Timoteüs van Lystra - Memoires van een bicultureel kind: Deel I

door J.K. Mellis

In november 2021 las ik, als gastdocent in de cursus 'Cross-Cultural Christianity', deel I en II van dit ongepubliceerde manuscript voor aan een multi-etnische groep studenten aan het Tyndale Theological Seminary nabij Amsterdam. In november 2022 werd ik daarvoor opnieuw uitgenodigd.

VOORWOORD

Hij (Paulus) kwam naar... Lystra. Een zie, daar was een discipel met de naam Timoteüs, de zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Griekse vader. (Handelingen 16:1)

'Ik (Paulus) roep in gedachten het ongeveinsde geloof dat in jou (Timoteüs) is, en dat eerst gewoond heeft in je oma Loïs en je moeder Eunike...' ( 2 Timoteüs 1:5a)

Jij (Timoteüs): blijf bij wat je hebt geleerd en waarin je bent gaan geloven, wetend van wie je het hebt geleerd, ·ook omdat je van kindsbeen af vertrouwd bent met de Heilige Schriften. (2 Timoteüs 3:14-15a)

Als verhalenverteller ben ik geïntrigeerd door Timoteüs' achtergrond als 'bi-cultureel kind', aan de hand van de drie bovenstaande teksten. Ook door zijn nauwe relatie met de apostel Paulus als mentor en vaderfiguur, en door de manier waarop Paulus' theologie van diverse volken in Gods voornemen van eeuwigheden her behulpzaam kan zijn geweest voor Timoteüs bij het ontdekken van zijn eigen maatschappelijke identiteit als discipel van Jezus. Als Christelijke cultureel antropoloog begon ik me ook voor te stellen hoe het verhaal van Timoteüs en wat hij van Paulus leerde een soortgelijke hulp zou kunnen zijn voor de gestaag groeiende aantallen biculturele jongeren binnen de hedendaagse wereldwijde kerk.

Dus rond 2001 begon ik, ook met mijn eigen biculturele kinderen in gedachten, op te schrijven hoe een dagboek geschreven door Timoteüs er uit zou kunnen zien. Ik ben niet de eerste verhalenverteller die een dergelijk verhaal over Paulus of Timoteüs heeft geschreven, gebaseerd op het materiaal dat aan het Nieuwe Testament ontleend kan worden, alsook aan de Hebreeuwse Schriften die Paulus en Timoteüs bekend waren. Echter, zowel mijn wetenschappelijke opleiding als mijn achtergrond in boekhouding hebben mij het belang van 'sporen achterlaten' geleerd, om anderen te helpen de keuzes die ik heb gemaakt bij het schrijven van deze 'memoires' te evalueren. Vandaar de voetnoten bij elk 'deel' van het verhaal en de bibliografie aan het einde van deel II.

INLEIDING: Rome: 7 september, 8e jaar van keizer Nero [61 n.Chr.]

Vandaag ben ik tweeëndertig jaar oud geworden,[1] enkele maanden ouder dan de wereldwijde multiculturele beweging van discipelen van Jezus.[2] Tweeëndertig is geen bijzonder getal, maar het markeert de dag waarop ik heb besloten de pen ter hand te nemen voor een bijzonder project. Vier factoren hebben mij er toe aangezet dit te doen. Ten eerste word ik hier toe al lang aangemoedigd door mijn mentor en vriend Paulus. Zelf is hij de laatste tijd druk bezig met schrijven. Dat wil zeggen, hij heeft gedicteerd wat hij geschreven wil hebben, terwijl een van de anderen van ons het schrijven doet: meestal ikzelf, maar soms Aristarchus, Marcus, Justus, Demas of Dr. Lucas.[3] Het nieuwste project van Paulus, een rondzendbrief aan de broeders en zusters in Asia, die Dr. Lucas hem helpt schrijven, is een tweede stimulans geweest. Het lezen van het gedeelte in die brief, over de 'gewrichtsbanden' die de multiculturele Jezusgemeenschap versterken,[4] heeft er voor gezorgd dat ik mijn eigen verhaal wil vertellen als bemoediging voor mensen zoals ik, die zijn opgegroeid op de brug tussen twee of meer etnische groepen. In het bijzonder het verhaal van de afgelopen vijftien jaar van mijn leven, waarin Paulus op zoveel manieren meer dan een vader voor mij is geweest[5], door zijn aanmoediging, zijn onderwijs en zijn voorbeeld. Een andere factor was de gelegenheid. Hoewel het onmogelijk is om te weten wat de dag van morgen brengen zal, lijkt het er op dat we nog een tijdje in deze situatie van huisarrest in Rome zullen verkeren.[6] We zijn hier al ruim een jaar en er is nog steeds geen duidelijk woord van het keizerlijk hof over wanneer de zaak van Paulus zal worden behandeld.[7] Het is bepaald niet saai geweest met zoveel komen en gaan van broeders en zusters in de beweging,- zowel uit Rome en omgeving, als uit andere delen van het rijk. Epafras is nu bij ons vanuit Kolosse; en Tychikus en Onesimus[8] staan op het punt terug te keren naar dat gebied met brieven die ik Paulus heb helpen schrijven.

Ik moet in dit verband Dr. Lucas vermelden, omdat ook hij voor mij een inspiratiebron is geweest, zowel in daad als in woord. Naast het helpen van Paulus bij het schrijven, heeft hij van deze gelegenheid gebruik gemaakt om de resultaten van zijn onderzoek op te schrijven: naar de hele geschiedenis van de beweging.[9]

Maar de belangrijkste factor bij het begin van dit project was het duidelijke gevoel dat ik nu heb van de Geest van God, die tot mijn hart spreekt, dat ik moet schrijven en dat het nu de tijd is. Ter bevestiging voelde ik mij vandaag sterk geïnspireerd om eenvoudigweg delen van het dagboek over te schrijven dat ik begon bij te houden toen ik 17 jaar oud was, het jaar waarin mijn vader stierf.

Het is laat. Ik heb veel tijd besteed aan het doorzoeken van mijn eerste notities. Ik besef nu dat ik meer zal moeten doen dan alleen maar selecteren en kopiëren wat ik eerder heb geschreven. Ik moet nog meer toevoegen aan deze inleiding. Morgen!

Rome: Twee dagen later

Twee dagen lang heb ik geworsteld met bedenkingen over dit project. Het is voor mij niet gemakkelijk om de details van mijn leven met anderen te delen, net zoals het nooit gemakkelijk is geweest om voor een groep te staan en te spreken. Ik denk dat dit veel te maken heeft met mijn gemengde achtergrond. Hoewel het aan de oppervlakte niet duidelijk was – noch voor anderen, noch voor mijzelf – besef ik nu dat mijn jeugd gekenmerkt werd door een diepe onzekerheid over wie ik was en waar ik thuishoorde. En hoewel ik nu weet wie ik ben en waar ik thuishoor, merk ik dat ik nog steeds gemakkelijk beïnvloed kan worden door dergelijke patronen uit mijn verleden. Maar nu ben ik vastbesloten om te beginnen.

Mijn vader was een Griek[10] genaamd Philip, mijn moeder een Jodin met de naam Eunike. Mijn vader trouwde laat, op veertigjarige leeftijd. Na een actief leven als atleet en soldaat verliet hij uiteindelijk het leger en vestigde zich als boer[11] in het tarweteeltgebied van Lykaonië nabij Lystra tijdens het vijftiende jaar van Tiberius. Daar raakte hij geïnteresseerd in de Joodse religie en bezocht hij vaak de synagoge in Ikonium, de hoofdstad van Lykaonië. Daar ontmoette hij mijn moeder.

Mijn moeder groeide op in de sterke Joodse gemeenschap rond Ikonium. Haar opvoeding viel op door het onderwijs in de Joodse Schriften dat ze van haar moeder, Loïs, kreeg. De opa van mijn moeder had de ongebruikelijke overtuiging dat zijn dochters, onder wie mijn oma, ook onderwijs moesten krijgen. Mijn oma was dus goed op de hoogte van de Thora, de Profeten en de Psalmen.[12] Haar pogingen om een soortgelijke opleiding door te geven aan haar dochter, mijn moeder, werden gekenmerkt door wisselend succes. Ze gaf liefde voor kennis en een sterk karakter door, maar dit had het onvoorziene resultaat dat mijn moeder buitengewoon ongeduldig werd met de tradities en grenzen van de Joodse gemeenschap in Ikonium. Ook zij trouwde later dan gebruikelijk was voor Joodse vrouwen, omdat ze geen van de Joodse mannen wilde hebben die volgens haar hun religie gebruikten om als kleine keizers over hun vrouwen te heersen. Toen ze met een Griekse man trouwde, waren de leden van de Joodse gemeenschap niet blij, maar ook niet erg verrast.

Hoe mijn ouders elkaar hebben ontmoet, is ook opmerkelijk. Zoals ik al zei, voelde mijn vader zich zeer aangetrokken tot het Joodse monotheïsme en luisterde hij graag naar de Joodse geschriften die in de synagoge in Ikonium werden voorgelezen. Zoals in veel synagogen in Asia en andere delen van het rijk werd de Griekse vertaling van deze geschriften (eenvoudigweg "de Schriften" genoemd) voorgelezen, en op een Sabbat waren er zowel veel Grieken als Joden in de synagoge.[13] Er was echter een culturele grens; en mijn vader ontdekte dat al snel toen hij belangstelling toonde om meer over de Schriften te leren. Hem werd verteld dat hij, om aan zo’n studie mee te doen, eerst een proseliet moest worden, door zich te onderwerpen aan de Joodse doop en ook aan de besnijdenis.[14]

Nu was mijn vader een heel fysieke man en altijd een goede atleet geweest. Zelfs op zijn veertigste nam hij nog deel aan wedstrijden in het stadion van Ikonium. Besneden worden zou betekenen dat hij deze passie in zijn leven zou moeten opgeven. Want atleten streden naakt, wat mannelijke Joodse atleten aan publieke minachting zou onderwerpen. Mijn vader zei dat hij een paar goede Joodse atleten had gekend, maar dat ze een operatie hadden ondergaan waarbij bij elk van hen een stukje huid weer op de penis werd vastgenaaid.[15] Het was de enige manier om zonder schaamte te concurreren. Maar zulke mannen werden gewoonlijk door mede-Joden uitgemaakt voor anathema, een sterk Hebreeuws vloekwoord dat betekende dat ze van Israël werden afgesneden en voor vernietiging bestemd waren.

Hoe dan ook, terwijl mijn vader zijn verlangen om meer over God te weten afwoog tegenover zijn liefde voor atletiek, hoorde hij over mijn oma, die goed thuis was in de Schriften. Toen hij navraag deed, ontdekte hij tot zijn verbazing dat ze bereid zou zijn hem informeel les te geven. Zo was ze, meer geïnteresseerd in mensen die God wilden leren kennen dan in zich zorgen maken over wat mede-Joden van haar dachten. Haar redenering was dat als niet-Joden de gelegenheid hadden om de Schriften te bestuderen, de beslissing om zich via de besnijdenis bij Gods verbondsvolk aan te sluiten na verloop van tijd vanzelf zou volgen. Tenslotte – zoals mijn mentor Paulus graag aangeeft – vonden de eerste beloften die God tot Abram sprak en het eerste verbond dat God met hem sloot allemaal plaats voordat God zijn naam veranderde in Abraham en voordat hij hem gebood zich te laten besnijden.[16] Ze zou hem thuis les kunnen geven, want ze had van haar vader Griekse exemplaren van de Thora, een aantal Profeten en de Psalmen geërfd.[17]

Opnieuw had de liefde van mijn oma voor de Schriften onvoorziene gevolgen. Terwijl mijn vader bezig was de God van de Thora, de Profeten en de Psalmen te leren kennen, leerde hij ook mijn moeder kennen. En zij werd verliefd op hem. Hoewel ze aanvankelijk geschokt was, nam mijn oma het sportief op en zette haar instructie voort nadat ze getrouwd waren, in de hoop dat hij op een dag besneden zou worden. Toen ik een jaar later werd geboren, werd mijn vader echter nog steeds verscheurd tussen zijn twee passies. Hij noemde mij Timoteüs (geëerd door God),[18] maar hij wilde ook dat ik net als hij een atleet zou worden. Hij weigerde dus mij te laten besnijden en heeft zich tot de dag van zijn dood ook nooit laten besnijden.

Zo groeide ik op in twee werelden. Thuis werd ik onderwezen in de Schriften door mijn moeder en mijn oma.[19] Vrijdagavond volgden we het Sabbatgebed. En op Joodse feestdagen en op sommige Sabbatten bezochten wij de synagoge in Ikonium. Maar doordeweeks en buitenshuis leerde ik de Lykaonische taal van de straat. Mijn formele opleiding was in de Griekse taal – in filosofie en wetenschap – en ik trainde samen met mijn vader met Griekse en Romeinse jongeren op de atletiekclub. Als het klinkt alsof ik het beste van twee werelden had, geloof het dan niet. Hoewel mijn gezinsleven grotendeels gelukkig was, waren er onderstromen van verdriet en spijt. Net als mijn vader mocht ik in de Ikoniumsynagoge de Schriften niet bestuderen. Telkens wanneer we in de Joodse gemeenschap waren, kon ik de koude, afkeurende blikken van de volwassenen voelen die niet alleen op mij gericht waren, maar ook op zowel mijn moeder als mijn oma. En ik werd wreed gekweld door jongens van mijn leeftijd. Bij één gelegenheid kleedden ze mij uit en gooiden mijn kleren in een boom. En natuurlijk was er voor mij geen bar mitswa toen ik twaalf jaar oud werd.

Als puber zocht ik naar manieren om te voorkomen dat ik bij mijn oma studeerde of naar de synagoge ging. Ik wilde wanhopig graag ophouden Joods te zijn. Deels vanwege de afwijzing die ik ervoer binnen de Joodse gemeenschap. En anderzijds vanwege de anti-Joodse vooroordelen die ik op school en bij de atletiekclub tegenkwam. Mijn medestudenten en atleten bespotten mij niet rechtstreeks, waarschijnlijk omdat ik een behoorlijk goede atleet was en een bovengemiddelde bokser. Toch konden ze het niet laten om in mijn bijzijn racistische opmerkingen te maken en anti-Joodse grappen te vertellen. Omdat ik geaccepteerd wilde worden, probeerde ik met hen mee te lachen en grappen te maken. Ze hebben mij eigenlijk nooit ergens van uitgesloten, maar ik heb mij ook nooit volledig geaccepteerd gevoeld door hen. En ik kreeg vaak last van mijn maag.[20] Ik wenste vurig dat ik geen Joods bloed had. Toen ik dat er thuis een keer uitflapte, verliet mijn moeder in tranen de kamer, en mijn vader sloeg me en zei dat ik nooit meer zulke onzin mocht verkondigen. Dus hield ik deze gevoelens voor mezelf. Toch kon ik in de ogen van mijn ouders zien dat ze mijn pijn voelden, hoewel we er tegelijkertijd niet over konden praten.

Enkele dagen voordat ik zeventien werd, werd mijn vader plotseling ziek en stierf. Toen begon ik dingen in een dagboek op te schrijven. Ik had iemand nodig om mee te praten die begreep hoe ik me voelde. Ik was boos op God. Maar tegelijkertijd geloofde ik niet in hem. Tenminste, ik wilde niet in hem geloven. Ik gaf hem de schuld dat hij mijn vader had weggenomen, en dat hij er voor had gezorgd dat ik geboren werd in een 'niemandsland' waarin ik nergens thuishoorde. Het streven naar volledige acceptatie in ofwel mijn Joodse wereld of mijn Griekse wereld voelde als een onmogelijke opgave. Ik voelde me als Sisyphus, veroordeeld om de rots de heuvel op te duwen, om hem vervolgens weer terug te zien rollen, zodat hij hem steeds weer omhoog moest duwen.

Ik zal deze memoires beginnen met enkele dagboekaantekeningen die ik maakte vlak voordat ik Paulus ontmoette.

 *********

1. Lystra[21]: woensdag 15 maart[22], in het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


We verlieten vandaag de gymzaal en begonnen te trainen op de baan.[23] Ik begon me daar  binnen claustrofobisch te voelen. Het is fijn, nu de sneeuw gesmolten is, om de aarde onder mijn voeten te voelen terwijl ik ren. Nog geen knoppen in de bomen, maar de lente hangt in de lucht.

De ogen van mijn moeder zijn nog steeds elke dag rood. Ze probeert me niet te laten zien dat ze heeft gehuild. Maar hoe kan ze het verbergen? Ik denk dat ik hetzelfde ben. Ik wil niet dat mijn vrienden op de baan zien dat ik ook om mijn vader heb gehuild. God, ik mis hem.

God. Dat is een heel ander onderwerp. Mijn oma jaagt me nog steeds op. Elke dag stelt ze vragen uit de Thora, of de Psalmen of de Profeten. Vandaag was het: wie waren Jannes en Jambres? Grrr! Ik weet niet wat mij bezielde, maar ook al had ik een idee, ik was het spel zat. Ik zei dat de ene een Romeinse god met twee gezichten was en de andere zijn hulpje. Ze negeerde mijn grap en legde zorgvuldig uit dat, hoewel hun namen niet echt in de Thora stonden, het twee van de magiërs waren die zich tegenover de Egyptische Farao tegen Mozes verzetten.[24]

Altijd dat verleden! Dingen die millennia geleden gebeurden! Naamloze mensen die een naam moeten hebben, zodat we er over kunnen praten. Alsof zij buren zijn, terwijl wij onze echte buren negeren. Ik wil in het heden leven. Zoals de proefwedstrijden over twee maanden om te zien wie Ikonium zal vertegenwoordigen op de Olympische Spelen. God, wat zou ik daar graag meedoen, net zoals papa.

Oké, ik moest weer huilen. Ik haat het om het toe te geven. Maar ik mis hem zo! Ik wilde dat hij trots op mij zou zijn. Het probleem is dat ik waarschijnlijk toch niet goed genoeg ben op een van de evenementen. En hij zal er ook niet zijn om naar mij te kijken. Waarom zou ik dan de moeite nemen om te blijven trainen? Ik weet het niet. Ik denk dat ik het gevoel heb dat papa op de een of andere manier zou willen dat ik blijf trainen zoals hij zijn hele leven heeft gedaan. ‘Let op je dieet! Blijf nu uit de buurt van de meisjes, ze zijn energieverspilling!’ Ik kan zijn stem nog steeds horen. ‘Je zult er later dankbaar voor zijn!’ Toekomst! Alles lag voor hem in de toekomst, in mijn toekomst. Pa, wat deed jij met jouw seksuele driften toen jij zeventien was?

Oma wil dat ik de Spelen vergeet. Ze begon er vandaag weer over: ‘Waarom laat je je niet besnijden, zodat je met een aardig Joods meisje kunt trouwen.’ Misschien heb ik net als papa geluk en trouw ik met een van hen nadat ik mijn lauwerkrans gewonnen heb, misschien zelfs zonder dat ik het grote snijden onderga. God, het klinkt alsof ik het over castratie heb. Zou dat geen schok zijn voor oma! Stom idee. Ach ja. Mama zegt niets over de besnijdenis, maar ik zag hoop in haar ogen toen oma er over sprak. ‘Zie het onder ogen, Timoteüs,’ vervolgde oma, ‘je moeder is Joods en jij ook.’ ‘Hoe komt het dan dat God mij niet het gevoel geeft dat ik dat ben,’ gooide ik haar voor de voeten terwijl ik opstond om naar mijn kamer te gaan. ‘Timoteüs!’ was het enige wat mijn moeder kon zeggen. Ik hoorde de stem van mijn oma achter mij wegsterven: ‘Hé, geëerde door God, wat dacht je van een beetje eerbied voor je moeder?’

Ja, en wat dacht je van een beetje eerbied voor mijn vader? Ik wou dat ik wist wie ik in hemelsnaam ben. Soms heb ik het gevoel dat ik hier weg moet. Maar dat zou mama's hart breken, vooral zo kort nadat ze papa had verloren. Dat kan ik niet. Hoe dan ook, ik weet dat oma het goed bedoelt.

God, als u daar bent, wie ben ik?

2. Lystravrijdag 31 maart, in het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Het is twee weken geleden sinds mijn laatste schrijven en er is iets gebeurd met oma. Ze is net terug van haar vaste reis naar Ikonium. Als ze voor de Sabbat naar de synagoge gaat, vertrekt ze op vrijdag en komt ze op zondag terug.[25] Ik ben er zelf al heel lang niet meer geweest, en mijn moeder is er pas één keer geweest sinds papa stierf. Maar wat ongebruikelijk was, is dat oma pas gisteren terugkwam. Ze was een hele week weg. Toen ze vanmiddag aankwam, was het eerste wat ze deed naar mij vragen. Toen verontschuldigde ze zich omdat ze mij op de huid had gezeten om me te laten besnijden. Niet dat ze echt van gedachten veranderd is. Maar ze zei dat het totaal niet aan haar was om mij daarover onder druk te zetten, en of ik haar wilde vergeven. En toen zei ze met een stralend gezicht dat ik zo’n fijne jongeman was en dat mijn vader trots op me zou zijn geweest. Ik kon aan de uitdrukking op mijn moeders gezicht zien dat zij net zo geschokt was als ik.

Het duurde niet lang voordat we tot de kern van de vraag kwamen: ‘Wat bezielt oma?’ Mama had nauwelijks de dadelcakejes klaargezet of oma flapte het er allemaal uit. ‘De Messias is gekomen!’ waren haar eerste woorden toen ze opgewonden haar handen vouwde. ‘Wat hier?’ antwoordde ik. Ik kon een ongelovig lachje niet onderdrukken: ‘In Ikonium? Ik dacht dat u ons had geleerd...’ Ze pakte mijn hand en liet me niet eens mijn zin afmaken. ‘Ik weet het, ik weet het, ik weet het, ik weet het, ik weet het,’ zei ze. ‘Onderbreek me niet; laat me proberen dit duidelijk te vertellen.’

‘Nee, de Messias was niet daadwerkelijk naar Ikonium gekomen,’ zei ze. Maar toen hield ze plotseling op en corrigeerde zichzelf. ‘Alhoewel, ja. Toch wel,’ vervolgde ze, stralend van oor tot oor. Wat bedoelde ze daarmee? Ik keek naar mijn moeder en zij naar mij. ‘Nee, wacht,’ zei oma. ‘Luister gewoon. O jee, ik maak er een verschrikkelijke puinhoop van.’ Vervolgens vertelde ze dat er twee rabbijnen op bezoek waren in de synagoge. Ze waren recentelijk afkomstig uit Antiochië in Syrië, hoewel ze daarvoor allebei in Jeruzalem woonden. Hoe dan ook, de leider van de synagoge had hen aan het woord gelaten. De kleine, Rebbe Saulus, zoals oma hem noemde, voerde het woord. Of heette hij Paulus? Oma bleef de namen door elkaar halen. Meestal noemde ze hem "Rebbe Saulus". Had deze rabbijn ook een Romeinse naam? Ik was geïntrigeerd. Oma noemt de andere Rebbe Jozef, hoewel hij ook de naam Barnabas lijkt te dragen.[26]

Ik zal proberen in grote lijnen op te schrijven wat oma heeft gerapporteerd, hoewel het moeilijk is om te weten wat ik er van moet denken. Volgens deze man Saulus – die voor het grootste deel aan het woord was – zijn de beloften die God aan Abraham, Mozes en David heeft gedaan nu vervuld in een man genaamd Jeshua[27] (Jezus) uit Nazareth. Hij had in Galilea gewoond, was vervolgens in Jeruzalem geëxecuteerd, maar was na drie dagen weer tot leven gekomen. Hoewel hij in Galilea was opgegroeid, konden zijn beide ouders hun afstamming terugvoeren tot koning David.[28] Blijkbaar had deze man, Jeshua, vele wonderbaarlijke tekenen verricht, zoals: het genezen van zieke mensen, het uitdrijven van boze geesten, en zelfs het tot leven wekken van een paar dode mensen. Voordat hij begon te onderwijzen en deze wonderbaarlijke tekenen te doen, was er een Elia-achtige profeet in de woestijn van Judea verschenen, die de mensen opriep zich voor te bereiden op de komst van "Gods koninkrijk". Deze profeet genaamd Johannes werd uiteindelijk geëxecuteerd door de Judese marionettenkoning,[29] en de religieuze leiders in Jeruzalem keerden zich al snel tegen Jeshua. Door aanklachten tegen hem te verzinnen, verzekerden ze zich van de medewerking van de Romeinse gouverneur om hem te laten veroordelen en kruisigen. Drie dagen later begonnen de volgelingen van Jeshua de mensen echter te vertellen dat hij uit de dood was opgestaan en dat ze hem hadden gezien. Volgens de twee bezoekende rabbijnen vervulden al deze dingen op de een of andere manier wat de Schriften over de Messias hadden voorspeld.[30] Oma was onder de indruk van hun kennis van de Schriften, en zij raakt niet snel onder de indruk.

Uit het luisteren naar oma bleek duidelijk dat ze overtuigd was door hun boodschap. En zij had zich samen met een aantal andere mensen rond de twee mannen verzameld om meer te horen. Daarom was ze een paar dagen extra gebleven. ‘Toen werd het echt spannend,’ besloot ze. En ze vertelde ons hoe zij en vele anderen – degenen die zich wilden aansluiten bij het nieuwe koninkrijk van de Messias door zich af te keren van alle zondig gedrag – met de twee rabbijnen naar een kleine rivier ten zuiden van de stad gingen om zich te laten dopen. Hmm. Onderdompeling in water was iets dat alleen een niet-Jood deed om een Jood te worden! Hoe dan ook, nadat ze in het water waren ondergedompeld, moesten ze God vragen om de Geest van de Messias in hen te zenden.

Toen besloot oma de eerste dag van Pesach te blijven, iets over het op een bijzondere manier vieren van de Seidermaaltijd vanwege de manier waarop de Messias zichzelf identificeerde met het bloed van het lam dat voor de Pesachmaaltijd werd geslacht.[31] Dit begon een beetje te gek te klinken, maar ik bleef luisteren om beleefd te zijn. Oma is er van overtuigd dat de Geest van de Messias, wat zij de 'Heilige Geest' of de 'Geest van God' noemt (nog meer vermenging van namen!) echt in haar is gekomen. Ze zegt dat het is alsof het jeugdige leven opborrelt in haar oude lichaam, maar dan beter, puurder.[32] Ik vraag me af wat ze daarmee bedoelde.

Ik kon het niet helpen dat ik een beetje geïrriteerd raakte door haar. Ik weet niet waarom. Misschien komt het omdat ze mijn moeder heeft overgehaald om volgende week zaterdag en zondag naar Ikonium te gaan om naar deze twee mannen te luisteren. Ik zei dat ik niet wist wat ik komende zaterdag en zondag zou doen. Dat was waar.

3. Lystradinsdagavond 11 april, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Nou, mama is zoals gepland met oma naar Ikonium gegaan, en nu ze terug zijn doet mama ook raar. Net als oma lijkt ze onnatuurlijk vrolijk. In plaats van zichzelf uit bed te slepen, lijkt ze wakker te worden met een lied. Ze heeft een goede stem, dus ik vind het leuk; maar ik kan me niet herinneren dat ik haar heb horen zingen sinds papa overleed. Toen ze gisteravond uit Ikonium thuiskwam, leek het alsof de droevige blik in haar ogen was verdwenen. In plaats daarvan lichtten haar ogen op toen ze me zag, en ze haastte zich om me te omhelzen. Toen keek ze me diep in de ogen en vertelde me hoeveel ze van me hield en hoe trots ze was dat ze mijn moeder was. Ik moest mijn hoofd afwenden. Ik vond het fijn. Maar ik voelde me ook een beetje beschaamd.

Vanmiddag heb ik eindelijk de moed verzameld om haar te vragen wat er met haar gebeurd is in Ikonium. Ze was aan het opruimen na ons middagmaal. Ze legde meteen haar werk opzij, pakte mijn hand en leidde me naar de aangrenzende kamer waar we samen konden zitten en praten. Ze vertelde me dat ook zij er voor had gekozen de Weg van de Jezus van Nazareth te volgen.[33] Och heden! Eerst oma en nu mijn moeder, hoewel ze een Griekse versie van de naam van de profeet gebruikte, en niet de Hebreeuwse naam (Jeshua) waar oma de voorkeur aan gaf.

De woorden van de twee bezoekende rabbijnen hadden haar diep geraakt, zei ze. Maar meer nog, ze was getroffen door het ongewoon grote aantal Grieken achter in de synagoge. Blijkbaar hadden de twee rabbijnen mensen uit beide groepen gedoopt, maar de Griekse mannen hoefden niet eerst besneden te worden.[34] Toen ze het ongemak van de Joodse leiders in de synagoge zag, kon ze het niet laten zich een beetje blij te voelen, zei ze, vanwege de manier waarop ze papa hadden behandeld. Maar toen ze aan hem dacht, begon ze te huilen en kon ze niet meer stoppen. Oma moest haar uit de synagoge leiden.

Ze zaten nog maar kort buiten toen ze de rabbijn Barnabas naar hen toe zagen komen. Hij had oma bij haar naam begroet en zich vervolgens aan mama voorgesteld. Wat er daarna gebeurde, verraste haar volkomen. Hij vroeg mama of ze onlangs iemand had verloren die haar dierbaar was. Toen ze knikte, zei hij dat ze niet bang moest zijn, want haar verdriet zou spoedig in vreugde veranderen. Toen hij haar de synagoge zag verlaten, zei hij, had hij gevoeld dat de Geest van God hem zei dat hij haar dit moest gaan vertellen, en dat ze deze geliefde weer zou zien in het eeuwige koninkrijk van de Messias. Dit zorgde er echter voor dat mama weer begon te huilen. Barnabas wachtte stilletjes tot ze stopte, en vroeg toen aan mama om hem over haar geliefde te vertellen. Tegen die tijd had de rabbijn genaamd Paulus zich bij hen gevoegd,- degene die oma Saulus noemt.

‘Dus, lieve Timoteüs,’ zei ze, haar ogen glinsterden nu, ‘ik heb hen allebei over je vader verteld: wat een goede man hij was, hoe graag hij met oma de Schriften bestudeerde, maar ook hoe hij zichzelf er niet toe kon brengen de besnijdenis te aanvaarden.’ Ze luisterden alleen maar. Maar toen begonnen de tranen weer te stromen toen ze hen vertelde hoe papa vooraan in de rij van Griekse mannen zou hebben gestaan die zich in het koninkrijk van de Messias wilden laten dopen, als hij hun boodschap over Jezus had gehoord. ‘Maar nu is het te laat voor hem,’ had ze gezegd. Barnabas wachtte opnieuw tot ze was gestopt met huilen en vroeg toen: ‘En jij, Eunike?’ Wilde zij haar vertrouwen stellen in Jezus als Messias? Mama zei dat ze knikte, maar wilde weten waarom hij had gezegd dat vader bij haar zou zijn in het eeuwige koninkrijk van de Messias, aangezien hij was gestorven voordat de boodschap van Jezus kwam.

Toen vertelde ze me hoe Paulus zich uitsprak en uitlegde dat wanneer mensen uit andere landen gehoorzamen aan wat de Wet vereist, het is alsof Gods Wet in hun hart geschreven is. Dus op de laatste oordeelsdag zal God eeuwig leven schenken aan hen, en aan allen die leefden en stierven op zoek naar zijn heerlijkheid en eer door geduldig te doen wat goed is. Want de Thora zegt dat God kent geen partijdigheid.[35]

Mijn moeder zei dat ze nog nooit een rabbijn zo had horen praten, en dat zijn woorden haar ziel een diepe troost brachten. Dus deed ze wat oma had gedaan. Ze stelde haar geloof in Jezus als Messias en sloot zich aan bij een groep anderen – zowel Joden als niet-Joden – om zich te laten dopen in dezelfde rivier waarin oma was gedoopt. Toen ze uit het water kwam, hoorde ze de vrouw die haar doopte zeggen: ‘Ontvang de beloofde Heilige Geest!’ En plotseling leken al het verdriet en de angst in haar hart te worden verdrongen door de golf van vreugde en vrede die door haar lichaam stroomde.

Mijn moeder viel toen stil en ik besefte dat ik naar beneden had gekeken om alles te verwerken wat ze me had verteld. Toen ik opkeek, glimlachte ze naar mij. ‘Ik ben heel blij voor je, mam,’ was alles wat ik kon zeggen. Ik gaf haar een kneepje in haar schouder toen ik opstond om weg te gaan.

Ik was echt blij voor haar. Maar waarom zorgden haar verhaal en de blik in haar ogen er voor dat ik me zo ongemakkelijk voelde? Ik had wat ruimte nodig om na te denken.

4. Lystradinsdagmiddag 25 april, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Gisteravond kwamen mama en oma terug uit Ikonium. Zoals gewoonlijk waren ze vrijdag vertrokken om de twee rabbijnen weer in de synagoge te kunnen horen spreken. Maar toen ze in de stad aankwamen, vertelden Amos en Sara, bij wie ze logeerden, hen dat Paulus en Barnabas niet meer welkom waren in de synagoge. Dus in plaats daarvan spraken ze bijna overal elders vrijmoedig over Jezus. En chronisch zieke mensen werden genezen. Zelfs twee werklieden die gewond waren geraakt toen hun zwaarbeladen kar op hen was gekanteld, werden op wonderbaarlijke wijze genezen. Als gevolg hiervan werden steeds meer Grieken uit Ikonium en omliggende gebieden gedoopt. En ook meer Joden.[36]

Sommige leiders van de synagoge verspreidden het gerucht dat Paulus en Barnabas feitelijk de genezingen uitvoerden in samenspraak met duistere machten.[37] Amos dacht echter dat ze zich meer zorgen maakten over de politieke gevolgen als niet-Joden hun afgoden zouden vernietigen en zich zouden laten dopen zonder officieel Jood te worden. Hij zei dat het leek alsof deze synagogeleiders minder bang waren dat de Joodse gemeenschap zich de toorn van God op de hals zou halen dan dat ze zich de toorn van Caesar op de hals zouden halen, die hen hun speciale vrijstelling om hem enandere Romeinse goden te moeten aanbidden zou kunnen ontnemen.[38] Mijn moeder zei dat Amos bang was dat de plaatselijke autoriteiten Paulus en Barnabas daadwerkelijk zouden arresteren wegens het verstoren van de vrede, vanwege de manier waarop de spanningen toenamen tussen de burgers die de Joodse leiders steunden en degenen die Paulus en Barnabas steunden.

Dus in plaats van zaterdag naar de synagoge te gaan, hadden mama en oma zich bij Amos en Sara aangesloten, samen met vele andere Joodse en Griekse Jezus-volgelingen, om Paulus en Barnabas te horen spreken in het grote huis van een rijke koopman, die ook een Jezus- volgeling was geworden.

5. Lystravrijdagochtend 12 mei, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Nou, het lijkt er op dat mama en oma niet meer naar Ikonium hoeven om naar de twee rabbijnen te luisteren. Een week geleden waren ze van plan daar heen te gaan, maar oma voelde zich niet lekker. Toen ze vanmorgen hun reis aan het voorbereiden waren, ontstond er opschudding bij de deur. Wie zou er anders moeten groeten dan de twee rabbijnen? Mama en oma herkenden hun stemmen en renden naar buiten om hen welkom te heten. De oudere en langere man stelde zich voor als Barnabas. De kleinere man, die een beetje mank liep, stelde zich voor met zijn Romeinse naam, Paulus,- wat weer vreemd leek voor een Joodse rabbijn. Ik probeerde beleefd te zijn, maar ik denk niet dat ik mijn ergernis goed verborgen kon houden, want ik wist dat ik zojuist een paar rustige dagen alleen thuis had verloren.

Oma was extatisch en mama was op haar eigen manier hyper en maakte zich druk over beide mannen. Toch besloot ik bij hen te gaan zitten terwijl mijn moeder iets voor hen klaarmaakte om te eten. Ik hoorde hen oma iets vertellen over een complot om hen te vermoorden en een nachtelijke ontsnapping uit de stad. Terwijl ze westwaarts reisden en vervolgens weer zuidwaarts richting Lystra, hadden ze de hoofdweg verlaten en waren ze op weg gegaan naar een afgelegen boerderij van enkele Jezus-volgelingen. Ze bleven daar de volgende dag en nog een nacht om er zeker van te zijn dat niemand hen volgde. Toen vertrokken ze ruim voor zonsopgang en hadden de rest van de weg naar Lystra een rustige wandeling. Nou ja, de komende dagen zullen in ieder geval niet saai zijn.

Toen hen werd gevraagd wat er was gebeurd, zeiden ze dat er al wekenlang problemen waren vanwege hun aanwezigheid in Ikonium. De synagogeleiders waren begonnen met het verspreiden van valse berichten over hen onder de leidende families van de stad. Aanvankelijk namen ze het niet al te serieus, aangezien veel van de leidende families in beide steden hen steunden.[39] Iets soortgelijks was aanvankelijk in Pisidisch Antiochië gebeurd, hoewel ze uiteindelijk uit die stad werden verdreven.[40] Maar toen ze hoorden dat er een nachtelijke inval gepland was in het huis waar ze in Lystra logeerden, besloten ze wijselijk weer verder te trekken. Kennelijk zouden enkele stadsfunctionarissen hen laten mishandelen en vervolgens een oogje dichtknijpen, terwijl verschillende mannen van de Ikonium-synagoge hen zouden afmaken met een rituele steniging.[41]

Maar wat gingen ze hier doen? Zouden hun vijanden in Ikonium hen hier niet volgen? Ze zeiden dat ze God hadden gevraagd wat ze nu moesten doen en dat ze zich toen de uitnodiging van oma hadden herinnerd om haar hier te komen bezoeken. We keken allemaal naar oma. Mijn moeder nam het signaal over en nodigde hen uit om bij ons te blijven, zo lang ze maar wilden. En wilden zij alstublieft vanavond de Sabbatgebeden leiden? Ze stond er ook op dat ze uitrustten van hun reis en gaf hun daarvoor mijn kamer.

Ik besloot mijn dagboek mee te nemen en te gaan wandelen. Ik wist dat ik voorlopig niet meer zou genieten van de privacy van mijn eigen kamer.

6. Lystrazaterdagavond 13 mei, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Onze gasten zijn hier nu bijna twee dagen en het is zeker niet saai geweest. Ze zijn lang niet zo benauwd als de weinige rabbijnen in Ikonium die ik heb gekend. En wat een verhalen hebben ze te vertellen! Ik kon uren luisteren. We hebben er nogal wat gehoord sinds ze besloten zich een tijdje gedeisd te houden.

Het meest interessante voor mij was wat ze ons vertelden over hun eigen gemengde achtergronden. Paulus had mij gevraagd of ik mij meer Joods of Grieks voelde. Toen ik zei dat ik me in geen van beide groepen volledig geaccepteerd voelde, denk ik dat mama en oma zich een beetje ongemakkelijk voelden. Maar zowel Paulus als Barnabas knikten alsof ze het leken te begrijpen. Barnabas vertelde ons toen zijn verhaal.

Hij komt van het eiland Cyprus. Zijn beide ouders spraken, net als de mijne, Grieks, maar in tegenstelling tot mij waren zijn beide ouders Joods. En ze gaven hem een Hebreeuwse naam: Jozef.[42] Barnabas vroeg mij toen hoeveel ik wist over het verhaal van Jozef in de Thora.[43] Ik zei dat ik wist dat hij een van de zonen was van de patriarch Jakob, die door zijn broers werd verkocht aan enkele Arabieren die hem op hun beurt doorverkochten in Egypte. Nog iets anders? vroeg Barnabas. Ik zei dat ik dacht dat hij geen slaaf bleef, maar dat hij uiteindelijk een machtige adviseur van de koning van Egypte werd. Barnabas herinnerde mij er toen aan dat Jozef zichzelf toch nog steeds als een banneling in Egypte beschouwde.[44] Net als zijn eigen vader, zei Barnabas. Want hoewel hij een succesvol bedrijf leidde op Cyprus en daar een belangrijke rol speelde in de Joodse gemeenschap, verlangde hij er naar zijn gezin in Jeruzalem te hervestigen. Wat hij uiteindelijk ook deed. Maar tegen die tijd was Barnabas getrouwd en koos hij er voor om op Cyprus te blijven. Want hoewel hij zichzelf nog steeds in de eerste plaats als Jood en Leviet beschouwt, beschouwt hij zichzelf ook als een "Cyprioot".[45] Dus nam Barnabas het familiebedrijf over, evenals de rol van zijn vader als voorzanger[46] in de synagoge. ‘Maar ik heb nooit voor rabbijn gestudeerd, zoals Paulus,’ zei hij met een glimlach en een knipoog naar oma.

Barnabas vertelde vervolgens hoe zijn twee broers na hun meerderjarigheid naar Cyprus waren teruggekeerd, omdat ze er niet in slaagden zich in Jeruzalem thuis te voelen. Ze voegden zich bij Barnabas in het familiebedrijf en trouwden allebei met plaatselijke, Joodse vrouwen. Zijn zuster was echter in Jeruzalem getrouwd en had daar een zoon ter wereld gebracht.[47] Op dit punt in zijn verhaal keek Barnabas naar beneden en probeerde zijn stem onder controle te houden. Toen hij opkeek, zag ik tranen in zijn ogen toen hij ons vertelde hoe zijn vrouw, zwanger van hun eerste kind, tijdens de bevalling was overleden. Zijn zoontje was ook overleden.

Toen kwam het slechte nieuws uit Jeruzalem dat zijn vader zojuist was overleden. Daarom besloot hij naar Jeruzalem te reizen om tijd door te brengen met zijn moeder en oudste zus. Maar hij wilde daar ook de Tempel bezoeken, tijdens het aankomende Wekenfeest.[48] Hij wist niet dat hij Cyprus de volgende zestien jaar niet meer zou zien,- totdat hij daar vorig jaar met Paulus naartoe ging.[49] Want wat hem in Jeruzalem te wachten stond, was iets totaal onverwachts. Hij zweeg even en glimlachte naar mij. Een ervaring, zei hij, die hem zou helpen zich eindelijk op zijn gemak te voelen met het feit dat hij zowel Jood als Cyprioot was. ‘Maar dat is een ander verhaal,’ besloot hij, terwijl hij naar Paulus knikte. Ik was geïntrigeerd en wilde meer horen. Maar mama onderbrak hem en zei dat het tijd was voor onze Sabbatlunch. En ze liet Paulus zijn verhaal pas vertellen toen we allemaal klaar waren met eten.

Het blijkt dat Paulus net ten oosten van hier is geboren, in de provincie Cilicië. Zijn beide ouders waren Joods, maar zijn vader was ook een inwoner van Tarsus. En hij was zelfs een Romeins staatsburger, iets wat hij bij zijn geboorte aan Paulus kon doorgeven.[50] Ah, dat verklaarde de Romeinse naam Paulus.[51] Maar zijn ouders identificeerden zich ook sterk met hun Joodse stamerfgoed, en daarom noemden ze hem Saulus, naar de eerste koning van Israël, die ook uit de stam Benjamin was.[52]

Omdat de ouders van Paulus Hebreeuws spraken en tot een van de Farizese sekten behoorden, besloten ze met hun gezin naar Jeruzalem te verhuizen toen Paulus nog maar een paar jaar oud was.[53] Omdat hij de eerste zoon was, wilde zijn vader dat hij daar zou opgroeien,[54] en zo de beste kans zou hebben toegelaten te worden tot een van de scholen voor toekomstige rabbijnen in de stad. De vroegste herinneringen van Paulus waren dus aan zijn buurt in Jeruzalem; en hij groeide op met het spreken van het plaatselijke Hebreeuwse dialect van het Aramees.[55] Toch had hij nooit het gevoel dat hij volledig geaccepteerd werd door zijn in Judea geboren leeftijdsgenoten. Het werd nog erger toen Paulus een tiener was en een plaatselijke man zijn vader een 'vuile Romein' noemde.[56] Pas toen hoorde hij dat zowel hij als zijn vader Romeinse burgers waren. Hij was woedend,- en boos op zijn vader die het voor hem geheim had gehouden.

Paulus verdubbelde vervolgens zijn inspanningen om geaccepteerd te worden.[57] Op zestienjarige leeftijd werd hij aangenomen bij de beste rabbijnse opleidingsschool van de stad,[58] waar hij altijd als eerste van zijn klas eindigde. Toen hij op twintigjarige leeftijd afstudeerde, voorspelde het hoofd van de school zelfs dat hij ooit tot lid van het Sanhedrin zou worden benoemd.[59] Hiervoor zou hij echter een goed huwelijk nodig hebben, om de smet van het feit dat hij in het buitenland geboren was en Romein was, 'uit te wissen'. Hij had zelfs al een toekomstige bruid op het oog. Maar zijn vader maakte een einde aan dergelijke gedachten. Nadat hij een jaar eerder naar Tarsus was teruggekeerd, riep hij Paulus nu op om ook terug te komen. Hij wilde dat Paulus het familiebedrijf zou leren kennen en de periode als 'kadet' zou doorlopen om burger van Tarsus te worden,[60] om vervolgens de belangrijkste leraar van de Thora in Cilicië te worden.[61]

Tarsus was echter de stad van zijn vader, zei Paulus.  Zijn stad was Jeruzalem, en hij had al met zijn oudere zus afgesproken om bij haar en haar man te gaan wonen. Maar strikte naleving van de Wet betekende ook het eren van zijn vader. Dus was hij teruggegaan naar Tarsus, maar ‘met zeer tegenstrijdige gevoelens over waar hij thuishoorde,’ zei hij met een wrange glimlach tegen mij. ‘En maar voor een paar jaar!’[62]  

Weer wilde ik meer horen, maar mama verlangde dat ik mijn klusjes deed terwijl zij en oma het avondeten klaarmaakten. Vervolgens domineerden zij tijdens het avondeten de aandacht van onze bezoekers met hun vragen. Ik miste het grootste deel van het gesprek omdat ik bleef nadenken over wat deze twee mannen me hadden verteld over hun eigen strijd om een plek te vinden waar ze thuishoorden. Vooral Paulus, want hij kreeg hier twee keer mee te maken: eerst in Jeruzalem en daarna weer in Tarsus.

Plotseling brak zijn stem door in mijn overpeinzingen. Maar toen ik naar hem keek, zag ik dat hij op mama reageerde. Ik merkte dat hij haar verschillende vragen stelde om er zeker van te zijn dat hij begreep wat ze hem had gevraagd. Hmm. Misschien zou hij echt proberen te luisteren en ook mijn vragen te begrijpen,- over wie ik ben en waar ik thuishoor.

Ik hoopte na het eten meer verhalen te horen, maar ik had nog een paar klusjes te doen. En toen ik daarmee klaar was, zag ik dat oma diep met hen in gesprek was over welke van de profeten over de beloofde Messias hadden geschreven. Ik glimlachte. Ze was echt in haar element. Ik wilde haar niet onderbreken, dus zocht ik een rustig hoekje op waar ik dit alles in mijn dagboek kon noteren.

7. Lystrazondagochtend 14 mei, het 7e jaar van keizer Claudius [47 n.Chr.]


Ik werd net wakker, niet zeker waar ik was. Vreemd, ik heb geen eigen kamer. Iedereen slaapt nog, dus ik sluip even naar binnen en pak mijn spullen, want er is vandaag een extra vroege training op het sportveld.

Later in de middag


Wauw, wat een spanning vandaag! Niet op de sportclub, maar in de stad. Toen ik naar huis ging, merkte ik dat er nogal wat commotie was in de richting van de belangrijkste stadspoort. Sommige mensen renden naar de poort, en anderen renden er in verschillende richtingen van weg. Eén was een oudere buurman, dus ik hield hem aan om te vragen wat er aan de hand was.

‘Ze zijn er weer.’ Hij snakte naar adem. Hij rende niet erg snel, duidelijk uit vorm. ‘Ik moet snel naar de priester,’ hijgde hij, wijzend in de richting van de berg Karadag en begon weer te rennen. De tempel van Zeus lag in die richting, net buiten de stad.[63] Toen ik hem vroeg wie er waren gekomen, riep hij: ‘Zeus en Hermes, vermomd als buitenlanders.’

Terwijl ik me bij de anderen voegde op weg naar de poort, herinnerde ik me de plaatselijke legende. Zeus, de god van de hemel en de koning van de goden, was ooit op aarde verschenen met zijn zoon Hermes, de god van grenzen en reizigers. Ze waren vermomd als twee oude boeren verschenen. Niemand in de hele regio had hen gastvrijheid aangeboden behalve twee mensen, Philemon en Baucis. In hun woede roeiden de twee bezoekende goden de hele bevolking uit, behalve deze twee. Ze werden tot bewakers van een prachtige tempel gemaakt, en toen ze stierven, werden ze in twee grote bomen veranderd.[64] Hermes stond niet alleen bekend als vertolker van de goden. Hij werd ook gezien als een bedrieger en iemand die de doden naar Hades begeleidde. Ik dacht aan het standbeeld van hem bij onze sportclub. Hij vervulde een drievoudige taak als beschermheer van atleten.

Aangekomen op het plein binnen de stadspoort zocht ik naar een goede manier om in het midden van de menigte te komen, toen ik mijn moeder uit de mensenmassa zag verschijnen. Ze had mijn oma op sleeptouw en probeerde te voorkomen dat ze vertrapt zou worden door alle rennende mensen. Toen ik probeerde te vragen wat er gebeurd was, gebaarde ze dat ik haar moest volgen. Nadat ze een plekje had gevonden waar oma kon gaan zitten, begonnen ze mij te vertellen wat er was gebeurd. Onze twee bezoekers bevonden zich nog steeds in het midden van de menigte.

Blijkbaar hadden Barnabas en Paulus besloten dat het veilig genoeg was om naar dit plein te komen en Fortunatus te bezoeken,[65] een plaatselijke Joodse leerbewerker die ze in de synagoge in Ikonium hadden ontmoet. Later op de ochtend waren mama en oma wat eten gaan brengen en troffen ze een menigte aan rond de werkplek van Fortunatus, naast de poort. Paulus vertelde de kleine menigte in het Grieks over Jezus en Fortunatus vertaalde wat hij zei in de plaatselijke Lykaonische taal. Zijn verlamde collega Deiotarus[66] was er ook. Hij was geboren met kreupele voeten, maar was heel goed met zijn handen.

‘Ik herinner me dat ik naar hem keek,’ onderbrak oma, ‘toen Rebbe Saulus (Paulus) vertelde hoe Jeshua (Jezus) een kreupele man genas bij een vijver in Jeruzalem.’[67] Hij was gestopt met werken, zei ze, en luisterde aandachtig. Plotseling stopte Paulus midden in zijn zin, wees naar Deiotarus en zei toen dat hij moest opstaan en op zijn voeten moest gaan staan. Het leek op een bevel. Voordat iemand aan Paulus kon uitleggen dat Deiotarus dat niet kon, duwde Deiotarus zichzelf plotseling op naar een staande positie. Verschillende mensen snakten naar adem toen hij een paar stappen begon te zetten. En nog een paar stappen. Toen brak er een pandemonium uit. Barnabas en Paulus probeerden vervolgens, met de hulp van Fortunatus, opnieuw de aandacht van de mensen te trekken, maar niemand luisterde. Iedereen sprak tegelijkertijd Lykaonisch, een taal die zowel oma als mama niet zo goed verstonden.

Dus besloot ik rond te lopen en te luisteren naar wat mensen zeiden. Toen ontdekte ik waarom mijn buurman rende om de priester te halen. Iemand had de overtuigende suggestie gedaan dat Barnabas en Paulus in werkelijkheid Zeus en Hermes waren die naar de stad waren teruggekeerd, opnieuw vermomd als buitenlanders. Was Hermes tenslotte niet een woordvoerder van de goden en een goochelaar?

Toen ik terugliep naar de plek waar mama stond, ontstond er nieuwe commotie aan de andere kant van het plein. De priester van Zeus was gearriveerd: met nog een heleboel mensen, allemaal met kransen en bloemenslingers, en ze hadden een paar stieren op sleeptouw. Ik keek naar de plek waar de twee rabbijnen alleen stonden. Ik vroeg me af waar Fortunatus gebleven was. Ze keken bezorgd en een beetje verbaasd. Toen trok mama aan mijn arm en wilde weten wat er aan de hand was. Ik zei dat ik dacht dat er een offer zou komen aan Zeus en Hermes, en ik vertelde haar wat onze buurman had gezegd. Ze stond daar even met haar mond open en begon me toen door de menigte te sleuren. ‘We moeten het aan Paulus en Barnabas vertellen,’ riep ze uit. Ik vertelde haar dat ik dacht dat ze het zelf wel konden uitzoeken; maar ik volgde haar naar de werkplek van Fortunatus, waar we ontdekten dat hij al was teruggekeerd en hun aan het uitleggen was wat er aan de hand was.

Voordat ik het wist, strompelde Paulus snel de menigte in en scheurde zijn shirt open. Barnabas volgde dicht achter hem en deed hetzelfde, tot vlak voor de priester, die zich haastig voor hen boog. Bijna alle anderen op het plein volgden dit voorbeeld. Alleen de Joden en de sceptici bleven overeind. Wat een botsing van religieuze symbolen: twee Joden die hun kleren scheuren in rouw en een stel Lykaoniërs uitgestrekt op de grond, met hun bloemenslingers en stieren klaar voor een bloedig feest.

Op een mondeling protest van één van de stieren na werd het plotseling heel stil op het plein. De stem van Paulus was voor iedereen duidelijk te horen. Hij zei zoiets als dit:

'Stop! Doe dit niet! Wij zijn geen goden die naar de aarde zijn gekomen om jullie angst in te boezemen. Wij zijn mensen, net als jullie, die proberen jullie goed nieuws te brengen. De God die de hemel en de aarde heeft geschapen en alles wat daarin is, Hij is de Ene die naar de aarde is gekomen om jullie een geschenk te geven, als jullie Hem verwelkomen. Tot nu toe is jullie volk, ja zijn alle volken hun eigen weg gegaan als het om religie gaat. In het verleden heeft de Schepper dit toegestaan, hoewel Hij zich altijd met Zijn vriendelijkheid naar jullie heeft uitgestrekt. Hij is de Ene die jullie regen uit de hemel geeft, en seizoenen van vruchtdragen. Hij is de Ene achter al dit goede.'

Tegen die tijd begonnen mensen weer op te staan. Velen waren verbijsterd en keken van de priester naar de twee bezoekers met hun gescheurde kleren, en dan weer terug. Verschillende sceptici kwamen niet meer bij van het lachen. Er had zich een nieuwe menigte rondom Fortunatus gevormd, die hem met vragen over de twee vreemdelingen bestookte. Ondertussen waren Paulus en Barnabas ernstig in gesprek met de priester over deze zaak. Met grote waardigheid leidde deze laatste uiteindelijk zijn stoet, inclusief de twee zeer opgeluchte stieren, het plein af in de richting van de tempel.

Ik merkte niet op dat mama, oma en onze twee bezoekers weggingen, want een paar vrienden van de sportclub kwamen naar me toe om te vragen wat er gebeurd was. En wat wist ik over de twee vreemde mannen? Ik vertelde hen wat ik had gezien, maar besloot minder openhartig te zijn over het weinige dat ik wist over Paulus en Barnabas.

Ik moet zeggen dat ik behoorlijk onder de indruk was van hun optreden vandaag. Vooral de manier waarop ze de priester van Zeus behandelden. En de manier waarop ze reageerden op de poging van de menigte om hen als bezoekende goden te aanbidden. Het scheuren van hun kleden was een beetje overdreven, maar trok wel de aandacht van de mensen. Wat echter mijn aandacht trok, was de respectvolle manier waarop Paulus tot de menigte sprak, en de manier waarop ze allebei tijd doorbrachten met spreken met de priester. Als dit de leiders van de Ikonium-synagoge waren geweest, zouden ze iedereen verteld hebben dat ze regelrecht naar de hel zouden gaan omdat ze valse goden aanbaden in plaats van de God van Israël. Nou ja, in ieder geval zouden sommigen van hen dat hebben gedaan. Hoewel ik er tenminste één kan bedenken die net als de sceptici zou hebben gelachen om de menigte.

Op dit moment rusten onze beide bezoekers uit, of bidden ze misschien in hun kamer,- mijn kamer welteverstaan! Ik denk dat ik dus tot etenstijd moet wachten om meer over hen te weten te komen.

Inleiding: Rome, 7 september, [61 n.Chr.]

[1] Eén kerktraditie (De Handelingen van Timoteüs, 4de eeuw) spreekt over Timoteüs als 80 jaar oud toen hij  in 97 n.Chr. de marteldood stierf [https://www.britannica.com/biography/Saint-Timothy]. In dat geval zou Timoteüs 45 jaar oud geweest zijn toen Paulus hem eind 62 n.Chr. schreef dat hij niemand moest toestaan hem vanwege zijn 'jeugd' [Gr. neoteetos] te minachten    (1 Timoteüs 4:12). Dit is in strijd met het Griekse gebruik van dit en aanverwante woorden (zoals neanias) om iemand aan te duiden die niet ouder is dan veertig [Barclay 1975: 98; Thayer 1977: 423]. Daarom heb ik twee andere biografen gevolgd die Timoteüs in zijn late tienerjaren of begin twintig plaatsen wanneer hij zich bij Paulus en Silas voegt [Wangerin 2000: 164; Wright 2018: 175],- wat hem (in mijn chronologie van het leven van Paulus) ongeveer 17 jaar oud maakt als hij Paulus in 47 n.Chr. voor het eerst ontmoet in Lystra (Handelingen 14:8 ev) [Mellis 2016a]; 21 jaar oud als hij zich in 50 n.Chr. bij Paulus en Silas voegt (Handelingen 16:3) – oud genoeg om in het oude Israël soldaat te zijn (Numeri 26:2) – en 26 jaar oud als Paulus hem in 55 n.Chr. naar een moeilijke situatie in Korinte stuurt (1 Korintiërs 4:17) [Mellis 2016b]; en 33 jaar oud als Paulus hem eind 62 n.Chr. in Efeze aanschrijft als zijnde nog steeds een 'jongeling' (1 Tim. 1:3; 4:12), [Mellis 2016c].

[2] 'Ieesous' in het Grieks, aangezien Timoteüs in het Grieks, zijn moedertaal, zal hebben geschreven. Voor alle Griekse of Hebreeuwse namen in de Bijbel zal ik de gebruikelijke Nederlandse weergaven uit het Nieuwe Testament gebruiken, zoals 'Timoteüs' voor Timotheos, 'Paulus' voor Paullus (de Romeinse naam van Paulus in het Latijn) of Paulos in het Grieks, 'Eunike' voor Eunikee, 'Lucas' voor Loukas, 'Jozef' voor Yoseef, etc. In de chronologie die ik gebruik vond de geboorte van de kerk plaats op Pinksteren in 30 n.Chr. [Mellis 2016a].

[3] Kolossenzen 4:10-11,14.

[4] Efeziërs 4:16.

[5] 1 Korintiërs 4:17; 1Timoteüs 1:2.

[6] Handelingen 28:16,30.

[7] In de chronologie die ik gebruik, werd Paulus in Rome vastgehouden in afwachting van een hoorzitting met Caesar gedurende de verplichte periode van twee jaar van begin 60 tot begin 62 n.Chr. [Mellis 2016c].

[8] Kolossenzen 4:12,7-9.

[9] De Nieuwtestamentische 'boeken' Lucas (1:1-4) en Handelingen (1:1-2).

Inleiding: Twee dagen later

[10] Handelingen 16:3. Lucas vertelt ons niet de naam van de vader, dus heb ik er een verzonnen.

[11] Door lessen te trekken uit deze drie beroepen (soldaat, atleet en boer) om Timoteüs uit te dagen (2 Timoteüs 2:3-6), zinspeelt Paulus wellicht op de beroepen van zijn overleden vader.

[12] 2 Timoteüs 1:5a; 3:15. De drie delen van de Hebreeuwse Schriften worden nog steeds de Thora (de Wet), de Profeten en de Geschriften (die beginnen met de Psalmen) genoemd. Zie ook Lucas 24:44.

[13] Niet-Joden die regelmatig een synagoge bezochten, werden 'Godvrezenden' genoemd (https://www.encyclo.nl/begrip/godvrezenden; Handelingen 13:14-16,26); of 'Grieken',- zoals in Ikonium (Handelingen 14:1). Degenen die zich hadden onderworpen aan het doopritueel, waarbij de mannen werden besneden, werden 'proselieten' genoemd en werden geaccepteerd als deel van het volk Israël (Handelingen 13:43; 2:11).

[14] In sommige synagogegemeenschappen in de diaspora verwelkomden ‘onderwijshuizen’ die waren opgericht om ‘de Schriften uit te leggen’ zowel niet-Joden als Joden [De Ridder 1975: 81], maar tegen de tweede eeuw v.Chr.werden niet-Joden meer en meer als persoonlijk onrein beschouwd [De Ridder 1975: 103,100].

[15] Zie 1 Makkabeeën 1:14-15 LB.

[16] Romeinen 4:9-11.

[17] De Septuaginta, een vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Koine-Grieks door Joodse geleerden in Egypte, waarmee volgens de Joodse traditie werd begonnen op verzoek van Ptolemaeus II tijdens zijn regering (284-246 v.Chr.). Alle 'boeken' van de Septuaginta werden in 135 v.Chr. voltooid. Tot de 2de eeuw n.Chr. [https://nl.wikipedia.org/wiki/Septuagint] had het een 'enorme invloed en belang', omdat het 'op grote schaal werd gebruikt... door Joden in het hele Romeinse Rijk' [Drane 1986: 28]. 'De boekrol of het rolboek was het gebruikelijke formaat... geschreven op leer of perkament',- zoals gebruikelijk in het Nabije Oosten in de derde eeuw v.Chr. [De Hammel 2001: 47] [https://nl.wikipedia.org/wiki/Boekrol]. Een fresco van een man die zo'n boekrol leest op een muur in Pompei dateert van vóór 79 n.Chr., toen de stad werd verwoest en bedekt met vulkanische as [https://www.historyofinformation.com/detail.php?entryid=3088].

[18] Timo-theos (Grieks) kan 'geëerd door God' of 'God vererend' betekenen.

1. Lystra, woensdag 15 maart [47 n.Chr.]

[19] In zijn tweede brief aan Timoteüs herinnert Paulus hem er zowel aan hoe hij 'van kinds af aan' [Gr. brephous] vertrouwd was geweest met de Schriften als aan 'een ieder' [Gr. tinos] die hem daaruit had onderwezen (2 Timoteüs 3:14-15a).

[20] Zie 1 Timoteüs 5:23.

[21] Handelingen 16:1-2. De taal in het eerste vers is laat ruimte over voor de vraag of Timoteüs uit Derbe of uit Lystra kwam. Dit laatste is waarschijnlijker omdat het tweede vers aangeeft dat hij en zijn Joodse moeder beter bekend waren in Lystra en in de grotere stad Ikonium,- waar de Joodse bevolking groot genoeg was om een synagoge te rechtvaardigen (Handelingen 14:1).

[22] De Juliaanse kalender (aangenomen in 45 v.Chr.) was in principe dezelfde als de Gregoriaanse kalender (1582 n.Chr.) die we vandaag de dag gebruiken, hoewel ik de Nederlandse namen gebruik in plaats van de Latijnse (Ianurius, Februarius, Martius, Aprilis, Maius, Iunius, enz.). Ook was 47 n.Chr. een 'gewoon jaar', beginnend op een zondag, 1 januari, net als 2017 [https://nl.wikipedia.org/wiki/47].

[23] Over het belang van fysieke training voor Timoteüs, zie de eerste brief van Paulus aan hem   (1 Timoteüs 4:8a).

[24] In zijn laatste brief aan Timoteüs (2 Timoteüs 3:8) identificeert Paulus deze twee mannen als tegenstanders van Mozes, waarschijnlijk een verwijzing naar een rabbijnse traditie die deze twee namen associeerde met de magiërs aan het hof van de Egyptische farao (Exodus 7:11). De god met twee gezichten in de Romeinse mythologie naar wie Timoteüs verwijst, heette 'Janus'.

2. Lystra, vrijdag 31 maart [47 n.Chr.]

[25] Lystra lag 'ongeveer 30 kilometer ten zuid-zuidwesten van Ikonium' (Bruce 1992: 169), 'ongeveer een dagreis te voet' (Wagner 2000: 310).

[26] Handelingen 14:1a.

[27] Omdat Loïs (de oma van Timoteüs) de Hebreeuwse namen gebruikt voor Paulus en Barnabas, die zij eert als rabbijn ('Rebbe Saulus' en 'Rebbe Jozef'), stel ik me voor dat ze ook de Hebreeuwse naam voor Jezus [Jeshua] gebruikt.

[28] Matteüs 1:1,6-17; Lucas 3:23-31. Veel geleerden geloven dat deze laatste de genealogie is van Jezus' moeder, Maria.

[29] Herodes Antipas [4 v.Chr. – 39 n.Chr.] (Marcus 6:17-29).

[30] Handelingen 13:22-32 (uit de boodschap van Paulus in de synagoge van Pisidisch Antiochië voordat hij en Barnabas naar Ikonium gingen).

[31] Over de identificatie van de Messias met het Pesachlam, zie Deel II (voetnoot 29 bij paragraaf 11). De eerste dag van Pesach in 47 n.Chr. was op donderdag 30 maart. Voor de data van Joodse feesten in elk jaar van de huidige tijd, zie: https://webspace.science.uu.nl/~gent0113/hebrew/hebrewyear_year.htm#festivals.

[32] 2 Timoteüs 1:5a.

3. Lystra, dinsdag 11 april [47 n.Chr.]

[33] 2 Timoteüs 1:5b. 'De Weg' was de naam die Joodse volgelingen van Jezus aanvankelijk gebruikten om hun beweging te omschrijven (Handelingen 24:14). Omdat Eunike (de moeder van Timoteüs) getrouwd was met een Griek, stel ik me voor dat ze de Griekse naam voor de Messias gebruikte: Ieesous, de gebruikelijke Nederlandse vertaling daavan is 'Jezus'.

[34] Handelingen 14:1a.

[35] Romeinen 2:5b-11; Deuteronomium 10:17-18.

4. Lystra, dinsdag 25 april [47 n.Chr.]

[36] Handelingen 14:1b,3

[37] Misschien had hij van de Judese Joden geleerd hoe ook zij deze bewering gebruikten om de wonderen van Jezus te ontkrachten (Marc. 3:22).

[38] 'Aangezien Julius Caesar het Joodse volk het voorrecht had gegeven, uniek onder alle groepen in het rijk, dat niet van hen zou worden verlangd de Romeinse goden te aanbidden, is het heel goed mogelijk dat... leidende Joden en (andere) vooraanstaande burgers (in Galatische steden) onmiddellijk de dreiging van daadwerkelijke burgerlijke onrust zouden hebben gezien. Stel dat grote aantallen niet-Joden zouden proberen hetzelfde voorrecht te claimen?' [Wright 2018: 121].

5. Lystra, donderdagavond 11 mei [47 n.Chr.]

[39] Handelingen 14:4.

[40] Handelingen 13:50b.

[41] Handelingen 14:2-6a; Zie Handelingen 13:50-51 voor de omstandigheden van hun vertrek uit Pisidisch Antiochië (ook 2 Timoteüs 3:10-11).

6. Lystra, zaterdagavond 13 mei [47 n.Chr.]

[42] Handelingen 4:36a.

[43] Genesis 37 en 39-41.

[44] Hoewel Jozef een Egyptische begrafenis kreeg, had hij opdracht gegeven om zijn beenderen mee te nemen als het volk Israël Egypte zou verlaten en deze terug te brengen naar het land Kanaän om daar herbegraven te worden (zie Genesis 50:25-26; Exodus 13:19 en Jozua 24:32).

[45] Lucas beschrijft Barnabas als 'een Leviet Cypriotisch van geboorte-afkomst' [Gr. Leveitees, Kuprios to genei] (Handelingen 4:36b).

[46] "Hazzan" in het Hebreeuws,- degene die Gods Woord op prachtige, zangerige toon reciteert en mensen daaruit bemoedigt. Hoewel historici deze rol in de synagoge pas kunnen terugvoeren op het einde van de eerste eeuw n.Chr., kan de feitelijke rol in sommige plaatselijke synagogen al een eeuw eerder hebben bestaan. In de Thora kregen de Levieten ook de verantwoordelijkheid om de Wet te onderwijzen (Leviticus 10:8-11; Deuteronomium 33:8-10a), ook in de 2de Tempelperiode (Ezra 7:1-10; Maleachi 2:4-9). De bijnaam 'Bar-nabas' ('Zoon der bemoediging', Handelingen 4:36c) kan feitelijk zijn oorsprong vinden in deze synagogerol, en in zijn vermogen in de vroege kerk om de Schriften prachtig te reciteren en mensen te bemoedigen door zijn uitleg van de teksten.

[47] Lucas spreekt over Maria en een zoon, 'Johannes', ook wel 'Marcus' genoemd, als Jezus-volgelingen die in Jeruzalem wonen (Handelingen 12:12); en dan weer van Barnabas en Paulus ('Saulus'), die tijdens een bezoek aan Jeruzalem deze zoon meenamen naar Antiochië, en ook als helper op hun eerste zendingsreis samen (Handelingen 12:25; 13:5). Jaren later spreekt Paulus over 'Marcus' als een 'neef' van Barnabas ( Kol. 4:10).

[48] Het Wekenfeest [Hebr. Sjavoeot] stond ook bekend als Pinksteren, omdat het begint 50 dagen na de week van Pesach [Hebr. Pesach] die eindigt met het Eerstelingenfeest [Hebr. Jom Bikkoerim], waarbij een beweegoffer van gerstemeel van de eerste gersteoogst wordt gebracht in afwachting van de tarweoogst (Leviticus 23:5-16). Pinksteren, Pesach en Ongezuurde Broden, en het Loofhuttenfeest [Hebr. Soekot] waren volgens de Thora de drie grote feesten die alle Joodse mannen indien mogelijk moesten bijwonen (Exodus 23:14-17; Deuteronomium 16:1-17).

[49] Handelingen 13:1-12.

[50] Het staatsburgerschap in de stad Tarsus was anders dan het Romeinse staatsburgerschap. Dezelfde Romeinse hoofdman die Paulus in Jeruzalem arresteerde, wist dat de gevangene die hij vasthield een 'Tarsiaan' was [Gr. Tarseus] (Handelingen 21:39; zie voetnoot 60). Toch beval hij hem later alsnog te geselen te krijgen, iets waar hij al snel spijt van kreeg toen hij erachter kwam dat hij zojuist opdracht had gegeven tot het illegaal geselen van een 'Romein' (Handelingen   22:24-28, zie voetnoot 56) .

[51] 'Paulus' in het Latijn.

[52] 1 Samuël 9:1-2. Het volledige verhaal van koning Saul staat in de hoofdstukken 10-31 van 1 Samuël. Benjamin was de jongste zoon van de patriarch Jakob (Genesis 35:15-18).

[53] Filippenzen 3:5; Handelingen 23:6.

[54] Handelingen 22:3a. Het Griekse anatethrammenos de [397+1161] ('maar opgevoed') onderscheidt het tweede deel in een klassieke Griekse literaire triade (de plaats van het huis waar iemand als kind werd 'opgevoed' aan de schoot van zijn moeder) van het eerste deel (de plaats van geboorte en babytijd tot het gespeend worden). Jeruzalem was dus niet alleen de plaats van de formele opleiding van de jonge Saulus (het derde deel van de triade), maar het was ook de plaats van het huis van zijn ouders vanaf ongeveer zijn derde jaar,- aangezien het spenen gewoonlijk in het tweede of derde levensjaar van een kind plaatsvond. [Alexander en Alexander 1983: 231]. 'Deze stad' verwijst dus hoogstwaarschijnlijk naar Jeruzalem, en niet naar Tarsus [Van Unnik 1962: 17-45] en [Stein 1993: 464-465].

[55] Handelingen 26:4-5a. 'Dus mijn levensloop – te weten die als jongeling, die zich vanaf het begin afspeelde onder mijn eigen volk* in Jeruzalem – is bij alle Judeeërs bekend (vertaling van de auteur). [*In tegenstelling tot veel vertalingen staat er in het Grieks geen 'en' [kai] na 'mijn volk' [ethnei mou], wat ten onrechte zou impliceren dat Paulus' jeugd werd doorgebracht onder mensen van een niet-Joods volk.] Verder was Saulus' moedertaal hoogstwaarschijnlijk Aramees, aangezien Jezus Saulus op de weg naar Damascus aanspreekt in deze 'Hebreeuwse omgangstaal' [Gr. hebraidi dialekto] (Handelingen 26:14).

[56] In het verhaal van Lucas werd een Romeins staatsburger eenvoudigweg beschreven als een 'Romein' [Gr. romaios] (Handelingen 22:25-29; 23:27 [Mellis 2016d]). Zie ook hoe de meervoudsvorm van dit woord in Filippi op zowel Paulus als Silas werd toegepast (Handelingen 16:27-28).

[57] Galaten 1:14. Merk op hoe Paulus deze woorden inleidt – over het feit dat hij ‘overvloediger ijverig’ is geweest dan veel van zijn leeftijdsgenoten voor voorouderlijke tradities en Joodse religieuze praktijken – door te zeggen: ‘Laat ik mij nu iets gelegen liggen aan mensen…? …Indien ik mensen behaagde zou ik Christus’ dienaar niet zijn.' (Gal. 1:10).

[58] De vierjarige rabbijnse opleidingsschool onder leiding van de beroemde Farizeeër Gamaliël (Handelingen 22:3b; Drazin 1940: 69-70).

[59] Om tot lid van het Sanhedrin te worden benoemd, moest een Joodse man minstens 22 jaar oud en getrouwd zijn [Drazin 1940: 71].

[60] Kadet van een Griekse stad en vervolgens volwassen burger worden, duurde twee jaar [Barclay 1976a: 34]. Verder bedroeg de eigendomskwalificatie voor het Tarsiaanse staatsburgerschap 500 drachme [Bruce 1993: 681]. Tarsus was een handelscentrum dat ook 'dezelfde soort oratorische en filosofische hogere opleiding bood als in Athene en Rome'. Het kan dus zijn dat Paulus daar zijn Griekse taal en dialogische vaardigheden heeft aangescherpt, terwijl hij zich ook het vak van tentenmaker eigenmaakte (Handelingen 18:3) als onderdeel van een familiebedrijf,- 'aangezien ambachten doorgaans via families werden doorgegeven' [Rudin 2010: xii].

[61] In de tijd van Saulus zou een rabbijn 'op andere manieren' de kost hebben moeten verdienen [Wright 2018: 15; Drane 1986: 248].

[62] Een terugkeer naar Tarsus gedurende meerdere jaren verklaart niet alleen hoe Paulus een burger van Tarsus werd en waar hij zijn vak leerde, maar ook waarom hij nooit spreekt over enige directe persoonlijke ervaring met de bediening van Johannes de Doper en Jezus in Judea, of over de gebeurtenissen rond de dood van Jezus in Jeruzalem in 27-30 n.Chr. [Mellis 2016a en 2016d 'Appendix'].

7. Lystra, zondag 14 mei - Later in de middag [47 n.Chr.]

[63] Handelingen 14:13a. Het verslag van Lucas over het incident in Lystra dat Timoteüs beschrijft, is te vinden in Handelingen 14:8-18.

[64] Barclay 1976b: 109.

[65] Er wordt een Fortunatus genoemd in een van de brieven van Paulus die samen met twee anderen de geest van Paulus verfrist wanneer hij vanuit Korinte afreist om Paulus in Efeze te bezoeken [midden tot eind 54 n.Chr.] (1 Korintiërs 16:17). Ik stel me voor dat hij een Joodse man of ‘Godvrezende’ was die Paulus voor het eerst ontmoette in de synagoge in Ikonium [46 n.Chr.] waar hij een Jezus-volgeling werd, en die op het moment van Paulus’ brief aan de Korintiërs op weg was via Efeze terug naar zijn geboortestad Lystra.

[66] Vernoemd naar een beroemde Keltische koning (Lat. Deiotarus betekent 'goddelijke stier') die regeerde over drie stammen in het westen van Galatië [105–42 v.Chr.]. Hij kreeg ook de bijnaam Philo-romalos , wat 'Vriend van de Romeinen' betekent [https://en.wikipedia.org/wiki/Deiotarus].

[67] Johannes 5:1-8.

Referenties voor Deel 1 staan aan het einde van Deel 2