 op hoe God gelovigen van alle volken (Joden en niet-Joden; Ef. 2:11) gelijktijdig heeft mee-opgewekt en mee doen zetelen met elkaar in Christus, in plaats van alleen met Christus. (Zie ook Rom. 5:17-18,21; 2 Tim. 2:11-12) [Mellis 2016k].

[109] 1 Kor. 8:5-6. Zie ook de teksten in voetnoot 95 over de bevoogdende machten en etnische grenzen, en Ef. 2:11-19 over hoe deze, vanwege de zonde, hebben bijgedragen aan de interetnische vijandigheid voor Christus). Zie ook Paulus' openbaring van 'het Mysterie' (Ef. 3:3) over hoe alle volken en etnische groepen samenkomen in Christus, zie Ef.3:6,- een betere vertaling hiervan is: 'In Christus Jezus en door het Evangelie zijn de volkeren [Gr. ta ethne] mede-erfgenamen, mede-lichaam van en mede-deelhebbers aan zijn belofte' (dat wil zeggen aan Abraham [Gen. 12:3b; 22:18]; Gal. 3:8,14, 18,26-29).

[110] Ex. 19:5-6.

[111] Zie voetnoot 31.

[112] Zelfs voor veel Joodse Jezus-volgelingen was dit nog steeds een probleem (Hand. 15:20).

[113] Voor veel Joden, zelfs voor veel Joodse gelovigen in Jeruzalem, was het binnengaan van de huizen van 'onbesneden mannen' in strijd met 'de Wet' (Hand. 10:28; 11:2-3; Gal.2:12-13), ook al waren slechts bepaalde soorten voedsel in de Thora verboden. Ik stel me voor dat Paulus er nog steeds voor kiest om beide te identificeren met zijn eigen Joodse gemeenschap,- gelovigen en niet-gelovigen (zie 1 Kor. 9:21). Dus op dit punt weigerden Paulus en de anderen waarschijnlijk vlees te eten toen het hen werd geserveerd in de huizen van niet-Joden (zie Rom. 14:14-21).

[114] Deze beschuldiging, gecombineerd met een groeiend aantal niet-Joodse mannen die zich bij de Nazarener-sekte aansloten, heeft de raadsleden van de synagoge waarschijnlijk ook om politieke redenen gealarmeerd (zie voetnoot [38] in paragraaf 4 van Deel I).

[115] Deze straf, zoals beschreven in de Thora, houdt verband met een vonnis dat wordt uitgesproken in een zaak waarbij twee partijen betrokken zijn. De straf die de rechter voor de schuldige partij oplegde, kon een willekeurig aantal zweepslagen omvatten, tot een officieel maximum van veertig (Deut. 25:1-3). Om er zeker van te zijn dat veertig zweepslagen nooit overschreden zouden worden, was het onofficiële maximum negenendertig (zie 2 Kor. 11:24). Bij de vijf gelegenheden die Paulus in deze tekst noemt, kan het dus zijn dat hij soms minder dan het maximale aantal zweepslagen heeft gekregen. Zie ook Jezus' waarschuwing dat discipelen in synagogen worden 'gegeseld' (Matt. 10:17). Barclay geeft een beeld van deze straf zoals beschreven in de Misjna [Barclay 1975c: 254]; Schmidt 1993: 215].

[116] Beschuldigd, net als Jezus, van het overtreden van het vierde gebod (Deut. 5:12; Luc. 13:10-14).

[117] Zie Deut.13:6-14.

[118] Zie Ex. 12:48-49.

[119] Zie 2 Kor. 1:5; Kol. 1:24; Fil. 3:10-16.

[120] Met betrekking tot de elementaire (maatschappelijke) machten [Gr. stoicheia], inclusief de Joodse 'Wet', die volgens Paulus 'zwak' is: zie Gal. 4:9; 1 Kor. 1:25; 2:7-8; 9:22-23 en Rom. 8:3a; 35-39. Zie ook Kol. 2:10.

[121] Een Cilicische stad aan de voet van de bergen. Zoals later in Filippi (Hand. 16:16-23). Samen met Bruce denk ik dat minstens één van de andere twee mishandelingen door de Romeinse autoriteiten – drie in totaal (2 Kor. 11:25) – waarschijnlijk plaatsvond tijdens deze Cilicische periode, samen met de meeste geselingen in de synagoge (Bruce 1992: 127-128), maar niet in Tarsus zelf, waar hoogstwaarschijnlijk bekend is dat Paulus het Romeinse staatsburgerschap had.

[122] Rom. 16:7a

[123] Sinds 25 v.Chr. was het vlakke oostelijke deel van Oost Cilicië, waartoe ook Tarsus behoorde, met Syrië administratief verbonden met de Romeinse provincie (Bruce 1992: 33). De 'kerken' in 'Cilicië', die Paulus en Silas bezochten tijdens hun reis door Syrië en Cilicië, werden hoogstwaarschijnlijk door Paulus gesticht tijdens zijn jaar in Tarsus. Want de enige kerken in deze regio waar Barnabas en Paulus samen 'het woord hadden gepredikt', bevonden zich in de Romeinse provincie Galatië, ten noordwesten van Cilicië (Hand. 15:41,36).

[124] Beschuldigd van godslastering tegen Gods naam (Lev. 24:16), net zoals Jezus (Matt. 26:64-65); en waarschijnlijk ook voor het bekritiseren van de onrechtvaardigheid van degenen die hem veroordelen (Ex. 22:28; Hand. 23:3-5), waarbij hij  hen misschien vergelijkt met de Joodse leiders in Jeruzalem vanwege hun onrechtvaardige doodvonnis tegen Jezus (Hand. 13:27-28).

[125] 2 Kor. 12:2-4.

[126] zie Hand. 9:15.

[127] 2 Kor. 12:7-10. Paulus zegt dat dit visioen, en de 'doorn in het vlees' die hem kort daarna begon te kwellen, plaatsvond 'veertien jaar' vóór het moment dat hij deze brief schreef (2 Kor. 12:2a). Ik ben het met Wright eens dat Paulus verwijst naar een van de laatste van zijn ervaringen in Tarsus voordat Barnabas kwam en hij werd uitgenodigd om naar Antiochië te komen (Hand. 11:25-26; [Wright 2018: 69]).

[128] Hand. 9:16; 1 Kor. 2:1-5; 2 Kor. 6:3-10

[129] Hand. 11:19-26.

Bibliografie voor delen 1 en 2 (een titel in het paars geeft een link aan naar een artikel op deze website)

Aland, K., Black, M.,

    1983      The Greek New Testament: Third Edition (Corrected), United Bible Societies.

 

Alexander, David & Alexander, Pat

    1983      The Lion Handbook of the Bible, Oxford, Lion Publishing.

 

Barclay, William

    1975a       The Letters to Timothy, Titus and Philemon (Revised), Philadelphia (USA), Westminster Press.

    1975b       The Letter to the Romans, (Revised), Philadelphia (USA), Westminster Press

    1975c       The Letters to the Corinthians, (Revised), Philadelphia (USA), Westminster Press

    1976a       The Letters of the Galatians and the Ephesians (Revised), Philadelphia (USA), Westminster Press.

    1976b       The Acts of the Apostles (Revised), Philadelphia (USA), Westminster Press.

 

Berkhof, Hendrik

    1977         Christ and the Powers, Scottsdale (USA), Herald Press (Engels vertaling van

Christus en de machten, G.F. Callenbach N.V., Nijkerk, 1953)

 

Bruce, F.F.

    1992         Paul: Apostle of the Free Spirit, Carlisle (UK), Paternoster Press.

    1993         ‘Paul in Acts and Letters’ in Hawthorne, G.F. and Martin, R.P. (eds), Dictionary of Paul and his Letters, Downers Grove (USA), InterVarsity Press: pp.679-692.

 

Burnett, D.C.

    2020         Studying the New Testament through Inscriptions, Peabody (USA), Hendrickson Publishers. [https://books.google.nl/books?id=UeVFEAAAQBAJ&pg=PT68&lpg=PT68&dq=judas+maccabeus+in+nabatea&source=bl&ots=lUpTfb4NlR&sig=ACfU3U2T02frfkLeN2nImqocUrDg-dhTYQ&hl=en&sa=X&ved=2ahUKEwjbzf-yxcTzAhXC8bsIHXkMBuUQ6AF6BAgMEAM#v=onepage&q=judas maccabeus in nabatea&f=false]

 

De Hammel, Christopher

    2001         The Book, A History of the Bible, New York & London, Phaidon Press.

 

De Ridder, Richard R.

    1971         Discipling the Nations, Grand Rapids (USA), Baker.

 

Drane, John

    1986         Introducing the New Testament, Oxford, Lion Publishing

 

Drazin, Nathan

    1940         History of Jewish Education from 515 BCE to 220 CE, Baltimore, John’s Hopkins.

 

Harrison, Everett F.

    1962         The Wycliffe Bible Commentary of the New Testament, Chicago (USA), Moody Press.

 

Jones, Alexander, et.al. (eds.)

    1966         The Jerusalem Bible Study Edition, Garden City (USA), Doubleday & Company.

 

Mellis, James

    2014 The Good News of the Messiah by the Four Witnesses, Geldermalsen (NL), Goël Publishing.

    2016a ‘Een chronologie van Jezus' leven en van het eerste deel van Paulus' leven’

    2016b ‘Een chronologie van het middelste deel van Paulus' leven en bediening’ 

    2016c Een chronologie van het laatste deel van Paulus' leven en bediening’

    2016d Meditatie C, ‘Een vader voor Israël vóór de komst van de Messias’ 

    2016e Meditatie D, ‘Vader zijn voor de Messias-Koning van een wereldwijd koninkrijk’

    2016f ‘Saulus van Tarsus: zijn culturele achtergrond en etnische identiteiten’

    2016g Meditatie A, ‘God is onze Vader want hij heeft ons gewild en ons naar zijn beeld geschapen

    2016h Meditatie E, ‘De Vader van Israël en de Messias gaat iets nieuws doen’

    2016i  Meditatie 4: ‘De tijd van het erfdeel (meerderjarig-worden) is aangebroken'  

    2016j Meditatie 30: ‘De genade van de Vader en de "voogden" en "beheerders"’  

    2016k Meditatie 44: ‘Toegang tot de Vader, vrede en autoriteit in Christus’

Newbigin, Leslie

    1989        The Gospel in a Pluralist Society, Grand Rapids (USA), Eerdmans.

 

Norman, Jeremy M.

    2004        ‘The Characteristics of Roman Papyrus Rolls’ in Exploring the History of Information and Media through Timelines [https://www.historyofinformation.com/detail.php?entryid=3088]

 

Ramsey, W.M.

    1890         ‘The Roman Roads in Asia Minor’ in The Historical Geography of Asia Minor, pp.43-82 [https://books.google.nl/books?id=iWxqOM9vMWEC&printsec=frontcover&dq=editions:STANFORD36105011680803&hl=nl#v=onepage&q&f=false]

 

Ruden, Sarah,

    2010         Paul Among the People: The Apostle Reinterpreted and Reimagined in his own Time.  New York, Random House.

 

Schmidt, T.E.

    1993         ‘Discipline’ in Hawthorne, G.F. and Martin, R.P. (eds), Dictionary of Paul and his Letters, Downers Grove (USA), InterVarsity Press: p.215.

 

Stein, R.H.

    1993          ‘Jerusalem’ (esp. ‘2. Jerusalem and the Early Years of Paul’) in Hawthorne, G.F. and Martin, R.P. (eds), Dictionary of Paul and his Letters, Downers Grove (USA), InterVarsity Press: pp.464-465.

 

Thayer, Joseph H.,

    1977         Thayer’s Greek-English Lexicon of the New Testament, Grand Rapids (USA), Baker.

 

Van Unnik, W.C.

    1962 & 2009        Tarsus or Jerusalem: The City of Paul’s Youth, London, Epworth Press.

 

Wagner, C. Peter

    2000         Acts of the Holy Spirit: A Modern Commentary on the Book of Acts, Ventura (USA), Regal Books.

 

Wangerin, Walter

    2000         Paul, a Novel, Oxford, Lion Publishing.

 

Wright, Tom

    2018         Paul, a Biography, London, Society for Promoting Christian Knowledge.

 

Other Internet Resources

Greek/English Interlinear Bible (New Testament): https://scripture4all.org/OnlineInterlinear/Greek_Index.htm

Hebrew/English Interlinear Bible (Old Testament): https://www.scripture4all.org/OnlineInterlinear/Hebrew_Index.htm

Bilingual (Greek/English) Old Testament (LXX): https://www.ellopos.net/elpenor/greek-texts/septuagint/default.asp